Home De grondlegger van de politieke islam liet zich inspireren door Oost én West

De grondlegger van de politieke islam liet zich inspireren door Oost én West

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2004
  • Laatste update 29 mrt 2023
  • Auteur:
    Maurice Blessing
  • 17 minuten leestijd

In 1928 werd in Egypte de Moslimbroederschap opgericht, de moeder aller politiek-islamitische bewegingen. Anti-westerse retoriek was van meet af aan een opvallend kenmerk van de islamitisch bevlogen Broeders, maar ze namen meer over van het moderne Westen dan hun opvolgers zullen toegeven.

Maart 1928. In de door Britse troepen gedomineerde lommerrijke stad Ismailia, gelegen aan het Egyptische Suezkanaal, wordt een jonge, ambitieuze basisschoolleraar aangeklampt door zes opgewonden mannen. ‘We zijn moe van dit leven vol vernedering,’ vertelt een van hen geagiteerd. ‘We zien dat Arabieren en moslims geen enkele status en waardigheid bezitten.’ Ze vragen de 21-jarige Hasan Al-Banna, die al enige tijd in de lokale moskeeën en moderne koffiehuizen een herleving van de islamitische normen en waarden propageert, om hulp. Hij moet hun geestelijk leider worden, vinden ze. ‘Wij weten niet hoe we het vaderland, de gemeenschap en de religie moeten dienen zoals jij dat voor ogen hebt.’

Diep onder de indruk van het aanbod van de vrome mannen aanvaardt de jonge Hasan het leiderschap. ‘Laten we zweren Gods soldaten te zijn voor de islamitische missie,’ gebiedt hij zijn kersverse volgelingen. En zo wordt (als we tenminste Al-Banna’s Memoires mogen geloven) op een vroege lentedag in 1928, in het voor de westerse ingenieurs van het Suezkanaal gebouwde Ismailia, de moeder aller politiek-islamitische bewegingen geboren: de Egyptische Moslimbroederschap.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Vijfenzeventig jaar later zijn Al-Banna’s nazaten actiever dan ooit. Of het de extremistische erfenis van de Moslimbroeders betreft (Al-Qaida en verwante organisaties), de gematigde, democratische interpretatie van hun ideeën (de in Turkije regerende AKP) of hun meer puberale navolgers (de Arabisch Europese Liga Nederland) – de politieke islam is niet meer uit onze politiek en maatschappij weg te denken.

Dat mag opmerkelijk worden genoemd. Immers: zo lang de politieke islam (ook wel ‘islamisme’ genoemd) bestaat, verkondigen experts dat het met deze brede beweging binnen korte tijd gedaan zal zijn. Zo valt bijvoorbeeld in het standaardwerk over de Moslimbroeders, The Society of the Muslim Brothers van Richard P. Mitchell, uit 1969, de volgende conclusie te lezen: ‘De seculiere hervormingen die nu gaande zijn in de Arabische wereld, zullen de aanvankelijke aantrekkingskracht van deze beweging wegnemen.’

Dertig jaar ervaring met het islamisme verder verkondigen de meeste arabisten en islamologen nog met evenveel overtuiging dat de politieke islam zijn hoogtepunt heeft gehad. Zo betoogt de Franse islamoloog Gilles Kepel in zijn bijzonder invloedrijke boek Jihad. The Trail of Political Islam (dat verscheen na ’11 september’) dat de huidige golf van moslimterrorisme een laatste gewelddadige stuiptrekking is van de onherroepelijk ten dode opgeschreven islamistische beweging.

Waarom blijven deze experts aan hun ideeën vasthouden, ook al wijst de realiteit op het tegendeel? Het antwoord ligt in het feit dat de meeste arabisten en islamologen uitgaan van de vooronderstelling dat modernisering automatisch leidt tot secularisering. Het islamisme is daarom in hun optiek een tijdelijke, reactionaire terugslag in een onvermijdelijk, wereldwijd moderniseringsproces. Ons rest slechts een geduldig afwachten totdat de politieke islam vanzelf oplost in de seculiere, westerse moderniteit, zo luidt het devies. Het islamisme wordt daarom vooral geportretteerd als een reactionaire beweging die terug wil naar ‘vroeger’: de Middeleeuwen of zelfs de tijd daarvóór, toen Mohammed en zijn zevende-eeuwse volgelingen op een dieet van dadels en kamelenmelk een groot deel van het huidige Midden-Oosten veroverden.

Maar wie over enig historisch besef beschikt, moet toegeven dat de politieke islam in elk geval in zijn uitingsvormen niet zo middeleeuws is. Een overtuigende aanwijzing dat het islamisme een moderne, door het Westen beïnvloede beweging is, is het feit dát er islamitische partijen als de AKP en AEL bestaan. Politieke partijen zijn immers producten van de westerse moderniteit; ze hebben geen enkel precedent in de islamitische geschiedenis.

Wat ook vaak over het hoofd wordt gezien, is dat de allereerste islamistische ideoloog, Hasan Al-Banna, een ‘conservatieve modernist’ was, die zich liet inspireren door Oost én West. Daarin zag hij geen tegenstrijdigheden. Gevormd door de geschiedenis van zijn land in de voorafgaande eeuw, was het van het begin af aan zijn streven de islamitische traditie te verzoenen met de moderniteit. Dat is verwarrend voor zijn opvolgers, maar ook voor een westers, seculier publiek. Vooral wanneer een islamistische agenda gepaard gaat met een sterke anti-westerse retoriek.

Opnieuw kan enig historisch besef hier verhelderend uitpakken. Want zoals in het Westen de beschrijving van het Oosten werd (en wordt) beïnvloed door de invloed van christendom en raciale vooroordelen, zo is de verkettering van het christelijke Westen een eeuwenoude conventie in het Midden-Oosten. Toegeven dat het Westen iets goeds te bieden heeft, of zelfs een positieve invloed zou kunnen hebben, is welhaast gelijk aan godslastering. Slechts weinigen kunnen zich hieraan ontworstelen – en dan nog slechts gedeeltelijk.

Varkens en kruizen

Een vroeg voorbeeld van zo’n uitzondering is de twaalfde-eeuwse moslim Ibn Jubair, afkomstig uit het (toen nog) islamitische Valencia op het Iberisch schiereiland. In 1184 reist Ibn Jubair naar het gedeeltelijk door kruisvaarders bezette kustgebied van het Midden-Oosten. Hij komt aan in Akko, de belangrijkste havenstad van de kruisvaarders, gelegen in het toenmalige Palestina. Geheel volgens de conventies van zijn tijd geeft Ibn Jubair in zijn reisverslag De reizen van Ibn Jubair in eerste instantie flink af op de christelijke enclave. ‘De stad Akko, moge Allah haar vernietigen en haar teruggeven aan de islam,’ schrijft hij. ‘Het is een gebied vol ongeloof en goddeloosheid, het wemelt er van de varkens en de kruizen en je struikelt er over de vuiligheid en de uitwerpselen.’

Maar als Ibn Jubair verderop een christelijke bruiloft beschrijft in Tyrus (in het huidige Libanon), slaat hij een heel andere toon aan. Hij steekt zijn bewondering voor de christelijke bruid niet onder stoelen of banken. ‘Ze liep met gratie en waardigheid, met lichtjes deinende juwelen en tooi, voortschrijdend als een duif of een passerende wolk.’ Hij lijkt van zijn onverwachte gevoelens te schrikken. ‘Moge Allah me behoeden voor immorele gedachten bij zulk een aanblik,’ besluit hij kuis.

Deze afwijking van de literaire conventies was misschien nog aan opspelende hormonen te wijten, maar ronduit revolutionair wordt het verslag als Ibn Jubair vaststelt dat de kruisvaarders de lokale bevolking beter behandelen dan de moslimse machthebbers dat doen. ‘Opstandige gedachtes hebben twijfel gezaaid in de harten van de moslims,’ schrijft Ibn Jubair ‘wanneer zij de omstandigheden zien waarin hun broeders in moslimgebied, onder moslimse machthebbers, verkeren; wanneer ze zien dat de wijze waarop zij behandeld worden het omgekeerde is van de vriendelijkheid en verdraagzaamheid van hun eigen Frankische meesters.’

Deze laatste opmerkingen van Ibn Jubair – die de christelijke bezetting verafschuwde – moeten door de elite van zijn tijd als schokkend zijn ervaren. Waar hij indirect toe opriep was een rechtvaardiger islamitisch bestuur over een heroverd Palestina. Maar het meest aanstootgevend was dat hij zich, als vroom moslim, liet inspireren door barbaarse ‘ongelovigen’. Het moedige pleidooi van Ibn Jubair vond dan ook geen gehoor, en de Arabische wereld sluimerde na het vertrek van de kruisvaarders in 1291 verder in zijn zelfgenoegzame superioriteitsgevoel – een sluimering waaruit Al-Banna de islamitische wereld meer dan zevenhonderd jaar later trachtte te wekken.

Frankische ziekte

De eerste glinstering van moderniteit in het Midden-Oosten werd echter veroorzaakt door diezelfde ‘Franken’, toen de legers van Napoleon in 1798 Egypte binnenvielen (tot in de twintigste eeuw was ‘Franken’ de populaire Arabische benaming van Europeanen, zoals syfilis in het Arabisch nog altijd vertaald wordt als ‘de Frankische ziekte’). De Europeanen brachten een nieuw credo met zich mee. Ze droegen geen rode kruizen op hun tenues, maar de tricolore</I>; en de Heilige Drie-eenheid van de kruisvaarders was ingeruild voor de voor moslims even vreemde drievuldigheid ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’.

‘Laat de Franken maar komen; we zullen ze onder de hoeven van onze paarden vertrappen,’ riepen de mammelukken, de militaire kaste die de Ottomaanse provincie Egypte bestierde. Maar nadat de troepen van Napoleon op 1 juli 1798 in Alexandrië waren geland, hadden ze slechts een verbluffend korte tijd nodig om door te stoten naar de hoofdstad Cairo en het mammelukse leger op de vlucht te jagen.

De Fransen kwamen niet als christelijke veroveraars of vijanden van de islam, verkondigde Napoleon, maar om de Egyptenaren in naam van de Vrijheid te bevrijden van een gewelddadig, corrupt regime. De Fransen beloofden plechtig het land op te bouwen en Egyptenaren bij het bestuur te betrekken.

In het kielzog van Napoleons leger volgde een batterij westerse wetenschappers. In een verlaten villa in Cairo werd het beroemde Institut de L’Egypte gevestigd, dat de rationele wetenschap in en over Egypte moest bevorderen. De Egyptische geschiedschrijver Jabarti, die behoorde tot de sociale klasse van conservatieve islamitische wetgeleerden (en evenals als Ibn Jubair niet naliet te verkondigen hoezeer hij de Europese bezetting verfoeide), laat in een beroemde kroniek zijn waardering voor de Franse wetenschappers blijken. ‘Wanneer een moslim een kijkje kwam nemen, weerhielden zij hem er niet van hun meest gekoesterde ruimtes te bezoeken,’ schrijft hij. ‘Zodra hij enige dorst naar kennis uitte, gaven zij blijk van hun vriendschap en genegenheid en brachten zij hem allerlei soorten boeken en kaarten, dieren, vogels en planten, historiën van de Ouden en verhalen van de profeten. Ik ging er vaak langs, en ik kreeg dat alles te zien.’

Alle pogingen van Napoleon om de harten van de Egyptenaren te winnen konden niet verhinderen dat zijn militaire avontuur uitliep op een gigantisch fiasco. De Egyptenaren lieten zich niet zo makkelijk overtuigen van de nobele bedoelingen van de bezetters – zij vermoedden terecht dat het de Fransen vooral te doen was om uitbreiding van hun invloedssfeer. De toenemende frustratie van de Fransen over de weinig inschikkelijke houding van de inheemse bevolking leidde tot repressieve maatregelen, waardoor de wrok tegen de bezetting verder toenam. Nog in 1798 ontstond in Cairo een gewapende opstand tegen de Fransen. De rebellie werd hardhandig onderdrukt, waarna in heel Egypte vanaf de minaretten tot verzet werd opgeroepen.

Napoleon vertrok halsoverkop uit Egypte en gaf de leiding over het tot mislukken gedoemde project in handen van zijn generaal Kléber, die bij een moordaanslag door een Egyptenaar om het leven zou komen. Jabarti geeft in zijn kroniek een interessante beschrijving van de moord op Kléber en het daaropvolgende proces tegen de moordenaar: ‘Een onbezonnen vreemdeling viel hun leider verraderlijk aan en vermoordde hem,’ schrijft hij. Het verbaast de historicus dat de moordenaar niet onmiddellijk door de Franse soldaten ter dood wordt gebracht, ‘hoewel hij het moordwapen, druipend van het bloed van hun leider, nog in zijn handen hield’. Jabarti is er duidelijk van onder de indruk dat de Fransen aan de gebruikelijke rechtsgang vasthielden.

Europeanisering

De Fransen werden in 1801 verdreven. Net als de kruisvaarders hadden zij in vijandelijk gebied geen stand weten te houden. Maar in tegenstelling tot de christelijk bevlogen ridders lieten de Fransen een belangrijke erfenis achter. De Egyptische machthebbers, die feitelijk onafhankelijk waren van de Turkse sultan in Istanbul, waren diep onder de indruk van de prestaties van het Franse leger. Vrijwel zonder uitzondering trachtten de Egyptische onderkoningen voortaan het land te moderniseren naar Europees model. Daar stak geen hoogdravende liberale ideologie achter. Het was zeker niet de bedoeling de macht aan het volk te brengen of het zelfs maar fundamentele rechten te verlenen. De eeuwige constanten van de Arabisch-islamitische wereld – despotisme, militarisme en manipulatie van de religie – werden zorgvuldig in ere gehouden.

Wat de onderkoningen wél via het Europese model trachtten te bereiken, was een sterke staat die met Europa kon wedijveren op economisch en militair gebied. Ze initieerden staatsscholen naar westers model die ambtenaren en militairen opleidden voor een carrière in staatsdienst. De islamitische opleidingscentra werden teruggedrongen in de marge en het religieuze establishment werd ingekapseld. Europese investeringen in de infrastructuur werden aangemoedigd en grootgrondbezitters gingen over op de zeer winstgevende katoenproductie voor de Europese markt.

De Fransman De Lesseps kreeg een concessie om met Frans en Egyptisch kapitaal een kanaal te graven van de Middellandse Zee naar de Rode Zee. De bouw ging in 1859 van start. De Britten bezagen het project met argusogen, en het vergrootte hun interesse in Egypte vanwege het strategisch belang van het ‘Suezkanaal’ voor kroonkolonie India.

In 1862 kwam onderkoning Ismail aan de macht. Ismail was een Europa-fanaat, die vond dat Egypte deel moest gaan uitmaken van Europa. Omdat hij steun zocht bij de leden van de lokale elite voor zijn kostbare moderniseringsplannen, richtte hij een parlement op waarin zij zitting kon nemen. Toen de door het paleis uitverkorenen werden geïnstalleerd, riep de secretaris hen op zich in drie groepen te verdelen: rechts de afgevaardigden die pro-regering waren, in het midden de gematigden, en aan de linkerkant de oppositie. Alle afgevaardigden dromden hierop samen aan de rechterkant, mompelend: ‘Hoe kunnen we nu tegen de regering zijn?’

De roekeloze, gehaaste en kostbare europeanisering van Ismail – die bijvoorbeeld een hele nieuwe westerse wijk liet aanleggen in Cairo – leidde uiteindelijk tot het bankroet van de staat. Egypte kwam onder financieel toezicht van het Westen te staan. Uiteindelijk gaf de toenemende onvrede in het land (vooral in het leger) de koloniale machten aanleiding tot militair ingrijpen: nu was het Groot-Brittannië dat Egypte, in 1882, bezette. Uiteraard tijdelijk en slechts om orde op zaken te stellen. De Engelsen zouden tot 1956 militair in het land aanwezig blijven.

Kleine luyden

Het was in dit Egypte dat Hasan Al-Banna in 1906 werd geboren, een Britse kolonie (in praktijk, niet in naam) met een parlement naar westers model, dat werd gedomineerd door een corrupte elite die er een weelderige, westerse levensstijl op na hield. De traditioneel georiënteerde midden- en lagere klassen ondervonden geen enkele materiële vooruitgang, werden politiek onmondig gehouden en herkenden zich niet langer in het seculiere wereldbeeld van de heersende elite. Al-Banna beschreef deze tegenstelling in zijn Memoires als volgt: ‘Ik zag het maatschappelijk leven van mijn geliefde Egyptische volk heen en weer schieten tussen zijn geliefde islam, dat het had overgeërfd, verdedigd, en waarmee het gedurende veertien eeuwen had geleefd, en deze barre westerse invasie, gewapend en uitgerust met alle verwoestende verlokkingen van geld, rijkdom, prestige, praal, macht en propagandamiddelen.’

De moralistische, ambitieuze Al-Banna verzette zich tegen deze situatie. Hij kon niet accepteren dat welzijn en vooruitgang slechts voorbehouden waren aan een kleine elite die de islamitische tradities als ‘achterlijk’ terzijde schoof. Aan de andere kant erkende hij dat het Westen in materieel opzicht meer had bereikt dan het Oosten. De moslims hadden daarom gefaald, vond Al-Banna.

Allereerst, stelde hij, moest de islam hervormd worden. De heilige teksten moesten opnieuw worden geïnterpreteerd, op zo’n manier dat de islam weer relevant werd voor de moderne maatschappij. De Moslimbroederschap, die hij in 1928 oprichtte, moest deze nieuwe vorm van islam verspreiden. Al-Banna bekritiseerde de topzware religieuze traditie, die zich met eeuwenlange theologische haarkloverijen irrelevant had gemaakt en verdeeldheid en fatalisme onder de moslims bevorderde. Hij was bovendien sterk beïnvloed door de mystieke traditie van het soefisme en trachtte onder zijn volgelingen een grote religieuze bevlogenheid te kweken.

De Moslimbroeders richtten zich in eerste instantie op de traditioneel ingestelde ‘kleine luyden’ van de lagere, opgeleide middenklasse. Toen een onderwijsinspecteur de school van de Moslimbroeders in Ismailia bezocht, was deze zeer verbaasd dat het schoolhoofd een makwagi was (iemand die voor zijn levensonderhoud kleren strijkt, nog altijd een veelvoorkomend Egyptisch mannenberoep) en dat een timmerman en een tuinman het woord voerden. ‘Dit is de vreemdste school die ik ooit heb gezien,’ zou hij hebben gezegd.

Maar de brug tussen traditie en moderniteit die Al-Banna trachtte te slaan, bezorgde de beweging vooral grote populariteit onder de eerste generatie immigranten van het platteland in de stad, die als eersten binnen hun familie seculier hoger onderwijs volgden. Zij ondervonden de heersende tegenstellingen in Egypte klaarblijkelijk het sterkst.

Xenofoob

Hasan Al-Banna wordt door westerse en oosterse historici gewoonlijk beschreven als een reactionair en gewelddadige xenofoob. Hij voert in zijn geschriften dan ook fel strijd tegen de westerse bezetting en de verwestering van de maatschappelijke bovenlaag. Maar wat zelden wordt vermeld is dat hij in zijn schrijfsels net zo goed westerse (Descartes, Isaac Newton, Herbert Spencer) als islamitische bronnen aanhaalt. En hoewel hij tegen de jezuïtische missie in Egypte ageerde, weerhield dat hem er niet van zich te laten inspireren door hun organisatiemethodes en missiepraktijken.

Hij was tegen het westerse meerpartijenstelsel. Maar daar staat tegenover dat hij in zijn eigen theorieën tot een islamitische vorm van democratie probeerde te komen die de traditionele autocratie van de moslimvorst aan banden moest leggen. In de jaren dertig schreef hij nog: ‘We moeten van de bronnen van vreemde culturen drinken wat noodzakelijk is voor onze eigen renaissance.’

In de strijd tegen de Britten (en vanaf eind jaren dertig tegen de zionisten in Palestina) kreeg anti-westerse retoriek echter steeds meer de overhand. Dit leidde er al snel toe dat Moslimbroeders westerse verworvenheden gingen toeschrijven aan de islam – nog altijd een bekend verschijnsel onder moderne moslims. Zo werd wel beweerd dat de principes van de Franse Revolutie ‘gestolen’ waren van de islam. Anderen verkondigden dat democratie een islamitisch principe was, dat de westerlingen vergeefs hadden geprobeerd toe te passen. De opkomst van het fascisme in Europa zou voor dat laatste het bewijs vormen.

In de sfeer van strijd tegen de heersende klasse, de Britten en de zionisten, en de voortdurende politieke uitsluiting van wat in de jaren veertig de grootste Egyptische politieke massabeweging was geworden, kon radicalisering van een deel van de Broederschap, vooral van gefrustreerde jongeren, niet uitblijven. De laatsten scheidden zich af in extremere bewegingen als Mohammeds Jeugd of voerden op eigen houtje aanslagen uit. De militaire vleugel van de partij (bijna elke politieke beweging in Egypte had in die tijd een paramilitaire vleugel, van de ‘blauwhemden’ van de seculiere nationalisten tot de ‘groenhemden’ van de islamitische fascisten) ging steeds zelfstandiger opereren.

Eind 1948 verbood de Egyptische premier Al Nuqrashi de Moslimbroederschap per militair decreet. Twintig dagen later werd hij vermoord door een jonge Moslimbroeder, die zich had verkleed als politieagent. Al-Banna veroordeelde de moord en noemde de moordenaar ‘noch Broeder, noch moslim’. Dit kon echter niet verhinderen dat hij op 12 februari 1949 zelf werd omgebracht door overheidsagenten. In de hieropvolgende decennia zou de – nu ondergrondse – islamistische beweging verder radicaliseren, en over de gehele islamitische wereld wortel schieten.

Extremisten zien in Hasan Al-Banna, de spiritueel grootvader van het islamisme, nog altijd een grote ‘martelaar’ in de strijd tegen ‘het imperialistische, ongelovige Westen’. De westerse geschiedschrijving weerspiegelt dit beeld door hem te presenteren als een van de grondleggers van een islamitische traditie van xenofobie en geweld. Het heeft er echter veel van weg dat Al-Banna eerder deel uitmaakt van de traditie van gematigde, praktisch ingestelde moslims als Ibn Jubair en Jabarti, die de heersende mores niet afwezen dan wel heilig verklaarden, maar deze trachtten te verzoenen met de moderniteit – zelfs als zij zich daarvoor moesten laten inspireren door de verafschuwde, ongelovige bezetters.

In die zin hebben de terroristen van Al-Qaida de erfenis van Al-Banna gecorrumpeerd, met hun utopische, xenofobe ideaal van een ‘puur islamitische’ staat naar het letterlijke voorbeeld van de mythische profeet Mohammed. In hun nihilisme zou Al-Banna zich niet herkend hebben, al valt hun activistische opvatting van de islam wel terug te leiden op de vroege Moslimbroeders en geenszins op de islamitische traditie. Zijn werkelijke navolgers vinden we eerder onder bijvoorbeeld de Turkse regeringspartij AKP, onderdeel van een volkomen onderbelichte, invloedrijke stroming van ‘neo-islamisten’ in het Midden-Oosten, die de westerse democratie volledig zeggen te omarmen, maar zonder hun religie weg te zetten voor uitsluitend ‘huishoudelijk gebruik’.

Het zal ongetwijfeld nog enige tijd duren voordat Al-Banna wordt herkend voor wie hij was: een islamitische Abraham Kuyper die niet kon accepteren dat politieke macht slechts voorbehouden was aan seculiere liberalen. Wellicht heeft onze gereformeerde minister-president Balkenende deze overeenkomst onbewust voorvoeld toen hij onlangs aangaf (in tegenstelling tot de meeste andere Europese christen-democraten) het Turkije van de AKP in zijn armen te willen sluiten.