Home Cultus van zuiverheid

Cultus van zuiverheid

  • Gepubliceerd op: 28 september 2005
  • Laatste update 24 aug 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé

Robert Paxton is emeritus hoogleraar aan Columbia University alsmede auteur van gezaghebbende geschiedkundige studies als Vichy France. Old Guard New Order en French Peasant Fascism. Verleden jaar publiceerde hij als culminatie van zijn levenslange onderzoek naar het fascisme The Anatomy of Fascism, dat thans ook in Nederlandse vertaling beschikbaar is. Het boek werd wereldwijd juichend ontvangen, en het dient gezegd dat het een intrigerend, handzaam en deels doorwrocht werk is.

In zekere zin is De anatomie van het fascisme een uitgebreide versie van Paxtons artikel over de ‘vijf stadia van het fascisme’ dat hij in 2000 publiceerde in het Journal of Contemporary History. Deze stadia zijn achtereenvolgens: het ontstaan van een beweging, het wortel schieten in het politieke systeem, de geslaagde greep naar de macht, het uitoefenen van de macht en ten slotte de radicalisering of ondergang.

In het boek wordt steeds een hoofdstuk gewijd aan de wijze waarop de fascistische bewegingen van het interbellum zo’n stadium doorliepen. Vervolgens biedt Paxton een overzicht van naoorlogse ultrarechtse en populistische stromingen en beweginkjes, met een beschouwing over de vraag of het fascisme toekomst heeft in de eenentwintigste eeuw. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de formulering van een definitie van fascisme. En tot slot is er een mooi, nuttig en tamelijk uitputtend bibliografisch essay over geschiedkundige fascismestudies in vele soorten en maten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Met zijn beschrijving van de vijf stadia – die alleen de Italiaanse fascisten en de Duitse nazi’s allemaal doorliepen – wil Paxton tot begrip komen door een puur fenomenologische benadering van het reëel bestaande fascisme. Hij keert zich nogal ostentatief tegen elke poging het fascisme te doorgronden door te zoeken naar de ‘essentie’ ervan, of zoals Ernst Nolte dat uitdrukte ‘het fascistisch minimum’. Hierbij doet hij kenners als Roger Griffin, Stanley Payne, Eugen Weber, Zeev Sternhell en Nolte wat tekort – hoewel ze in het bibliografisch essay ruimhartig lof krijgen toegezwaaid. Zij zijn immers veel minder ‘essentialisten’ dan zoekers naar een weberiaans ‘ideaaltype’ van het fascisme.

Bovendien blijkt dat Paxtons fenomenologische benadering ook zijn beperkingen heeft. In de eerste plaats gaat zijn theorie alleen over het Italiaanse en het Duitse nazisme, omdat die ‘algemeen geaccepteerd’ zijn als de grote manifestaties van het fascisme. Aldus kan hij nauw gelieerde bewegingen als die van Franco in Spanje, Antonescu in Roemenië, Horthy in Hongarije en Salazar in Portugal afdoen als ‘autoritair’ en niet-fascistisch, hetgeen een hoop problemen bespaart.

Hier dreigt echter een cirkelredenering, en bovendien een gelijkschakeling van fascisme en nazisme die niet zo vanzelfsprekend is als Paxton doet voorkomen. Hij heeft gelijk dat beide bewegingen aan de macht konden komen door steun van de bestaande elites, en gedijden op een culturele en intellectuele voedingsbodem van diep wantrouwen tegenover democratie en de eigen tijd. Maar hij laat de utopische oorsprong van het fascisme als paskwil voor alle maatschappelijke kwalen helemaal buiten beschouwing, en ook de verschillen tussen de ideologische inspiratie van Mussolini en Hitler. Het is misschien geen wonder dat zijn behandeling van de Endlösung behoorlijk zwak is. De holocaust ziet hij als een symptoom van het vijfde stadium (de radicalisering) van fascisme, en niet als een symptoom van een destructieve trek die typisch was voor het nazisme en niet voor de fasci di combattimento.

Opmerkelijk is ten slotte dat Paxtons uiteindelijke definitie minder geschiedkundig dan wel psychologiserend is. ‘Fascisme is,’ schrijft hij in één zin, ‘een vorm van politiek gedrag dat gekenmerkt wordt door een obsessieve preoccupatie met het verval van de gemeenschap, vernedering of slachtofferschap en met een compenserende cultus van eenheid, energie en zuiverheid, waarin een massapartij van toegewijde nationalistische militanten, werkend in ongemakkelijke maar effectieve samenwerking met traditionele elites, afstand doet van democratische vrijheden en door middel van verlossend geweld en zonder ethische of juridische beperkingen doelen nastreeft van interne zuivering en externe expansie.’ Blijkbaar beseft hij niet dat deze opvatting tamelijk dicht in de buurt komt van de visie die Erich Fromm al in 1973 in zijn Anatomie van de menselijke destructiviteit neerschreef.

Uiteindelijk is De anatomie van het fascisme een goed en interessant boek, maar vergeleken met bijvoorbeeld A History of Fascism, 1914-1945 van Stanley Payne niet het definitieve geschiedkundige meesterwerk dat de pers ervan heeft gemaakt.