Home Dossiers Wilde Westen De (bepaald niet) dappere strijd van generaal Custer

De (bepaald niet) dappere strijd van generaal Custer

  • Gepubliceerd op: 15 augustus 2012
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Geert Mak
  • 14 minuten leestijd
De (bepaald niet) dappere strijd van generaal Custer
Cover van
Dossier Wilde Westen Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het is een van Amerika’s legendarische heldenverhalen: The Last Stand van generaal George Armstrong Custer op 25 juni 1876, die lang en dapper standhield tegen een overmacht van indianen, tot zijn regiment tot de laatste man werd afgeslacht. Welke Amerikaan kent het niet: The Last Stand, het befaamde schilderij van Frederic Remington? In werkelijkheid duurde de slag niet langer dan twintig minuten en vluchtten zijn mannen in blinde paniek. 

 

Het tafereel van een eenzame figuur, generaal George Armstrong Custer, fier op een heuvel, omringd door zijn strijdende en stervende manschappen? Wie kent niet dit ultieme verhaal van soldatenmoed: de laatste mannen die, tegen beter weten in, de laatste stelling verdedigen tegen een overweldigende vijand? Wie zo verliest verwerft eeuwige roem – denk maar aan onze Van Speyck. Zo verging het ook George Custer. Hij werd, onverschrokken en eeuwig jong, de James Dean van de negentiende eeuw.

 

De slag bij Little Bighorn was de laatste tussen het oorspronkelijke Amerika en alles wat daarna kwam

 

 

Wat Frederic Remington schilderde was in werkelijkheid de slag bij Little Bighorn op 25 juni 1876, de laatste grote veldslag tussen het oorspronkelijke Amerika en alles wat daarna kwam. Duizenden indianen, onder leiding van het legendarische opperhoofd Sitting Bull, maakten op die hete namiddag korte metten met de kleine legermacht die op pad was gegaan voor een strafexpeditie. Custer was een befaamd indianenjager, populair onder het grote publiek, maar van zijn middenkolonne van het 7de cavalerieregiment keerde niemand levend terug. Ook hijzelf niet.

 

Een verhaal vol verborgen symboliek

 

Het bericht bereikte de rest van Amerika op 7 juli 1876, terwijl de festiviteiten rond het 100-jarig bestaan van de glorieuze republiek op hun hoogtepunt waren. Aanvankelijk kon niemand geloven dat ‘hun’ Custer, ‘hun’ militairen en ‘hun’ door God gezegende natie door deze ‘wilden’ zo’n vernietigende slag kon worden toegebracht. De slag bij Little Bighorn was voor de toenmalige Amerikaanse samenleving bijna net zo traumatisch als Pearl Harbor in 1941 of 9/11 in 2001 – het was een drama, en meer dan dat: het was een gebeurtenis met een boodschap, een verhaal vol verborgen symboliek. Amerika, zelfs Amerika, was wel degelijk kwetsbaar.

De strijd tussen de oude en de nieuwe bewoners van het Noord-Amerikaanse continent was in de praktijk allerminst romantisch of heldhaftig. Het was een vorm van ethnic cleansing, een onderdeel van het moderne Amerika dat tijdens de negentiende eeuw ontstond. Natuurlijk, ook in het verleden hadden er wel schermutselingen plaatsgevonden, maar tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw, toen het overgrote deel van de kolonisten nog aan de kust woonde, hadden de blanken alle belang bij een goede samenwerking. Bevervellen en andere handelswaren moesten immers uit het achterland komen, en voor die aanvoerlijnen waren ze geheel afhankelijk van de indianen.

 

De slag was bijna net zo traumatisch als Pearl Harbor in 1941 of 9/11 in 2001

 

 

Bijna twee eeuwen na de komst van de eerste kolonisten wisten de blanke Amerikanen nog steeds niet precies hoe het continent eruitzag, hoe de rivieren liepen, waar de bergen lagen. Hun landkaarten hadden nog altijd grote witte plekken, vooral in het verre westen. Alleen de indianen kenden, via hun eigen netwerken, de weg.

In 1803 richtte president Thomas Jefferson daarom een Corps of Discovery op, en in 1804 ging een dertigtal militairen en indiaanse verkenners vanuit St. Louis op pad, onder leiding van Meriwether Lewis en William Clark. Hun opdracht was om vanuit het oosten een handelsroute te zoeken naar de Amerikaanse westkust en wellicht een noordelijke doorgang voor de scheepvaart naar Azië. Ze moesten letten op een mogelijke economische exploitatie van het westen.

‘Ongeschikt voor een blanke bevolking’

 

In totaal legde het Corps of Discovery 8000 mijl af, dwars door een nauwelijks begaanbare woestenij van manshoog prairiegras, dichte bossen, ijzige vlaktes en nooit betreden bergpassen. De verkenners berichtten na hun terugkeer in 1806 dat het land achter de Mississippi grotendeels beschouwd moest worden als ‘woestenij’, ‘zonder mogelijkheden tot goede ontginning’ en ‘ongeschikt voor een blanke bevolking’. Wel hadden ze contact gelegd met tientallen onbekende indianenstammen, die via rondzwervende blanke pelsjagers vaak wel degelijk handelscontacten bleken te onderhouden met de ‘beschaafde’ oostkust.

Hun bevindingen brachten de politici op een idee: de indianen, die de pelsjagers en de pioniers steeds meer dwarszaten, zouden weggeduwd kunnen worden naar deze westelijke woestenij, naar een Permanent Indian Country, waar niemand last van hen zou hebben. In 1834 bepaalde de Indian Intercourse Act dat er door het land een grens – The Line – zou worden getrokken, ten westen van de Mississippi, waarachter de indianen veilig zouden kunnen wonen. Het was blanken verboden achter The Line te reizen zonder speciale vergunning. President Jackson beloofde de indianen in 1835 dat nieuwe territoria altijd, ‘zeker en gegarandeerd’, de hunne zouden blijven. In 1840 was de operatie voltooid.

 

De indianen zouden weggeduwd worden naar een Permanent Indian Country, waar niemand last van hen zou hebben

 

 

Zo zag de geschiedenis er op papier uit. Alexis de Tocqueville zag een glimp van de praktijk, vanaf een rivierboot op de Mississippi bij Memphis, eind december 1831. Vanaf de oever naderde een zestigtal Choctaw-indianen die op grond van de Indian Removal Act onder leiding van een federale ambtenaar naar Arkansas werden overgezet, om vervolgens de lange reis naar Indian Territory te beginnen, het huidige Oklahoma. Het was een van de koudste winters sinds jaren; de sneeuw lag hard bevroren op de grond, overal in de rivier dreven ijsschotsen. De indianen hadden tenten noch wagens; ze sleepten hele gezinnen mee, inclusief zieken, pasgeboren baby’s en ouden van dagen.

‘In de hele groep was geen snik, geen klacht te horen; zij zwegen,’ schreef Tocqueville. ‘Hun ongeluk bestond al lang en zij voelden dat het onherroepelijk was. Alle indianen waren al aan boord van de vaartuigen die hen moesten overzetten; hun honden bevonden zich nog op de oever; toen die arme dieren ten slotte zagen dat ze elkaar voor altijd zouden kwijtraken, hieven ze gezamenlijk een verschrikkelijk gejank aan en wierpen zich tegelijk in het ijskoude water van de Mississippi en volgden hun bazen al zwemmend.’

Reservaten en kolonies

 

The Line bleef een grens vol gaten: blanke pioniers, goudzoekers, pelsjagers en rondzwervende veteranen trokken zich er niets van aan, en hetzelfde gold voor de indianen, die – vaak noodgedwongen – met de kuddes buffels en ander jachtwild meetrokken. Er werd daarom rond 1850 een nieuwe politiek bedacht: voor de verschillende volkeren en stammen van de indianen werden stukken grond afgebakend: ‘reservaten’ of ‘kolonies’.

Daar konden ze zich het boerenbedrijf en andere verworvenheden van de blanken eigen maken, en ze liepen zo ook de settlers en de spoorwegmaatschappijen niet in de weg. Deels met geweld, deels met zogenaamde ‘verdragen’ werden steeds meer indianenstammen naar deze gebieden weggewerkt.

 

De vijandelijkheden volgden elkaar steeds sneller op

 

 

Veel indianen ontsnapten telkens weer aan de reservaten, deels uit gewoonte, deels ook uit bittere noodzaak: de buffels begonnen schaars te worden, en ander voedsel was er vaak nauwelijks. In augustus 1862 bestormde een groep uitgehongerde Dakota-Sioux een voedseldepot in Minnesota, een incident dat uitliep op een gruwelijke slachting, waarbij bijna vijfhonderd blanke pioniers – mannen, vrouwen en kinderen – het leven lieten. Het was de eerste grootschalige reactie van de indianen op de politiek van uitzetting en vervolging.

Daarna volgden de vijandelijkheden elkaar steeds sneller op. In 1874 ontstond een conflict met de Lakota-Sioux over een deel van hun grondgebied: The Black Hills in de huidige staat South Dakota, heilige grond voor de indianen en – letterlijk – een mogelijke goudmijn voor de blanken. Onderhandelingen hadden geen resultaat; goudzoekers trokken in steeds groteren getale het omstreden gebied binnen en uiteindelijk besloot de Amerikaanse regering de dwarse Cheyenne en Lakota-Sioux tot onderwerping te dwingen.

Blindheid

 

De strijd om The Black Hills was het begin van de Grote Sioux Oorlog van 1876. De strafexpeditie van het 7de cavalerieregiment van Custer vond plaats tijdens die campagne, in juni 1876. Het was, achteraf gezien, een schoolvoorbeeld van de arrogantie en blindheid waarmee de goden machtige naties slaan.

Laten we beginnen met de blindheid. Een paar maanden voor de fatale slag, in het voorjaar van 1876, verklaarde George Custer tijdens een lezing voor New Yorkse zakenmensen – hij was een geliefd spreker – dat zijn 7de cavalerieregiment ‘alle indianen op de Great Plains kon geselen en verslaan’. Toen hij vanaf een heuvel voor het eerst zicht kreeg op het vijandelijke kamp, nam hij meer indianen waar dan hij ooit eerder bijeen had gezien, een geweldige activiteit van vrouwen, kinderen en honderden krijgers.

 

Custer liet zich door niets weerhouden: ‘Boys, hold your horses

 

 

Zijn troepen waren doodsbang. Zijn belangrijkste verkenner en vertaler Mitch Boyer, half Frans, half Lakota, waarschuwde hem niet verder te trekken – ‘We maken geen enkele kans’ –, maar Custer liet zich door niets weerhouden. Vrolijk riep hij naar zijn manschappen: ‘Boys, hold your horses – er zijn er hier beneden genoeg voor ons allemaal.’

In werkelijkheid had hij geen idee van de aantallen Sioux en Cheyenne die zich verzameld hadden: driemaal zoveel als zijn eigen troepenmacht. Hij was dan ook totaal verrast toen kort daarop, schijnbaar vanuit de grond, opeens honderden en honderden krijgers opdoken.

 

Arrogantie

 

Dan is er de arrogantie. Net als in veel latere Amerikaanse oorlogen – tot Vietnam toe – werden de vastberadenheid en de kwaliteit van de bewapening van de inheemse bevolking zwaar onderschat. De Sioux en Cheyenne waren voortreffelijke boogschutters, en hun krijgers hadden zich zo goed verscholen dat niemand kon zien waar hun pijlen vandaan kwamen – geen kruitdamp verraadde hen. Als duizend man tijdens de slag tien pijlen afschoten waren dat tienduizend pijlen in totaal, ongeveer veertig pijlen per soldaat. Ook wat vuurwapens betreft deed hun bewapening nauwelijks onder voor die van het reguliere leger. Toch waren het niet de indianen die de confrontatie aangingen, maar de doldrieste Custer – tegen het bevel van zijn meerderen in. Met alle gevolgen van dien.

Ten slotte is er het militaire falen, dat uit deze blindheid en arrogantie voortkwam. Custer had, in zijn overmatig optimisme, zijn troepen gesplitst in drie eenheden. De militaire botsing bij de Little Bighorn bestond daarom uit drie verschillende veldslagen rondom het kampement van het opperhoofd Sitting Bull. Alle drie liepen ze uit op een nederlaag voor de blanken. Van twee eenheden konden de meeste manschappen ontkomen, maar uitgerekend de troepen van Custer werden tot de laatste man afgemaakt, tot en met de embedded verslaggever van de Bismarck Tribune, Mark Kellogg.

De ware toedracht

 

Hoe ‘The Last Stand’ werkelijk verliep kon daarom geen blanke navertellen. Er is een getuigenis van een soldaat, Peter Thompson, tweeëntwintig jaar oud, die eraan ontsnapte doordat zijn paard kreupel ging lopen. Hij stapte af omdat zijn sporen ook losraakten, maar zijn vingers trilden zo van angst dat hij niets meer voor elkaar kon krijgen. Het zegt veel over de stemming van de gemiddelde soldaat in het gevolg van Custer. Alles was bovendien veel sneller voorbij dan de Custer-legende ons wil doen geloven; de hele slag duurde wellicht niet meer dan twintig minuten. Vermoedelijk is er zelfs nauwelijks of geen sprake geweest van een ‘Last Stand’.

Kapitein Frederick Benteen, die twee dagen na de strijd het slagveld terugvond en inspecteerde, vond geen enkel patroon in de wijze waarop de meer dan tweehonderd gesneuvelden over het veld verspreid lagen. ‘Het was een algehele vlucht, een paniek, tot de laatste man was gedood.’

 

‘Het was een algehele vlucht, een paniek, tot de laatste man was gedood’

 

 

Uit archeologisch onderzoek, dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw plaatsvond, kwam hetzelfde beeld naar voren. Door kogels en hulzen met metaaldetectors op te sporen konden de bewegingen van veel soldaten over het slagveld redelijk worden gereconstrueerd. Op enkele plaatsen waren sporen van georganiseerde tegenstand te vinden, maar verder rende iedereen voor zijn leven.

Die bevindingen corresponderen met de verhalen van de indianen die aan de andere zijde meevochten. In de jaren twintig interviewde Thomas Marquis, een arts die onder de Cheyenne werkte en hun taal had geleerd, tientallen bejaarde veteranen. Ook zijn bevindingen stonden haaks op het heldenverhaal: de meeste soldaten van Custer verkeerden in blinde paniek; sommigen pleegden zelfmoord om maar niet in handen van de indianen te vallen.

De kant van de Sioux

 

‘Ze werden helemaal gek,’ vertelde een van de krijgers. ‘Velen van hen gooiden hun wapens weg en staken hun handen omhoog, riepen: “Sioux, wees genadig; neem ons gevangen.” Niemand bleef in leven.’ Anderen schoten in de grond, in de lucht, werden wild van angst. Weer anderen leken verlamd, konden nauwelijks nog een geweer bedienen.

Voor de indianen leek de legendarische slag bij Little Bighorn nog het meest op een buffeljacht. Dat beeld was voor de overige Amerikanen zo stuitend dat Marquis in 1934 geen enkele uitgever kon vinden voor zijn manuscript. Het duurde ruim veertig jaar – tot 1976 – voordat zijn bevindingen uiteindelijk werden gepubliceerd.

De overblijfselen

 

Op het oude slagveld zijn de plaatsen waar de gesneuvelde militairen werden gevonden tegenwoordig gemerkt met een witte steen, als een oorlogskerkhof – de lijken zijn elders begraven. Er is een klein museum, met verroeste geweren en pistolen die in de grond zijn aangetroffen, en met enkele van de honderden paardenschedels.

Naar sommige mensenschedels is onderzoek gedaan; sommige gezichten zijn zelfs gereconstrueerd. Zo past een van de reconstructies precies bij een foto van de verkenner en tolk Mitch Boyer, die Custer nog zo had gewaarschuwd. De tanden vertonen de sporen van intensief pijpgebruik – Boyer was inderdaad een fanatiek roker. Hij had, in tegenstelling tot zijn commandant, de kansen dat hij de expeditie zou overleven nooit hoog ingeschat. Zijn schedel werd pas in 1983 gevonden, in de kloof waar Custers laatste soldaten waren afgeslacht.

 

Verkenner en tolk Mitch Boyer had de kansen dat hij de expeditie zou overleven nooit hoog ingeschat

 

 

Aan de witte stenen op de heuvels valt het drama goed af te lezen. Sommige stenen staan dicht bijeen. Verderop in de bruine vallei ligt een dunner spoor van stenen; boven aan de heuvelrand staan er nog twee. Je ziet wat er zo ongeveer gebeurde, hoe steeds meer mannen in het wilde weg over de lage heuvel renden, door het dalletje erachter, en de een na de ander viel. Op het diepste punt werden de meesten afgeslacht. Een enkeling glipte weg, maar boven aan de helling werd hij alsnog gedood.

Sitting Bull

 

Aan de weg staat één kleine rode marmeren steen voor de gesneuvelde Lakota-krijgers. ‘Ze vielen hier, toen ze het Lakota-bestaan verdedigden.’

Ook Sitting Bull, de krijgsheer van de Lakota, werd op zijn eigen manier een soort held. Toen de Grote Sioux Oorlog na een jaar was uitgedoofd, vestigde hij zich in een reservaat, reisde een paar keer naar de grote steden en maakte in 1885 zelfs deel uit van Buffalo Bill Cody’s Wild West Show, waarin als hoogtepunt Custer’s Last Stand werd nagespeeld. In december 1890 werd hij bij een schietpartij met Lakota-politiemensen in zijn hut gedood.

 

Het slagveld van Custer en Sitting Bull is ’s nachts een spookhuis met bovennatuurlijke verschijningen, schimmen, koude plekken en onverklaarbare stemmen

 

 

Twee weken later gaven zo’n honderdvijftig Lakota-Sioux zich bij het kamp Wounded Knee over aan een Amerikaanse legerafdeling. Het was hetzelfde 7de cavalerieregiment waartoe Custer en zijn mannen hadden behoord. Een aantal officieren en manschappen van het regiment begon de daaropvolgende nacht – stomdronken – de indianen te verhoren en te martelen. Ze hadden maar één vraag: wie van hen was aanwezig geweest bij de slag bij Little Bighorn? De indianen zeiden dat ze van niets wisten. De volgende ochtend werd de hele groep, waaronder veel vrouwen en kinderen, omsingeld en afgemaakt. Dat was de wraak van de helden van Little Bighorn.

Van degenen die de originele taal van de Sioux spreken zijn er nu nog amper zesduizend over. Hun gemiddelde leeftijd is rond de vijfenzestig. Het slagveld van Custer en Sitting Bull is overdag een toeristische attractie en ’s nachts een spookhuis, met jaar na jaar meldingen van bovennatuurlijke verschijningen, schimmen van krijgers en soldaten, koude plekken en onverklaarbare stemmen: een slag die schijnbaar telkens opnieuw moet worden uitgevochten.

Meer weten

 

Over Custer en The Last Stand zijn boekenplanken vol geschreven, en nog altijd verschijnen er nieuwe studies. Nathaniel Philbricks The Last Stand (2010) is het meest actueel en informatief. Boeiend is ook A Terrible Glory (2008) van James Donovan. Zeer interessant is de – bijna vergeten – visie van de betrokken indianen zelf in Keep The Last Bullet For Yourself (1985) van Thomas Marquis.