Home Dossiers Napoleon De Nederlandse soldaten van Napoleon

De Nederlandse soldaten van Napoleon

  • Gepubliceerd op: 30 september 2008
  • Laatste update 19 jan 2023
  • Auteur:
    Joost Welten
  • 13 minuten leestijd
Soldaten Napoleon
Napoleon
Dossier Napoleon Bekijk dossier

Naamloos zijn ze gebleven, de dertigduizend Hollandse jongens die als dienstplichtige soldaten vochten voor Napoleon. Meer dan de helft vond in het leger de dood. Jan Zuijdmeer uit Rotterdam was een van hen.

In 1813 wordt Jan Zuijdmeer uit Rotterdam opgeroepen voor actieve dienst. Om zijn verliezen van 1812 goed te maken rekruteert Napoleon nu jongens die in eerste instantie de dienst konden ontlopen vanwege hun hoge lotnummer. Jan doet nog een poging om afgekeurd te worden vanwege een ernstige val op zijn hoofd in 1810, maar de verklaring die een chirurgijn opstelt mag niet baten.

Wanneer hij daadwerkelijk afreist naar het leger, nemen zijn verwanten hartstochtelijk afscheid van hem. Overmand door emoties kan zijn vader weinig zeggen, maar hij geeft zoonlief wel twintig zoenen. Jan is in Rotterdam tamboer geweest bij de burgerwacht. Zijn trommel laat hij achter, maar zijn stokken neemt hij wijselijk mee het leger in.

Samen met zijn lotgenoten marcheert Jan naar de kazerne van het 124e linieregiment infanterie in Abbeville, een stadje in Picardië. De mars via Dordrecht, Antwerpen, Gent en Rijssel neemt een dag of tien in beslag. Na aankomst bij het regiment op 19 april 1813 ontvangt hij zijn uitrusting: een uniform, twee paar schoenen, ransel, patroontas, musket, doosjes vet.

Meer lezen over Napoleon? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Met de kameraden van zijn compagnie deelt hij een barak. Jan Pieter Boeijenga, een dienstplichtige soldaat uit Friesland die nagenoeg in dezelfde periode in Abbeville arriveert, beschrijft in een brief hoe de dagen eruitzien. Ze krijgen brood, groenten, aardappelen, en ‘twee maal daags een ordentelijk stukje vlees dat ik moet niet klaagen. Wij hebben het goet.’ Twee keer per dag moeten de rekruten exerceren: ‘smorgens van zes tot agt en savons van vier tot ses.’

Niet alleen wat zijn naam betreft is Jan het prototype van Jan Soldaat; hij komt ook voort uit het gewone volk. Jans vader, Jan Zuijdmeer senior, is zakkendrager van beroep. Hij lost zakken met graan uit de schepen en draagt ze naar de pakhuizen. Jans moeder werkt als visvrouw op de zeevismarkt. In 1813 bestaat het gezin uit vader, moeder en de zonen Jan jr., Klaas en Evert. De dertienjarige zoon Anthonie is eind 1812 overleden. Het gezin woont in een kamer aan de Botersloot – een kleine behuizing die gebruikelijk is voor een arbeidersgezin.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ook Jan Zuijdmeer schrijft zijn ouders over zijn belevenissen als soldaat. Zijn brieven zijn niet bewaard gebleven, maar de antwoorden die zijn ouders stuurden wel: een serie van tien epistels die zeer uitzonderlijk is. Ze geven een zeldzame indruk van de belevenissen van het voetvolk in Napoleons leger, maar vooral van de beslommeringen en zorgen aan het thuisfront.

Loting

Napoleon Bonaparte was vanaf midden 1810 ‘onze’ keizer, al wapperde de Franse driekleur in Limburg en Zeeuws-Vlaanderen al langer. In dat jaar ontsloeg Napoleon zijn jongere broer Lodewijk van de Hollandse troon en lijfde diens koninkrijk in – noch de verdediging van het vaderland, noch het verbod op de invoer van Engelse goederen was bij Lodewijk in goede handen geweest, zo oordeelde de keizer.

Na een korte overgangsperiode werd de wetgeving van het Franse keizerrijk per 1 januari 1811 onverkort van kracht in de voormalige Bataafse Republiek. Een van de dingen die voor de bevolking direct merkbaar waren, was de wet op de dienstplicht, die in Frankrijk al in 1798 was ingegaan.

Zodra jongens de leeftijd van twintig jaar bereikten, werden ze dienstplichtig. Of ze ook daadwerkelijk in het leger belandden, hing af van een aantal factoren. Wie te klein was of een te zwak gestel had, was niet geschikt. Daarnaast konden sommige jongens een beroep doen op een bijzondere regeling, omdat zij een oudere broer hadden die al in het leger diende, of de oudste zoon waren van een weduwe en bijdroegen aan haar levensonderhoud. Welgestelde personen konden een remplaçant aantrekken, die tegen betaling de legerdienst voor hen overnam.

Alle twintigjarige jongemannen die niet binnen deze regelingen vielen moesten deelnemen aan een door de civiele autoriteiten georganiseerde loting. Dat was een openbaar gebeuren, dat zich vaak afspeelde in grote zalen, in Rotterdam bijvoorbeeld in de Laurenskerk. Wie een laag nummer trok, moest daadwerkelijk opkomen voor het leger. Wie een hoog nummer trok, ontsprong – voorlopig – de dans. In eerste instantie was dat nog de meerderheid, maar, zoals het geval van Jan Zuijdmeer aantoonde: ook die kon later nog worden opgeroepen. In vredestijd moest een dienstplichtige vijf jaar dienen, maar in oorlog was de diensttijd onbeperkt.

Koning Lodewijk Napoleon had altijd geschroomd om de dienstplicht naar Frans model in te voeren in Holland, ondanks aandringen van Napoleon. Hij had zich daarbij verscholen achter het argument dat deze niet zou stroken met de landsaard van de Hollanders. Lodewijk zag de Hollanders als nijvere en welvarende kooplieden, terwijl soldaten van oudsher gerekruteerd werden uit het stedelijk proletariaat en een verarmde boerenbevolking. Toch stuitte de invoering van de dienstplicht in 1811 niet op massaal verzet van de bevolking. Evenmin regende het klachten van Franse officieren over een gebrek aan vechtlust van de Hollandse soldaten.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de dienstplicht een populaire maatregel was. Integendeel, ze bracht de nodige beroering teweeg. In het Hollandse leger dienden traditiegetrouw veel soldaten van buiten de landsgrenzen, met name uit Duitse gewesten. Het deel van de bevolking waarvoor de gang naar het leger normaal was – bijvoorbeeld de zonen van beroepsmilitairen – was relatief klein. Dat zonen van boeren en winkeliers, die zich een heel andere toekomst hadden voorgesteld, opeens in dienst moesten, was een schok.

Bovendien had Napoleon juist in de laatste jaren van zijn regime een grote behoefte aan soldaten. Zijn vroege veldtochten had hij gevoerd met relatief kleine legers. Maar de strijd in Spanje, die hij nooit helemaal kon winnen, vergde een onophoudelijke stroom verse troepen – in 1811 waren er 400.000 Franse soldaten gelegerd op het Iberisch schiereiland! Terwijl de oorlog in Spanje voortduurde, verzamelde Napoleon voor zijn veldtocht tegen Rusland in 1812 een nog groter leger. Inclusief de versterkingen die hij in de loop van het jaar naar Rusland dirigeerde, ging het om ruim 600.000 man.

Minder dan eenzesde van deze manschappen stak aan het eind van 1812 de Russische grensrivier de Njemen over, op de weg terug naar hun Duitse winterkwartieren. Dit verlies dwong Napoleon om in 1813 een ongekend hoog aantal dienstplichtige jongemannen op te roepen, met wie hij in Saksen de strijd aanging tegen Russische, Pruisische, Oostenrijkse en Zweedse legers. De Hollandse departementen maakten, met andere woorden, alleen de laatste, zware lichtingen van het dienstplichtstelsel mee.

Er was nóg een reden waarom de invoering van de dienstplicht in Holland zo’n dramatisch effect had. De Hollandse lotelingen werden ingedeeld in ‘eigen’ Hollandse regimenten, niet in de smeltkroes van de reguliere Franse regimenten, met jongens uit Vlaanderen, Wallonië, het Rijnland, Italië, en het ‘oude’ Frankrijk. Deze Hollandse regimenten vochten zonder uitzondering in Rusland.

Het 123e, 124e en 125e linieregiment infanterie, het 33e regiment lichte infanterie, het 3e regiment grenadiers van de Keizerlijke Garde en het 2e regiment lansiers van de Keizerlijke Garde leden daar zware verliezen. Hierdoor was het dodental onder de soldaten uit de Hollandse departementen relatief gezien hoog.

Traane

Het portret dat Jan in Abbeville van zichzelf als soldaat laat maken, valt thuis erg in de smaak. Gevat in een verguld lijstje krijgt het een plaats in de porseleinkast. Zijn vader schrijft: ‘Gij kund wel begrijpe hoe begerig dat wy alle waare om u te aanschouwe met u trom naast u, zoo adret [= flink] als ik u levendig zag met u krullende haar.’ Jan jr. is in het leger tamboer geworden – bij de infanterie geven de tamboers het marstempo aan.

De muzikale kwaliteiten van Jan Zuijdmeer reiken echter verder dan ritmisch geroffel. Hij wordt gevraagd voor de nieuwe muziekkapel van het 124e regiment, die in het voorjaar van 1813 wordt geformeerd. De oude is – letterlijk – ter ziele gegaan in de veldtocht van 1812. De kapelmeester spiegelt Jan jr. een toekomst als klarinettist voor, maar diens vader reageert weinig enthousiast op het voorstel: ‘Denkt eens, u trommele verstaad gij en dat blaaze nu weer te gaan leere en dan weer zoo veel onkoste te maake.’

In de ouderlijke brieven voert Jan Zuijdmeer sr. steevast de pen, omdat zijn vrouw Antonia Spaan vindt dat ze te slecht schrijft. Op uitdrukkelijk verzoek van haar zoon schrijft zij één keer een briefje, ‘met een kloppend hard en een bevende hand’. Uit de brieven komt naar voren dat het gezin intens meeleeft met de zoon en broer die in het leger dient. Keer op keer bezweert vader aan ‘Jan lief’ hoeveel hij en zijn vrouw van hem houden. Het leidt tot hartenkreten als: ‘Jan lief kon ik vliege, ik vloog naar u toe.’

Regelmatig dromen de ouders van hun afwezige zoon. Vader Jan schrijft bijvoorbeeld: ‘23 augustus des nags droom ik dat gy mijn tegen kwam by het trappe bruggetye en ik stong te kijken op een verbaasde wys en ik wilde u wel duyzend zoene geve.’ Het valt vader zwaar om zijn gevoelens te verwoorden, omdat het schrijven hem emotioneert: ‘Omtrend onze liefde wil ik niets meer melde want myn traane storte weer.’

De correspondentie met zoonlief is hem dierbaar, maar is ook duur. Vader bezweert Jan jr. om dun papier te gebruiken, ‘wand zoon zwaar paket kost hier 18 a 20 stuyvers van port’ – Jan jr. verstuurt zijn brieven franco, waarna de ontvanger voor de verzendkosten moet opdraaien. In de zomer van 1813 vraagt vader zelfs om de frequentie van de briefschrijverij te verminderen. Hij heeft inmiddels al zeven gulden aan porto betaald voor de brieven van zijn zoon. ‘Het is wel aangenaam als wy een brief van u kryge maar de onkoste bezware de bootschap,’ zo laat hij weten.

Elisabeth de Jong, de Rotterdamse vriendin van Jan Zuijdmeer jr., haalt de aan haar gerichte brieven zelfs niet af op het postkantoor, bij gebrek aan geld om de portokosten te voldoen. Jan Zuijdmeer sr. heeft geen goed woord over voor deze vrouw en raadt zijn zoon aan om met haar te breken: ‘Jan lief laad die klugt maar stil loope dat beduyd niets, zy verteld ons dat er al 4 brieve op het postkantoor legge die gij al gestuurt heb, dat zij geen geld heeft om brieve te kunnen ontfange, weest nu zoo wijs en laad die madam vaare en stuurt haar geen brieve meer.

Kozakken

In de brieven van het thuisfront lijkt de oorlog opmerkelijk ver weg. De epistels ademen een aandoenlijke huiselijkheid uit. We zitten letterlijk aan tafel bij het gezin Zuijdmeer. ‘Jan u moeder zegt dat ze zoo verlege zit met aardappele te schille nu jij weg bend,’ laat vader bijvoorbeeld weten. Op de kamer is het in de zomer van 1813 een drukte van belang, want ‘ons Lortye’ heeft op 1 juli vijf ‘aardige mooije kleyne hontjes’ op de wereld gezet. Met enig gevoel voor humor voegt vader eraan toe: ‘De kraamvrouw en de kinderen zyn na tijdsomstandigheyd zeer welvarende.’ De honden zijn niet de enige huisdieren, want het gezin houdt ook twee vinken in kooitjes.
De angst voor wat komen gaat vinden we terug in een bijna overbezorgdheid van de ouders over het lot van hun zoon. Op 11 oktober 1813 schrijft vader verontrust dat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn eerdere brief van 6 oktober! Het voorgevoel dat er iets niet helemaal in orde is, is in dit geval overigens juist. Zoon Jan bevindt zich op dat moment in het hospitaal in Wesel, een vestingstad aan de Rijn. Het 124e regiment ligt daar vanaf augustus 1813 in garnizoen, na een mars vanuit Abbeville.

Op 26 oktober wordt Jan ontslagen uit het hospitaal, maar waarschijnlijk is hij nog niet volledig hersteld. In november 1813 komt Wesel in de frontlinie te liggen. Napoleon heeft de Slag bij Leipzig verloren en Duitsland ten oosten van de Rijn opgegeven. Af en toe laten kozakken zich al voor de vesting Wesel zien. Een belegering zal vermoedelijk niet lang op zich laten wachten. Als voorzorgsmaatregel worden zieke en gewonde soldaten alvast naar het binnenland van Frankrijk gedirigeerd, zodat ze de belegerde vesting niet tot last zullen zijn.

Ook Jan Zuijdmeer behoort tot de zieken die worden geëvacueerd. Via Venlo en Roermond komt hij op 9 december 1813 aan in het hospitaal van Maastricht. Hij verkeert in het gezelschap van zijn Friese kameraad Jan Pieter Boeijenga – hun namen worden na elkaar genoteerd in het register van het hospitaal.

In de garnizoenssteden heersen op dat moment besmettelijke ziekten als dysenterie. De opeenhoping – onder weinig hygiënische omstandigheden – van verzwakte soldaten die zijn teruggekeerd uit de veldtocht in Saksen, leidt tot een onvoorstelbare sterfte. Alleen al in Maastricht overlijden ze in honderdtallen. Het is niet onaannemelijk dat Jan Zuijdmeer en Jan Pieter Boeijenga ook een dergelijke ziekte onder de leden hebben. Toch voelen ze zich na een dag hospitaal alweer sterk genoeg om de reis te hervatten. Op 10 december 1813 schrijft de dienstdoende arts een bewijs van hun ontslag uit het Maastrichtse hospitaal.

Bedelaars

Wat ze in de dagen erna precies doen, blijft onduidelijk. Ze maken in ieder geval geen deel uit van een officieel ziekentransport, dat hen verder naar het zuiden zou brengen. Ze lopen noordwaarts, langs de Maas, en zijn formeel gezien op de weg terug naar Wesel. Het kan bijna niet anders of ze proberen naar Holland te reizen, dat zich al ontworsteld heeft aan het Franse gezag. Als een soort bedelaars zullen ze hebben rondgezworven.

Op 20 december 1813, tien dagen na hun ontslag uit het Maastrichter ziekenhuis, kloppen ze aan bij een boerin in het (Limburgse) dorp Sint-Joost. Zij geeft hun melk te drinken en laat hen slapen op de hooizolder. De volgende dag staat Jan Zuijdmeer niet meer op. Hij is in zijn slaap overleden. Zijn kameraad Jan Pieter Boeijenga sterft enkele uren later. De officier van justitie van het arrondissement Roermond neemt op 22 december polshoogte en laat een arts de lijken onderzoeken, maar deze constateert een natuurlijke dood.

De soldaten zijn gestorven zonder ooit gevochten te hebben. Hun overlijden moeten we welhaast op het conto zetten van verzwakking in combinatie met een besmettelijke ziekte. Als onderdeel van het gerechtelijk onderzoek neemt de officier van justitie alle documenten in beslag die de soldaten bij zich droegen, waaronder de brieven die Jan Zuijdmeer van zijn ouders heeft ontvangen. De overleden soldaten worden begraven op het plaatselijke kerkhof.

In Rotterdam heeft prins Willem enkele weken eerder al een triomfantelijke entree gemaakt. De geschiedenis krijgt een andere wending. Voor de Hollandse soldaten van Napoleon als Jan Zuijdmeer jr. rest de vergetelheid. Keer op keer herdenkt de nieuwe Nederlandse staat de overwinning op Napoleon in de Slag bij Waterloo. Voor degenen die aan de zijde van Napoleon hebben gevochten, is geen plaats in de vaderlandse geschiedenis.

Meer weten

De belangstelling voor de soldaten van Napoleon is in Nederland lange tijd bescheiden geweest, maar in de laatste jaren is hierin een kentering te bespeuren. Inmiddels is er een kleine keur aan boeken beschikbaar.

Hoe de dienstplicht werd ingevoerd en wat dat betekende voor de jongemannen die ermee te maken kregen, staat in levensechte verhalen beschreven in In dienst voor Napoleons Europese droom. De verstoring van de plattelandssamenleving in Weert (2007) van Joost Welten. De belevenissen van Nederlandse militairen staan ook centraal in Voor Napoleon. Hollanders in oorlogstijd 1792-1815, de catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling van het Delftse Legermuseum in 2005.

Het functioneren van het Franse gezagsapparaat in Nederland en het verzet daartegen van de bevolking doet Johan Joor uit de doeken in De adelaar en het lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving bij het Franse Keizerrijk (1806-1813) (2000).

Hoe het de soldaten verging tijdens een militaire campagne leest men in huiveringwekkend detail in Adam Zamoyski’s 1812. Napoleons fatale veldtocht (2004). Wie wil weten hoe een veldslag verliep, zal genieten van Waterloo. Het verhaal van de veldslag (2005) van Alessandro Barbero.

Websites
Ook op internet is veel informatie beschikbaar. Als Nederlandstalige startpagina is http://napoleon.info-pagina.com een goed uitgangspunt, terwijl www.napoleonbonaparte.nl een Engelstalige internetgids is voor websites over napoleontische geschiedenis. Echte aanraders zijn www.napoleon.org, de tweetalige site van de Fondation Napoléon, en www.napoleon-series.org.

Over dienstplichtigen uit Friesland die in het leger van de keizer hebben gediend vindt men informatie op www.friezen-onder-napoleon.nl.

Over het dagelijkse leven van de soldaten van Napoleon treft men veel praktische informatie aan op de sites van verenigingen die zich bezighouden met levende geschiedenis. In Nederland zijn ze te vinden op het adres van hun koepelorganisatie www.nanweb.org.

Musea
In vele musea is iets tastbaars te zien van de lotgevallen van Napoleons soldaten, zoals de legermusea in Delft en Brussel. Topper op dit gebied is natuurlijk het Legermuseum in Parijs, gevestigd in het Hôtel des Invalides, dat ook het graf van Napoleon herbergt (www.invalides.org). In verband met een verbouwing is deze uitgebreide napoleontische collectie pas in 2009 weer toegankelijk.