Home De grote geschiedenis prijs

De grote geschiedenis prijs

  • Gepubliceerd op: 30 september 2008
  • Laatste update 25 apr 2022
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 14 minuten leestijd

Op 6 oktober aanstaande reikt juryvoorzitter Frits van Oostrom tijdens het televisieprogramma Gek van Geschiedenis de Grote Geschiedenis Prijs voor het beste historische boek van 2008 uit. De vijf boeken op de shortlist maken intrigerende aspecten van de Nederlandse geschiedenis toegankelijk voor een breed publiek.

Begin dit jaar woedde er in de Volkskrant en het inmiddels ter ziele gegane weekblad Opinio een polemiek over de (vermeende) tekortkomingen van Nederlandse historici. Volgens Hans Wansink en Willem Velema, die het dispuut startten, richten historici zich niet alleen te weinig tot een breder publiek en schrijven ze primair voor elkaar, maar hebben zij bovendien de ‘vaderlandse geschiedenis’ verwaarloosd.
Waar ze wel aandacht besteden aan Nederlandse geschiedenis, doen ze dat vrijwel uitsluitend aan de zwarte bladzijden in ons nationale verleden, zoals de slavenhandel, de koloniën, de uitbuiting van de arbeidersklasse en de vergaande accommodatie en collaboratie tijdens de Duitse bezetting. Hierdoor zouden historici in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor het feit dat ons land nauwelijks nog beschikt over een ‘nationale identiteit’.
Het is al met al een zeer zwartgallig beeld dat Wansink en Velema schilderden, en het klopt gelukkig niet. Dat wordt duidelijk aangetoond door de inzendingen voor de Grote Geschiedenis Prijs voor het beste geschiedenisboek, die dit jaar voor de tweede keer wordt uitgereikt door Historisch Nieuwsblad, de Volkskrant en NPS/VPRO. Voor de tien boeken op de zogenoemde longlist geldt dat ze allemaal toegankelijk zijn voor een breed publiek – ook onder de boeken die niet genomineerd zijn, zijn er overigens vele die aan dit criterium voldoen. Dat Nederlandse historici uitsluitend voor elkaar schrijven is dus flauwekul.
Hoe zit het dan met de rest van de kritiek? Wanneer we ons beperken tot de shortlist, blijkt dat het daarmee reuze meevalt. Niet alleen gaan alle boeken over Nederlandse onderwerpen, maar bovendien is de manier waarop die behandeld worden niet uitsluitend negatief.
Uit het boek van Luuk Kooijmans over Jan Swammerdam en diens collega’s wordt duidelijk dat Nederland zich tijdens de zeventiende eeuw in de voorhoede van het wetenschappelijk onderzoek bevond. Machiel Bosman laat in Elisabeth de Flines zien dat er in de Republiek grotere rechtsgelijkheid bestond dan velen geneigd zijn te denken, en de biografie van de verguisde minister-president De Geer schetst een genuanceerd beeld zowel van de hoofdpersoon als van Nederland tijdens de bezetting.
Hoewel Suzanna Jansen het droevige lot van mensen uit de onderklasse beschrijft, heeft ze voldoende oog voor de idealen en beperkte middelen van de toenmalige hulpverleners. En akkoord, in de biografie die Evelien Gans schreef van Jaap en Ischa Meijer staat een zwarte bladzijde – de Jodenvervolging – centraal, maar eenzijdig is het boek niet. Niet alle daders zijn inktzwart, niet alle slachtoffers lelieblank, en niet alle omstanders zijn karakterloos grijs.

Lef
Bij het nomineren van de boeken voor de Grote Geschiedenis Prijs 2008 heeft de jury zich laten leiden door drie criteria: toegankelijkheid, degelijkheid en oorspronkelijkheid. Wat betreft de eerste twee criteria kan gezegd worden dat alle vijf boeken hier ruimschoots aan voldoen. Wel is het zo dat aan de biografie van de Meijers of het boek van Kooijmans meer historisch ‘graafwerk’ ten grondslag ligt dan aan Het pauperparadijs van journaliste Suzanna Jansen, maar ook voor dat laatste boek is heel degelijk onderzoek gedaan. Het is overigens weer wat vlotter geschreven dan bijvoorbeeld de biografie van De Geer. Elk van de vijf boeken heeft zijn eigen kwaliteiten, maar allemaal voldoen ze ruimschoots aan de eisen die je wat betreft degelijkheid en toegankelijkheid mag stellen.
Lastiger is het om iets te zeggen over oorspronkelijkheid. Wanneer ben je ‘oorspronkelijk’? Is de keuze van het onderwerp een criterium? Of gaat het om de onderzoeksmethode, de manier van vertellen, of een combinatie van deze zaken? Ach, er zijn al zoveel geschiedenisboeken dat vrijwel alles al weleens geprobeerd is. En zoveel grappen kun je nu ook weer niet uithalen, wil je de degelijkheid en toegankelijkheid niet in gevaar brengen.
Misschien is ‘durf’ dan een beter criterium. Hoe gewaagd is het onderwerp, hoe hoog durft de historicus te mikken, welke risico’s is hij of zij bereid te lopen, hoe groot is de greep? Wat dit betreft is er een groot verschil tussen een biografie of een boek over één historisch detail en een werk waarin een grote periode of een omvangrijk (al dan niet geografisch) gebied centraal staat. In het eerste geval zijn bronnenmateriaal en literatuur meestal redelijk te overzien en is het eenvoudiger om het geheel af te bakenen. Bovendien geldt vooral voor biografieën dat de structuur zich min of meer vanzelf aandient – niet zelden ‘vertelt het verhaal zichzelf’. Bij het andere type boek loopt de auteur in alle opzichten meer risico.
In de oorspronkelijke lijst met tien genomineerde boeken worden deze polen gevormd door respectievelijk Machiel Bosmans Elisabeth de Flines, over de perikelen binnen een Amsterdamse regentenfamilie rond 1700, en Maarten van Rossems Drie oorlogen, dat in 300 bladzijden de (politieke en militaire) geschiedenis van de twintigste eeuw schetst. Hoe goed en boeiend het boek van Bosman ook is, om een werk als dat van Van Rossem te schrijven is wel meer lef – en kennis – nodig.
Wat opvalt is dat, als het om durf gaat, van de tien genomineerde titels de andere acht dichter bij ‘Bosman’ dan bij ‘Van Rossem’ staan. En als we de complete historische productie zouden onderzoeken, komen we verhoudingsgewijs waarschijnlijk nog veel minder Van Rossem-achtige boeken tegen. Hoewel de jury blijkbaar van oordeel is dat diens Drie oorlogen wat betreft degelijkheid en toegankelijkheid minder is dan de vijf boeken op de shortlist, is het toch jammer dat de kanshebbers nu uitsluitend boeken zijn met min of meer ‘veilige’ onderwerpen.
In dit verband is het overigens opmerkelijk dat een van de meest gedurfde historische boeken zelfs niet op de longlist voorkomt. Ik heb het over Floris Cohens De herschepping van de wereld, dat beschrijft hoe de moderne natuurwetenschappen zijn ontstaan, en waarom dit proces zich juist in West-Europa heeft voltrokken. Dit boek, dat is bekroond met de Eureka-prijs van NWO, schetst het grote kader waarin het verhaal over Jan Swammerdam en diens tijdgenoten zich afspeelt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Spannende soap
De grote greep, de forse haal – er zijn in ons land maar weinig historici die dat aandurven. Veel groter is het gilde der fijnschilders. Zij concentreren zich op een detail, brengen dat zo nauwkeurig mogelijk in beeld, en als het goed is zetten ze af en toe ook nog een raampje open dat uitzicht biedt op de grotere werkelijkheid. Van de vijf kanshebbers is Elisabeth de Flines het boek dat het meest inzoomt op het detail. Machiel Bosman vertelt het verhaal van de dochter van een rijke zijdehandelaar, die op negentienjarige leeftijd van huis wegliep met de huisknecht van wie zij een kind kreeg.
Op basis van rechtbankverslagen, notariële akten en andere archivalia reconstrueert Bosman heel knap de achttien jaar durende strijd tussen Jacob de Flines en zijn weerspannige dochter. Dit levert niet alleen een spannende soap op waarmee de scriptschrijvers van Goede tijden, slechte tijden jaren vooruit zouden kunnen, ook toont het slechts 158 bladzijden tellende boekje een aantal aspecten van de Gouden Eeuw die bij het brede publiek minder bekend zijn. Zo laat Bosman zien hoe de van oorsprong ascetisch levende doopsgezinde familie De Flines bezwijkt voor de verleidingen van de rijkdom. Ook wordt duidelijk dat in de standenmaatschappij die de Republiek was, iemand van eenvoudige komaf in een juridisch conflict met een vertegenwoordiger van de elite niet per definitie aan het kortste eind trok.
In zijn vlotte, losse stijl – volgens een enkele recensent wat al te los – schildert Bosman een bijzonder leesbaar miniatuur met historische meerwaarde. Hierbij vertoont hij zeker durf, aangezien hij de stoffige archiefstukken niet uitsluitend citeert of navertelt, maar ze ook verwerkt tot gedachten en dialogen van de hoofdrolspelers. Dit is altijd een riskante bezigheid, maar hier gebeurt het op een even verantwoorde als effectieve wijze.
Dat het toeval soms een bijzonder oorspronkelijk verhaal oplevert, bewijst Het pauperparadijs van de journaliste Suzanna Jansen. Ze wist dat haar moeder was opgegroeid in bijzonder armoedige omstandigheden, maar in de familie deed het verhaal de ronde dat men eigenlijk van voorname komaf was. Jansens welgestelde protestantse overgrootmoeder zou verliefd zijn geworden op een eenvoudige jonge katholiek, waarna ze was onterfd. Wanneer de schrijfster dit gaat onderzoeken, stuit ze op een heel ander verhaal: dat van de heropvoedingskampen voor paupers en landlopers die begin negentiende eeuw in het Drentse Veenhuizen waren gesticht.
Op meeslepende wijze beschrijft Jansen haar zoektocht naar de geschiedenis van haar voorouders, die minimaal vijf generaties lang behoorden tot wat we tegenwoordig de ‘onderklasse’ noemen. Hierbij schenkt ze ook ruimschoots aandacht aan de idealen en plannen van de bedenker van de ‘kolonies’ in Drenthe, generaal Johannes van den Bosch, en de enorme kloof die er gaapte tussen de fraaie blauwdrukken en de rauwe realiteit.
Die kloof was er de oorzaak van dat ‘Veenhuizen’ voor de paupers geen springplank werd naar een betere toekomst, maar een doodlopende steeg waaruit de meesten nooit meer zouden ontsnappen. Gecombineerd met het schrijnende levensverhaal van Jansens familie levert dit relatief onbekende aspect van de Nederlandse geschiedenis een gouden verhaal op, dat door de schrijfster meesterlijk wordt verteld.

Botte hufter
Hebben Bosman en Jansen in hun boeken onbekende mensen naar voren gehaald, de twee biografieën op de lijst gaan over Nederlanders die een zekere bekendheid genoten. Dat de gepensioneerde arts Henk van Osch heeft gekozen voor iemand als jonkheer De Geer mag opmerkelijk heten, want deze politicus gold decennia als ‘besmet’, omdat hij in 1940 van mening was geweest dat er vrede met Hitler gesloten moest worden. Ook was hij in de ogen van velen ‘dodelijk saai’.
Nu komt de man uit deze knappe biografie niet echt naar voren als iemand met wie je graag kennis zou maken, maar dat neemt niet weg dat zijn levensverhaal interessant genoeg is. Wat dit boek zo boeiend maakt, is dat het een inkijkje biedt in een milieu waar de meeste mensen weinig van weten, en in een politiek bestel dat ondanks alle continuïteit enorm verschilt van het onze. Waar kom je tegenwoordig nog een politicus tegen die een advertentie plaatst waarin hij ertoe oproept niet op hem te stemmen?
Van Osch laat overtuigend zien dat De Geer aanzienlijk minder ‘fout’ was dan generaties naoorlogse verzetshelden hebben beweerd, terwijl hij tegelijkertijd allesbehalve blind is voor de tekortkomingen van de man. Deze biografie is een zeer waardevolle aanvulling op de geschiedenis van Nederland in de eerste helft van de vorige eeuw.
Nu we het toch over onsympathieke figuren hebben: aanvankelijk had ik helemaal geen zin om te beginnen aan het eerste deel van de dubbelbiografie die Evelien Gans schrijft over Jaap en Ischa Meijer. Voor de eruditie en werkdrift waarmee Jaap Meijer de geschiedenis van het Nederlandse Jodendom te boek stelde heb ik altijd ontzag gehad, maar als historicus was hij vaak slordig en bovendien bijzonder partijdig. En zijn zoon Ischa mocht dan briljante interviews hebben gemaakt, niet zelden werkte zijn ondervragingsmethode averechts en vertelde de geïnterviewde slechts wat de journalist wilde horen. Die gesprekken gingen veel meer over de obsessies van Ischa Meijer dan over het leven en de denkbeelden van degene die geïnterviewd werd. Bovendien was hij ook in de persoonlijke omgang vaak een ramp. Moest ik me wagen aan de 700 bladzijden van dit eerste deel, met nog zo’n pil in het verschiet?
Eenmaal begonnen was het echter moeilijk het boek weg te leggen. Niet dat Jaap Meijer nu ineens meeviel. Integendeel, hij bleek net zo’n egocentrische en botte hufter als zijn zoon. Maar het verhaal dat Gans vertelt – over de liefdeloze jeugd van een Gronings jongetje dat in zijn eentje moest overleven in de Amsterdamse Jodenhoek, de gruwelijke oorlogsjaren, en over de onmacht van Ischa’s ouders om hem daarna echte liefde te schenken –
grijpt je naar de strot.
Volgens één recensent heeft Gans veel te veel context in haar boek gestopt, maar juist die uitvoerige en beeldende beschrijving van het milieu waarin Meijer leefde tilt dit boek uit boven de doorsneebiografie. Ik zie reikhalzend uit naar deel twee, waarin de zich almaar ophopende frustraties van Jaap en de wraak van Ischa centraal zullen staan.

Geestelijke crisis
Een boek dat aanvankelijk was bedoeld als biografie van Jan Swammerdam, maar dat uitgroeide tot een weids panorama van het intellectuele, wetenschappelijke en culturele landschap waarin deze zich bewoog, is Luuc Kooijmans’ Gevaarlijke kennis. In de tweede helft van de zeventiende eeuw trokken natuuronderzoekers als de Deen Niels Stensen, de Italiaan Marcello Malpighi en de Nederlanders Jan Swammerdam, Reinier de Graaf en Antoni van Leeuwenhoek zich niets aan van traditionele opvattingen en gevestigde reputaties.
Door louter te vertrouwen op de eigen waarneming ontdekten ze hoe de ademhaling werkte, dat het hart een spier was, hoe zenuwen functioneerden en hoe de voortplanting plaatsvond. Maar terwijl zij steeds verder doordrongen in de geheimen van de schepping, bleek die nieuwe kennis niet zonder gevaar.
Omdat ze aantoonden dat het door de kerk gesanctioneerde denken over de natuur ondeugdelijk was, en natuurwetten de plaats lieten innemen van een handelende God, konden ze gemakkelijk worden beschuldigd van atheïsme. Een aanklacht die in tijden van Inquisitie en religieus fanatisme levensgevaarlijk kon zijn. Tegelijkertijd schrokken sommigen van hen zelf terug voor de consequenties van hun bevindingen en raakten ze in een geestelijke crisis.
Wat het fraaie en meeslepend geschreven boek van Kooijmans onder meer zo boeiend maakt, is dat hij ons de geografie toont van de Republiek der Wetenschappen die Europa in de zeventiende eeuw was. Wetenschappers uit verschillende landen hadden intensief contact met elkaar. Ze reisden heel wat af, correspondeerden, schreven voor de eerste wetenschappelijke tijdschriften en werden lid van wetenschappelijke genootschappen. Een harmonieuze internationale broederschap was het echter bepaald niet, want ambitie en eerzucht leidden tot een meedogenloze strijd om primeurs, protectie en financiële steun van mecenassen.
Het belangrijkste is echter dat Kooijmans laat zien dat de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis geen deterministisch proces is, dat nu eenmaal zo moet lopen als het loopt. Wetenschap is mensenwerk, en in de periode die Kooijmans heeft bestudeerd verkeerden de natuurwetenschappen in een kritieke fase. Door druk van buitenaf én twijfel bij veel wetenschappers zelf, had de geschiedenis een andere richting kunnen inslaan en was het zelfs mogelijk geweest dat de groei van wetenschappelijke kennis tot stilstand was gekomen.
Alle vijf genomineerde boeken nemen een intrigerend aspect van het Nederlandse verleden onder de loep en maken dit door middel van degelijk onderzoek en een zeer leesbaar verhaal toegankelijk voor een breed publiek. Misschien mag er hier en daar wat meer lef worden getoond, wellicht kunnen wat meer historici zich eens aan een ‘grote greep’ wagen, maar reden om te klagen en te treuren over de deplorabele staat van de Nederlandse geschiedschrijving is er allerminst.

De Grote Geschiedenis Prijs
Op maandag 6 oktober 2008 wordt om 21 uur op Nederland 2 in het televisieprogramma Gek van Geschiedenis de Grote Geschiedenis Prijs uitgereikt. De prijs is een initiatief van Historisch Nieuwsblad, de Volkskrant en de NPS/VPRO en bestaat uit een geldbedrag van 10.000 euro. De prijs bekroont historische boeken die een algemeen publiek aanspreken. Oorspronkelijkheid, leesbaarheid en historische degelijkheid zijn daarbij de belangrijkste criteria. De boeken moeten geschreven zijn in het Nederlands en verschenen zijn tussen 1 juli 2007 en 30 juni 2008.

De jury wordt dit jaar gevormd door: Wim Blockmans, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis en rector van het NIAS; Carla Boos, eindredacteur van NPS-televisie; Hans Renders, bijzonder hoogleraar en directeur van het Biografie Instituut; Martin Sommer, chef parlementaire redactie van de Volkskrant, en Frans Smits, hoofdredacteur van Historisch Nieuwsblad. Juryvoorzitter is Frits van Oostrom, universiteitshoogleraar in Utrecht, voorzitter van de rijkscommissie Canon van Nederland en oud-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Longlist
Uit een lijst van 282 historische boeken zijn tien titels genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs:

Elisabeth de Flines. Een onmogelijke liefde in de achttiende eeuw door Machiel Bosman (Athenaeum-Polak & Van Gennep)
Jaap en Ischa Meijer. Een joodse geschiedenis, 1912-1956 (Deel 1) door Evelien Gans (Bert Bakker)
Het pauperparadijs. Een familiegeschiedenis door Suzanna Jansen (Balans)
Soldaten van God. Nederlandse en Belgische priesters op missie in China in de negentiende eeuw door Harry Knipschild (Bert Bakker)
Gevaarlijke kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam door Luuc Kooijmans (Bert Bakker)
Van Agt. Biografie. Tour de force door Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven (Boom)
Jonkheer D.J. de Geer. De teloorgang van een minister-president door Henk van Osch (Boom)
Sympathie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970-1980 door Jacco Pekelder (Mets & Schilt)
Drie oorlogen. Een kleine geschiedenis van de 20ste eeuw door Maarten van Rossem (Nieuw Amsterdam)
Mannen van gezag. De uitvinding van de Tweede Kamer 1848-1888 door Jouke Turpijn (Wereldbibliotheek)

De shortlist
Vijf titels kwamen uiteindelijk terecht op de shortlist:

Elisabeth de Flines door Machiel Bosman
Jaap en Ischa Meijer door Evelien Gans
Het pauperparadijs door Suzanna Jansen
Gevaarlijke kennis door Luuc Kooijmans
Jonkheer D.J. de Geer door Henk van Osch