Over de Joodse Raad is veel gezegd en geschreven. Nu is er ook de aangrijpende dramaserie van de EO, die het handelen van voorzitters David Cohen en Abraham Asscher inzichtelijk maakt. Zij denken dat meewerken met de bezetter het minste van twee kwaden is, en dat leidt tot hartverscheurende scènes.
Het is 1946. Een man met een wezenloze blik in zijn ogen loopt een synagoge binnen, waarna alle aanwezigen opstaan en weglopen. De man is David Cohen. Van februari 1941 tot de opheffing in september 1943, toen de bezetter Amsterdam Judenfrei verklaarde, was Cohen een van de twee voorzitters van de Joodse Raad.
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Een prima keuze om de historische dramaserie De Joodse Raad met deze scène te beginnen, want het maakt pijnlijk duidelijk dat Cohen na de oorlog een paria was – zowel in de Joodse gemeenschap als daarbuiten. Nederlanders rekenden hem aan dat hij met de bezetter had meegewerkt. Zijn meegaande houding vergemakkelijkte het deporteren en vermoorden van ruim 100.000 Nederlandse Joden. De Joodse Raad heette in de volksmond dan ook Het Joodse Verraad.
Cohen wil in gesprek blijven
Het beeld van Cohen als verrader van de Joodse gemeenschap heeft lange tijd overheerst, maar De Joodse Raad laat overtuigend zien hoe gemakzuchtig dat is. Na de openingsscène springt de serie vijf jaar terug in de tijd, naar het moment dat de Joodse Raad op bevel van de bezetter wordt opgericht. De diamantair Abraham Asscher en de classicus David Cohen worden de voorzitters. ‘Ik denk werkelijk dat we heel erg veel ellende kunnen voorkomen door in gesprek te blijven met de Duitsers,’ meent Cohen. Dat in gesprek blijven houdt hij tot het bittere einde vol, in de vaste overtuiging dat verzet tegen de bezetter tot meer ellende voor de Joden zal leiden.
Cohen hoopt dat afspraken met de bezetter iets betekenen, maar ze blijken niets waard
Cohen begrijpt best dat de Duitsers de Joodse Raad gebruiken om de deportaties van de Joden zo rustig mogelijk te laten verlopen. Maar hij denkt – net als bijna iedereen − dat meewerken het minste van twee kwaden is. De gedachte is dat Joden in werkkampen terecht zullen komen, maar dat dit beter is dan in verzet gaan, want wie dan wordt opgepakt gaat naar Mauthausen. Dat kamp wordt het schrikbeeld na een schokkende razzia kort na de oprichting van de Joodse Raad. Uit wraak voor een aanval op Duitse agenten werden toen 400 Joodse jongens en mannen van de straat geplukt en naar Mauthausen gedeporteerd. Hun families hoorden niets meer van hen en binnen een paar maanden waren ze bijna allemaal dood. Slechts twee van hen overleefden de oorlog.
Dezelfde razzia leidde in 1941 tot de Febuaristaking in Amsterdam. De serie toont de weerloos- en hulpeloosheid van Cohen en Asscher als zij door de Duitse bezetter worden gesommeerd een einde te maken aan die staking, terwijl ze er niets mee te maken hebben. Als de staking niet binnen een dag wordt beëindigd, zullen er weer 400 Joden worden opgepakt, dreigt de bezetter.
Een pijnlijke spiegel
De serie volgt vooral Cohen, gespeeld door Pierre Bokma in misschien wel de beste rol in zijn carrière. De geleerde bureaucraat uit de Joodse elite is gepokt en gemazeld in het onderhandelen met ambtenaren en autoriteiten, maar volstrekt niet opgewassen tegen de leugenachtigheid, kwaadaardigheid en perversiteit van de bezetter. Als beschaafd mens denkt Cohen dat afspraken met de bezetter iets betekenen, maar ze blijken niets waard. Als de vernederingen en afgrijselijke maatregelen zich opstapelen, is de verbijstering op zijn gezicht hartverscheurend.
Pierre Bokma speelt misschien wel de beste rol in zijn carrière
Hij vormt een intens tragisch duo met de kolossale Asscher, door Jack Wouterse gespeeld als een zachtaardige, joviale man die onder de verschrikkingen mentaal niet overeind blijft. Ze bereiken een dieptepunt als ze medewerkers van de Joodse Raad opdragen een lijst met zevenduizend namen op te stellen nadat Ferdinand Aus der Fünten, de Duitser die leiding gaf aan de deportatie van Nederlandse Joden, heeft bevolen dat de helft van het personeel op transport moet.
Terwijl Cohen en ‘zijn’ Joodse Raad voor aanpassing en samenwerking kiezen, staat Cohens dochter Virrie – een geweldige rol van Claire Bender – aan de andere kant. Als verpleegster werkt ze in het Joods weeshuis In Rotterdam. Als de kinderen uit dat weeshuis in 1943 naar Westerbork worden afgevoerd, wil ze mee. Maar haar vader laat haar tegen haar wil uit de trein halen. Als ze daarna in de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg komt te werken, weet ze met anderen 500 (!) kinderen naar buiten te smokkelen. Haar verzetsactiviteiten en de woede over de aanpassingspolitiek van haar vader leiden tot spanningen in de familie. Ze komt een tijd lang niet meer thuis.
Cohens dochter is woedend over de aanpassingspolitiek van haar vader
De Joodse Raad eindigt in 1946 met een onderzoek naar Cohen en Asscher wegens collaboratie. Cohen legt nog één keer uit waarom hij handelde zoals hij handelde: ‘Niemand wist van de stelselmatige vernietiging die de gedeporteerden in de kampen te wachten stond.’ Daarna houdt hij niet-Joods Nederland een pijnlijke spiegel voor: ‘De Duitsers hebben stelselmatig en berekenend onze gemeenschap tot op de grond toe afgebroken, terwijl de regering en het staatshoofd zorgvuldig wegkeken, en iedereen, ik bedoel iedereen, ons in de steek liet.’
Na het imponerende De Joodse Raad is dat een prima onderwerp voor een volgende serie.