Met een hardnekkigheid die naar fanatisme zweemt houdt de moreel verontruste burger, die eerlijkheid hoog in het vaandel voert, zijn landgenoten een spiegel voor: ‘De VOC was een multinational geleid door boeven en uitbuiters’, ‘Nederland was het laatste land waar slavenhandel werd afgeschaft’, ‘In de oorlog zaten er meer Nederlanders bij de SS dan in het verzet’, ‘De politionele acties in Indonesië waren een militaire onderdrukkingsoperatie met een misdadig karakter’, ‘We hebben alles in de doofpot gestopt’, ‘We moeten ons excuus aanbieden’.
Het zijn de jamaarders van de maatschappij. Altijd verontwaardigd. Ze hebben altijd gelijk. Ze staan aan de kant van de slachtoffers, en wie aan de kant van de slachtoffers gaat staan, staat altijd aan de goede kant. In hun ogen zijn Nederlanders in de geschiedenis nooit slachtoffer, maar altijd dader. Ze kunnen het zelfs niet verdragen wanneer hun eigen Nederlandse daderschap wordt gerelativeerd. Dan wordt het daderschap tot een verwrongen soort slachtofferschap. Masochisme. Noem een precaire kwestie en ze steken nog voor een woord is gezegd de waarschuwende vinger op: ‘ja, maar…’
Andere Tijden zond een tweeluik uit over de ‘politionele acties’. Het spijt me, jamaarders, maar onder die naam zijn ze nu eenmaal de geschiedenis in gegaan, al hebben ze van meet af aan een zwaar sarcastische bijklank gehad. Drie oude mannen, die destijds deel hadden uitgemaakt van het Depot Speciale Troepen dat onder leiding van kapitein Raymond Westerling het roerige Zuid-Celebes moest gaan pacificeren, vertelden met de afstand en de mildheid van de jaren over hun ervaringen. Hun visie op die periode had een zweem van politieke correctheid gekregen, omdat ze ruimschoots na dato heel goed weten hoe ze behoren te oordelen. Toch waren ze vrij reëel, konden ze zichzelf zien als de stoere jongens die ze toen waren, en impliceerden ze de onontkoombaarheid van elke militaire gezagsstructuur. De reacties waren niet van de lucht. Weer heel veel verontwaardiging over die zwarte bladzijde en oorlogsmisdaden en de doofpot enzovoort.
Ik heb na afloop even gekeken op het venster ‘Indië/Indonesië’ van onze Canon van het basisonderwijs om te zien wat Frits de kinderen laat leren, en naar het discussieforum dat daaraan is gehecht. Een vrij evenwichtige omschrijving van de troebelen kreeg een hele reeks reacties waarin de discussie volgens bovenstaand ja-maar-model nog eens werd overgedaan. Jamaarders van beide kanten, zowel van de slachtofferkant als van de daderkant.
Het verbaast me dat van genuanceerde en alle partijen recht doende opvattingen over ‘zwarte bladzijden’ zo lang wordt ontkend dat ze gangbaar zijn. Elke keer dat de ‘zwarte bladzijde’ wordt beschreven doet men of het de eerste keer is. Hoe vaak en hoe uitbundig moet men in het heden excuses aanbieden voor wandaden uit het verleden?
Dat de ‘politionele acties’ tussen 1947 en 1949 een grote fout waren werd ook toen al door sommige politici betoogd. Dat de situatie in Indonesië onoverzichtelijk en gevaarlijk was, heeft niemand ooit ontkend. Dat de Nederlandse militairen geen idee hadden hoe ze de guerrilla met zo min mogelijk bloedvergieten moesten beëindigen en dat er excessen voorkwamen, was bekend. Die excessen werden in de jaren zestig nog eens uitgebreid uit de doeken gedaan. Met enige regelmaat kwam men er in de media op terug. Er is zo langzamerhand een evenwichtige geschiedschrijving, hoewel nog steeds niet uitputtend van alle kanten behandeld. Maar waarom dan toch altijd het ‘ja maar’?
J.A.A. van Doorn hield in 2000 een lezing onder de titel Belast Verleden, over de historisering van de publieke moraal. Daarin slaat hij de spijker op de kop. Verwijzing naar een ‘zwarte bladzijde’ in de geschiedenis wordt vaak gebruikt als toetssteen voor een morele orde. Het liefst wordt de benchmark van alle gruwelen, de Holocaust, erbij gehaald. Het gaat niet alleen over toen, het gaat vooral over nu. Het is een ongewenste vermenging van moraal en geschiedenis, van moraal en wetenschap.
Nelleke Noordervliet
Dit artikel is exclusief voor abonnees