In The Wealth of Nations (1776) pleitte filosoof Adam Smith voor vrijhandel en tegen overheidsingrijpen in de economie. Het boek werd een klassieker, maar riep ook weerstand op. Volgens zijn critici was Smith de wegbereider van een meedogenloos kapitalisme. Toch keerde hij zich tegen uitbuiting en slavernij.
Woedend waren de docenten in Oxford toen hun student Adam Smith werd betrapt met A Treatise of Human Nature (1740) van David Hume, een controversieel boek dat kort daarvoor was verschenen. Hume was een agnostisch denker met een voorkeur voor empirisch onderzoek – de orthodoxe docenten in Oxford wilden niets van hem weten. Smith trok zich weinig aan van hun berisping. Hun saaie colleges bevielen hem toch al niet. Later gaf hij een typisch economische verklaring voor hun gedrag: zijn docenten hadden volgens hem geen behoefte aan vernieuwende ideeën, omdat hun beloning niet afhankelijk was van hun prestaties. Ze konden hun tijd zonder veel inspanning uitzitten.
Thuis in Schotland – Smith was in 1723 geboren in Kirkcaldy – had hij interessantere docenten gehad. Hij had een paar jaar doorgebracht aan de universiteit van Glasgow en daar onder meer les gekregen van Francis Hutcheson. Deze moraalfilosoof kon prachtig vertellen en droeg een aanstekelijk positief mensbeeld uit. In zijn inaugurele rede had hij jongeren opgeroepen zich niet door religieuze muggenzifters op de kop te laten zitten, maar van het leven te genieten en te leren van de natuur en de goddelijke voorzienigheid. In Glasgow had Smith ook kennisgemaakt met de bevindingen van Isaac Newton, die al in 1687 de wetten van beweging en kracht had geformuleerd – nieuwlichterij in de ogen van de gearriveerde Oxfordse dons.
Het economische beleid sloot niet meer aan bij de realiteit
Na het incident was Smith op zijn eigen manier doorgegaan met lezen en nadenken. Toen hij in 1746 terugging naar het noorden en zich als freelancedocent in Edinburgh vestigde, was hij een ontwikkeld man en had hij zijn Schotse accent afgeleerd. Zijn colleges waren geliefd en in 1751 kreeg hij een leerstoel in Glasgow. Als intellectuele omnivoor gaf hij les over uiteenlopende onderwerpen, van esthetiek, wetenschappelijk denken en filosofie tot jurisprudentie.
Franse salons
Maar zijn ambities reikten verder. Hij wilde menselijk gedrag verklaren volgens het model van de natuurwetenschappen. In 1759 publiceerde hij The Theory of Moral Sentiments. Het boek geldt als een onderbouwing voor zijn latere werk. Smith onderzoekt daarin de oorsprong van rechtvaardigheid. Hij stelt dat mensen een natuurlijke neiging hebben zich om anderen te bekommeren, ook als het ze niets oplevert. Wie ziet dat een ander lijdt, voelt mededogen. Sympathie voor anderen is een drijfveer voor menselijk handelen. Tegelijk is een mens in staat van buitenaf naar zichzelf te kijken en zijn eigen daden moreel te beoordelen. Smith legt dat uit aan de hand van een spiegel. Als je weet welke meisjes en jongens mooi worden gevonden en wilt weten hoe je zelf scoort, ga je voor een spiegel staan. Zo kun je zien hoe anderen je zien. Op dezelfde manier kan iedereen ook zijn eigen daden beoordelen.
Het boek werd goed ontvangen en leidde tot een onweerstaanbaar aanbod: Smith kreeg een uitnodiging om als privéleraar mee te gaan op de grand tour van de jonge Henry Scott, hertog van Buccleuch. Er stond een hoog salaris tegenover en Smith zou de kans krijgen tijd door te brengen in Frankrijk. Hij nam ontslag en vertrok in 1763 met zijn pupil. De reis werd een succes. The Theory of Moral Sentiments was in het Frans vertaald en veel intellectuelen wilden Smith ontmoeten. Hij dineerde met Voltaire en raakte bevriend met Denis Diderot en Jean le Rond d’Alembert, de belangrijkste redacteuren van de Enclycopédie, een project om zo veel mogelijk kennis bijeen te brengen. Ook sprak hij François Quesnay, de aanvoerder van de fysiocraten, een groep denkers die landbouw als de voornaamste economische kracht beschouwden.
De salons van Parijs openden hun deuren voor Smith. Hij deed zijn best zich te kleden als een man van de wereld. Hij droeg zijden pakken en een jas van karmozijnrood fluweel, maar de Franse flair wist hij zich niet eigen te maken. Een actrice noteerde misprijzend dat hij een harde stem en grote tanden had en zo lelijk was als de duivel. Wel erkende ze dat hij over een goed hart beschikte. Een kenmerkende reactie: Smith had geen succes bij de vrouwen. Hij bleef zijn leven lang vrijgezel en zou alleen samenwonen met zijn moeder.
Smith heeft de uitwassen van het kapitalisme nooit voorzien of gewild
Monopolies
Terug in Groot-Brittannië in 1766 zette hij zich aan de compositie van een nieuw groot werk, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (‘Een onderzoek naar de aard en oorzaken van de rijkdom der naties’). Terwijl hij ermee bezig was, namen de spanningen tussen Groot-Brittannië en de koloniën in Noord-Amerika toe. In 1773 barstte de bom met de Boston Tea Party, waarbij Amerikaanse kolonisten thee van de Britse Oost-Indische Compagnie in de haven van Boston kieperden. Over deze thee hoefde geen belasting te worden betaald dankzij de Tea Act, waardoor de prijs lager was dan die van de thee die de kolonisten zelf het land in smokkelden. De Britse regering probeerde op deze manier het monopolie van de Compagnie te behouden. De kolonisten waren hier razend over en Smith had begrip voor hen. Hij vond monopolies slecht voor de handel. Hij zag dat de koloniën in Amerika wat betreft bevolkingsaantal en zelfbewustzijn sterk waren gegroeid en vond dat er een nieuwe vorm van bestuur nodig was. Hij stelde daarom een politieke unie tussen het moederland en de koloniën voor.
In Londen ontmoette hij de Amerikaanse zakenman en schrijver Benjamin Franklin, die in Groot-Brittannië verbleef om de belangen van Pennsylvania te behartigen. De twee konden goed met elkaar opschieten. Waarschijnlijk heeft Smith aan Franklin hoofdstukken uit de conceptversie van The Wealth of Nations laten lezen. In 1775 ging Franklin terug naar zijn land en schreef hij mee aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring. De invloed daarop van Smith is niet rechtstreeks vast te stellen; wel kwamen zijn opvattingen over het belang van vrijhandel overeen met die van Franklin.
In 1776 verscheen The Wealth of Nations eindelijk – zijn vrienden vroegen al jaren waar het bleef. Het boek was het eerste systematische werk over economie en maakte korte metten met veel aannames tot dat moment. Smith formuleerde een nieuwe weg, en dat was nodig, want het economische beleid sloot niet meer aan op de realiteit. Er bestonden geen vrije markten; de overheid bemoeide zich met alle economische activiteiten, terwijl zich grote veranderingen aftekenden. De eerste fabrieken waren ontstaan, financiële transacties werden gecompliceerder en gewone burgers wilden meer ondernemen. Al een paar honderd jaar werd het economische beleid bepaald door het mercantilisme. Deze doctrine stelde dat de overheid nationale markten moest beschermen, dat landen meer moesten exporteren dan importeren, en zo veel mogelijk monetaire reserves moesten oppotten.
Globalisering
Smith reist in zijn boek door de tijd. De ontdekking van Amerika en van de route naar de Oost ziet hij als cruciale gebeurtenissen, omdat daardoor een wereldmarkt is ontstaan voor Europese steden. Al is de balans niet zonder meer positief, want er zijn conflicten met de koloniën bij gekomen en de Aboriginals in Australië – waarvan Groot-Brittannië een strafkolonie had gemaakt – zijn in het ongeluk gestort.
Schotse Verlichting
In Schotland concentreerden zich in de achttiende eeuw opvallend veel intellectuelen. Ze schreven baanbrekende studies op het gebied van filosofie, economie, techniek, geschiedenis, recht en landbouw. Adam Smith werd onder meer beïnvloed door zijn docent Francis Hutcheson, de ‘vader van de Schotse Verlichting’, die stelde dat de mens naar het goede neigt.
Met filosoof en historicus David Hume raakte Smith innig bevriend. Hume wilde een wetenschap van de mens ontwikkelen volgens dezelfde principes als de natuurwetenschap van Isaac Newton. Hij streefde ernaar empirisch te werk te gaan en hypothesen te ontwikkelen op basis van data. Hume heeft veel invloed gehad, onder meer op zijn Duitse tijdgenoot Immanuel Kant, die nadacht over de manier waarop je tot betrouwbare kennis kon komen. Smith was zeer op Hume gesteld en benoemde hem tot zijn executeur-testamentair, maar Hume overleed tot zijn verdriet eerder dan hij.
Werk vormt volgens Smith de basis van alle economische activiteiten. Hij wijst op de voordelen van arbeidsdeling, om te beginnen op de werkvloer zelf. Hij beschrijft een speldenfabriek in Nottingham, waar in achttien stappen spelden worden gemaakt. Volgens Smith kan een enkele arbeider één speld per dag maken, maar als een groep van tien arbeiders het werk verdeelt in afzonderlijke taken kunnen ze samen meer dan 48.000 spelden per dag produceren.
Arbeidsdeling heeft ook op het vlak van de prijsvorming voordelen. Als iedereen zelf kan bepalen welk werk hij doet, en hoe, waar en hoeveel hij produceert, zal automatisch de ‘natuurlijke’ prijs voor goederen en diensten ontstaan. Een bakker bijvoorbeeld biedt dan brood aan voor de prijs die zijn klanten maximaal willen betalen. Als hij te veel rekent, verkoopt hij niets. Smith gaat steeds uit van de vrijheid van handelen van het individu. Als dat zijn eigenbelang kan nastreven, leidt dat automatisch tot de bevordering van het gezamenlijk belang. De optimale situatie ontstaat als het ware door een ‘onzichtbare hand’ – een metafoor die wereldberoemd is geworden.
Hij pleit ook voor vrijhandel in graan – in die tijd een gevoelig onderwerp, omdat hoge broodprijzen onmiddellijk tot opstanden konden leiden. De overheid zwichtte daardoor vaak voor de roep om in te grijpen en graan op te slaan. Smith vindt dat niet nodig. Als je de handel aan de kooplieden overlaat, ontstaat er vanzelf een evenwicht en komt het graan op de goede plaats terecht, zo meent hij. Voor marktmanipulatie of monopolies is hij niet bang; daarvoor zijn er eenvoudigweg te veel handelaren.
Ook tussen landen kan er wat Smith betreft sprake zijn van een betere werkverdeling dankzij vrijhandel. Hij valt in The Wealth of Nations de mercantilisten aan omdat ze het internationale handelsverkeer aan beperkende regelgeving onderwerpen. Hij is tegen de heffing van invoerrechten – eigenlijk toont hij zich de eerste voorstander van globalisering. Verder is hij het niet met de fysiocraten eens dat landbouw de enige bron van rijkdom is. Hij ziet ook nijverheid en buitenlandse handel als activiteiten die meerwaarde creëren. Maar Smith heeft niet veel op met de dienstensector. Het werk van geestelijken, advocaten, artsen en schrijvers draagt volgens hem weinig bij.
Zelfbeheersing
The Wealth of Nations werd een klassieker. Het economisch liberalisme dat Smith bepleitte sloeg direct aan in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Het boek vormde het startpunt voor de economische wetenschap. Veel negentiende-eeuwse economen grepen erop terug. Smith beïnvloedde tevens een denker als Charles Darwin, die het ‘onzichtbare hand’-concept kon gebruiken bij de ontwikkeling van zijn gedachten over natuurlijke selectie.
Invloed op Marx
Karl Marx kende The Wealth of Nations natuurlijk en had er waardering voor. Tegelijk vond hij er argumenten in tegen vrijhandel. Vooral Smiths beschrijvingen van de uitbuiting van arbeiders door handelaren, fabrikanten en landheren zouden hem tot een communist hebben gemaakt. Zijn woede daarover resulteerde in felle passages in Das Kapital (1867).
Vanwege de nadruk die hij legde op eigenbelang raakte Smith ook omstreden; hij zou hebzucht goedpraten. Maar hij heeft de uitwassen van het kapitalisme nooit voorzien of gewild. Hij pleitte voor zelfbeheersing. Een mens zou volgens hem drie zaken tot leidraad moeten nemen: rede, principes en geweten. Het ging hem erom de wetmatigheden binnen de economie te ontdekken en te bedenken hoe die beter zou kunnen functioneren. Daarbij probeerde hij te redeneren zoals Newton, en hij kan beter zo worden bekeken. Newton wordt ook geen ‘voorstander’ van de zwaartekracht genoemd alleen omdat hij beschreef wat hij constateerde.
Volgens Smith moest de overheid de economie de ruimte geven, maar diende ze wel regelend op te treden. Zo moest de staat zorgen voor infrastructuur, onderwijs en defensie. Ook moest die burgers beschermen tegen onrechtvaardigheid en onderdrukking. Overigens had Smith oog voor de keerzijden van arbeidsdeling. Hij zag in dat lopendebandwerk de arbeiders afstompte. Daarom pleitte hij voor een betere scholing van gewone mensen; die maakte hun leven draaglijker.
Slaven voelen geen prikkels om hun productiviteit te verbeteren
Verder was Adam Smith tegen slavernij. Niet alleen op morele, maar ook op economische gronden. Slavernij lijkt een goedkope vorm van arbeid omdat je alleen de slaven hoeft te onderhouden, maar is dat volgens hem niet. In feite is die juist duurder dan vrije arbeid, want slaven voelen geen prikkels om hun productiviteit te verbeteren. Extra inspanningen leveren hun immers niets op. Zelfs het gebruik van geweld verbetert hun productiviteit niet. Dat suikerplantages toch winst maakten kwam volgens hem door hun monopolies. Op een vrije markt zouden ze bezwijken onder de personeelslasten.
Na de verschijning van The Wealth of Nations had Smith nog twee studies op zijn programma staan: een theorie over literaire genres en een geschiedenis van recht en politiek. Hij bleef er jaren aan schaven, maar was er niet tevreden over. Toen hij zijn einde voelde naderen, liet hij de ongepubliceerde manuscripten vernietigen.