Negentien jaar was Juliette Folville toen ze in 1890 als dirigente voor het Amsterdamse Concertgebouworkest stond. Het muzikale wonderkind uit België was de eerste vrouwelijke gastdirigent van het inmiddels wereldberoemde orkest, dat toen nog maar twee jaar bestond.
De primeur
In juni 2005 was het eindelijk zover. Het Koninklijk Concertgebouworkest zou voor het eerst spelen onder leiding van een vrouw: de vooraanstaande Amerikaanse dirigente Marin Alsop. Zo brachten de kranten althans het goede nieuws. Nederland mocht zich inderdaad gelukkig prijzen, maar het bericht dat Alsop de eerste vrouw was die het orkest dirigeerde, klopte niet.
De Nederlandse Catharina van Rennes ging Alsop in 1905 en 1915 voor. Toegegeven: niet als orkestdirigent van beroep, maar als gelegenheidsdirigente van eigen werk. En in 1898 schijnt het orkest voor de gelegenheid geleid te zijn door een van de beste Nederlandse componistes: Cornélie van Oosterzee. Maar de primeur had een jonge vrouw uit België. Op tweede kerstdag in 1890, negen dagen voor haar twintigste verjaardag, leidde Juliette Folville het toen twee jaar oude Concertgebouworkest.
‘Vol kieschheid en smaak’
Eugenie Emilie Juliette Folville (1870-1946) kwam uit Luik. Van kinds af aan had ze muziek gemaakt met haar vader, die advocaat was. Tijdens de Eerste Wereldoorlog woonde zij in Bournemouth in Engeland.
‘Vroegrijpe talenten zijn langzamerhand in miscrediet gekomen,’ schreef de Amsterdamsche Courant drie dagen voor het optreden van mejuffrouw Folville uit Luik. De verwachtingen waren immers al zo vaak beschaamd. Toch leek het met haar anders te liggen. Sinds 1888 was ze in het nieuws als het Belgische wonderkind dat in Londen, Keulen en Parijs haar kunsten als violiste, pianiste en componiste had vertoond. Op de piano was deze jongedame beter in lichte salonstukken dan in de moeilijke sonates van Beethoven, aldus een criticus. Haar composities vielen wat hem betreft ‘niet onder het bereik der kritiek’. Maar haar vioolspel was buitengewoon: ‘zonder fouten, rijk aan toon en vol kieschheid en smaak.’
Sinds 1888 was ze in het nieuws als Belgisch wonderkind
Een bont programma
Samen met de eveneens jonge Parijse zangeres Jannie Lépine zou Juliette Folville te gast zijn bij het Concertgebouworkest, onder leiding van de even gevreesde als gerespecteerde Willem Kes. Maar de aandacht van de kranten ging vrijwel alleen uit naar Folville. Ze zou zelfs twee keer op één dag laten horen wat ze waard was. Eerst op het buitengewoon ochtendconcert; aanvang twee uur, losse kaarten 99 cent, abonnementhouders konden gratis een dame meenemen. Daarna op het voor minder draagkrachtigen bedoelde ‘populair avondconcert’.
Het bonte programma van beide concerten weerspiegelde de muzieksmaak van de tijd: veel Wagner, veel muziek van componisten die nog leefden, weinig Bach en Händel. Juliette Folville waagde zich onder meer aan het pianoconcert van Grieg en het vioolconcert van Mendelssohn. Beide keren stond Willem Kes bij het laatste stuk voor de pauze zijn plaats aan haar af, zodat het orkest onder haar leiding enkele stukken kon spelen uit een door haar gecomponeerde suite voor groot orkest: Scènes Champêtres.
‘De schoone sekse’
Als twaalfjarig meisje schreef Juliette Folville haar eerste sonatines voor piano. Haar Chants printaniers, op tekst van de ook bij Tsjaikovski geliefde dichter Paul Collin, kwamen uit toen ze dertien was. Ze was een leerling van Ovide Musin, een in die dagen vermaarde Belgische violist en componist.
In deze tijd bespeelde men vaker dan nu meer dan één instrument. De ‘bekoorlijke jongedame’ was een bekende verschijning in het muziekleven. ‘De schoone sekse’ heette uitstekend geschikt te zijn voor het uitvoerende werk en de muziekpedagogische ambachten. In het seisoen 1889-1890 studeerden er aan het Amsterdamse conservatorium tien dames en drie heren. De verhouding in de vioolklas was drie op vier.
In deze tijd bespeelde men vaker meer dan één instrument
Het scheppende en vooral leidende werk was echter bestemd voor de minder schone sekse, dat sprak vanzelf. En de grotere orkesten waardeerden dat uitvoerende talent van vrouwen intussen nauwelijks. Harpistes waren de eerste vrouwen die zich een plaats wisten te veroveren in het orkest; men ging ervan uit dat de vingers van mannen minder goed op de harp waren toegesneden. Negen maanden voor het optreden van Juliette Folville trad de eerste harpiste tot het Concertgebouworkest toe. In 1897 volgde een celliste en in 1907 een tweede violiste.
Concertgebouw in de beginjaren
In 1890, het jaar dat Juliette Folville optrad met het orkest, stond het Concertgebouw nog in Nieuwer Amstel, de gemeente die kort daarop door Amsterdam zou worden geannexeerd. De akoestiek liet te wensen over. Pas na de verbouwing van het podium, tien jaar later, zou het geluid zich zo mooi door de ruimte gaan verspreiden. Helaas was er voor haar optreden minder gage beschikbaar dan het bestuur had gewild, staat in een brief aan Mademoiselle Folville: ‘La coté financielle est encore noire.‘
Tot dusver had Nederland zich niet kunnen beroemen op een vast orkest met professioneel talent, discipline en voldoende repetitietijd. De eerste dirigent van het Concertgebouworkest, dat was opgericht in 1888, was Willem Kes, ook nog maar begin dertig. Hij disciplineerde zowel het orkest als het publiek. Hij liet de concertgangers wennen aan de betere orkestmuziek, verwijderde de rondlopende obers, de tafeltjes en de drank uit de zaal en gedoogde geen laatkomers.
Kes verwijderde de rondlopende obers, de tafeltjes en de drank
De geniale giganten als Grieg, Richard Strauss en Mahler waren in deze beginjaren nog niet met hun eigen werk voor het orkest verschenen. Dat kwam pas nadat Willem Mengelberg in 1895 Kes was opgevolgd. Mengelberg heeft alle aandacht van de grote- mannengeschiedschrijving naar zich toe getrokken; de eerste dirigent van het Concertgebouworkest is in zijn schaduw blijven staan. Maar het was Kes die, aldus een aantal notabelen in 1938, met zijn ‘onverzettelijke wil en grote kunde’ de grondslag heeft gelegd voor het nu zo beroemde orkest. Ze vonden het dan ook passend en rechtvaardig om, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan, zijn beeltenis in een van de muren van de grote zaal te metselen.
Aan de leiband
Het optreden van de eerste vrouwelijke gelegenheidsdirigente voor het Koninklijk Concergebouworkest dateert uit de pre-Mengelberg-periode. Op tweede kerstdag 1890 was de zaal ‘eivol’. ‘Jongedame’ Juliette Folville was volgens het Nieuws van de Dag geen genie van de eerste rang, maar in alles wat zij deed vond men ‘de sporen van een natuurlijke, schoone begaafdheid’. De zeer positieve Muziekbode noteerde dat zij als dirigente nog een beetje schuchter was. Maar tegenover een orkest als dat van de heer Kes was dat niet verwonderlijk.
Muziekbode noteerde dat zij nog een beetje schuchter was
Folvilles eigen compositie was ‘effectvol’ geschreven, aldus het Handelsblad. Het noteerde dat 65 ‘bekwame’ musici, ‘in het openbaar’, waren overgelaten aan het welbehagen van een jeugdige vrouw. Dat was volgens het blad niet zo erg als het leek, omdat ze thuis toch immers ook zonder het te weten aan de leiband van hun vrouw liepen.
Muziektijdschrift Caecilia daarentegen kon er de lol niet van inzien. De Belgische gaste speelde volgens dit blad voortreffelijk, maar haar optreden als concertmeesteres had aangetoond dat, ‘hoever de emancipatie der vrouw ook moge gaan, het voor de gratie dezer aangebedenen niet wenschelijk is, dat dit voorbeeld navolging vinde’.
Mindere god(inn)en
Van Juliette Folville werd enkele jaren later in Lille de opera Atala opgevoerd, naar het verhaal van Chateaubriand. Folville werd docente aan het Luiks conservatorium en bleef daarnaast componeren. De jonge gastdirigente van toen heeft sommige muziekencyclopedieën niet gehaald, maar veel andere wel: met korte stukjes en zonder foto. Net als de talrijke mannelijke componisten uit haar tijd overigens, die tijdens hun leven bekendheid genoten, maar nu voortleven als mindere goden in de geschiedschrijving van de toonkunst: voor de liefhebbers.
Juliette Folville op latere leeftijd
Dit artikel is exclusief voor abonnees