De hoge salarissen en bonussen van topbestuurders wekken grote verontwaardiging. Maar zakkenvullen is niet alleen van deze tijd. Ook ten tijde van de Republiek bestond er weerstand tegen de ‘exorbitante zelfverrijking’ van sommige hoge heren.
Eerst was er Ahold-topman Anders Moberg. Toen de bestuursvoorzitter van ING, Ewald Kist. Daarna Volkert Manger Cats, directeur van de Hartstichting. En later waren daar Michiel Boersma van Essent en Ludo van Halderen van Nuon. Het salaris van al deze mannen leidde tot herrie in de Nederlandse polder: rumoerige aandeelhoudersvergaderingen, e-mailacties, boze klanten en collectanten die niet meer langs de deuren willen.
Pachtersoproer
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In de zeventiende en achttiende eeuw kon het er gewelddadiger aan toegaan. Tijdens het zogenoemde pachtersoproer in 1748, bijvoorbeeld, plunderden Groningse boeren het huis van burgemeester Geertsema. De directe aanleiding voor hun woede was het gebrek aan enthousiasme van de staatsgezinde regent over de geboorte van een nieuwe Oranje-telg, de latere stadhouder Willem V.
Maar eigenlijk gingen de rellen over de vrijstelling van belastingen voor leden van de vroedschap. De boeren reageerden woedend toen die vrijstellingen aan het licht kwamen, vooral omdat ze zelf net een belastingverhoging opgelegd hadden gekregen. In Groningen, Friesland en Holland ontstonden rellen, waarbij een enkele keer zelfs werd geschoten. Daarbij vielen enkele tientallen doden en gewonden.
De bevolking verweet de regenten zelfverrijking omdat zij degenen waren die de belastingpachters – de inners van de belastingen – benoemden. De functie van pachter was lucratief, omdat de pachters meer ophaalden dan het bedrag dat ze moesten afstaan; wat overbleef, konden ze zelf houden.
In ruil voor dit gunstige baantje zouden de belastingpachters voor hun patronen – de regenten – wel een oogje willen dichtknijpen als het op betalen aankwam. Om corruptie te voorkomen moesten dergelijke ambten voortaan in het openbaar worden verkocht, eisten de boze burgers.
Solliciteren in de Gouden Eeuw
Ambten in het openbaar verkopen? Die eis zou tegenwoordig ondenkbaar zijn. Sollicitaties gingen ten tijde van de Republiek dan ook anders in zijn werk dan nu. Om aan werk te komen moest je de juiste mensen kennen. Ook nu is het nog handig om een goed netwerk te hebben, maar destijds was het onmisbaar voor een goede functie.
In de zeventiende en achttiende eeuw was er nog nauwelijks een centrale overheid met bijbehorend ambtenarenapparaat. Provincies en steden hadden hun eigen regeringen: de vroedschappen of de raad, en de magistraat. De belangrijkste regeringsambten werden vervuld door leden van de rijke patriciërsfamilies, de regenten. Zij verdeelden alle taken, variërend van het dragen van turf en het aanvegen van de markt tot het bewaren van de openbare orde.
Veel functies, met name die met een groot maatschappelijk aanzien en invloed, vervulden de families zelf, maar andere baantjes besteedden zij uit aan bedienden of andere geschikte kandidaten. Wie voor een dergelijke baan in aanmerking wilde komen, deed er goed aan een wit voetje te halen bij de regent in kwestie. Zo kwam het wel eens voor dat er voor functies werd betaald, contant of in natura.
Het kwam voor dat er bij een regent werd betaald voor een functie, contant of in natura
‘Iemand die zich graag voor gunsten liet betalen was Cornelis Musch,’ vertelt Maarten Prak, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Musch was in de eerste helft van de zeventiende eeuw griffier van de Staten-Generaal in Den Haag. ‘Hij verkocht werkelijk alles: ambten, staatsgeheimen – you name it.’
Hij ging erg ver in het misbruik van zijn positie, zegt Prak: ‘Ooit kwam de vrouw van iemand die op het ambt van commies solliciteerde een goed woordje voor hem doen bij Musch. Hij vroeg haar: “Wat ontbreekt er nog aan mijn interieur?” Zij opperde: kussens en tafelkleden. Daarop stelde Munsch haar voor om in het gemis in zijn interieur te voorzien. Nadat de echtgenote hem vijf zijden tafelkleden en een aantal kussens had gegeven – in die tijd erg waardevolle goederen -, ging de baan toch naar een ander.
Jacob Cats
Musch kon zo ver gaan omdat hij was getrouwd met de dochter van Jacob Cats, die naast dichter ook raadspensionaris van Holland was. Daardoor had hij bescherming in de hoogste kringen. Toen zijn beschermheer overleed, heeft Musch zichzelf naar alle waarschijnlijkheid van kant gemaakt om vervolging te ontlopen.’
Het systeem van ambtenbegeving was volgens historicus en eliteonderzoeker Luuc Kooijmans vooral een machtsspel. ‘Als je gunsten verdeelde, kwamen mensen bij je in het krijt te staan. En dat kon natuurlijk altijd een keer van pas komen. De een maakte misbruik van die positie en de ander niet.’
Sommige regenten gingen over de schreef door hun minderjarige kinderen functies te geven. Zo waren er infanteriecompagnies met drie- en vijfjarige kapiteins, en werden kinderen van zes aangesteld als schout.
Omdat de jeugdige ambtsdragers onmogelijk zelf hun taken konden verrichten, zochten hun vaders plaatsvervangers. Die knapten het werk op voor een deel van het salaris. Het overgebleven deel verdween in de zakken van de regent.
Ambten verkopen in de Gouden Eeuw
Toch was er volgens Prak en Kooijmans geen sprake van corruptie op grote schaal. ‘Er bestonden wel degelijk normen waaraan regenten moesten voldoen,’ zegt Kooijmans. ‘Zo mocht je eigenlijk geen ambten verkopen. Dat je daar wel eens een gunst voor vroeg werd redelijk gevonden, maar er waren grenzen. Zo weigerde raadspensionaris Johan de Witt bewust elk presentje om zijn neutraliteit niet in gevaar te brengen.’
‘Iedereen vond dat het grote graaien eigenlijk niet kon,’ zegt ook Maarten Prak. ‘Regenten vonden dat zij het geld van de burgers als een goed huisvader moesten beheren.’
De regenten hadden de inkomsten uit de verkoop van ambten ook niet echt nodig. De meeste regenten waren al rijk door handel of door erfenissen. En de salarissen van de openbare ambten die zij vervulden, stelden meestal niet zoveel voor. Veelal kreeg je daar alleen een bescheiden eindejaarsuitkering voor. En als bestuurder van bijvoorbeeld een armenzorginstelling moest je zelfs vaak nog geld voorschieten aan de instelling.
Johan de Witt weigerde elk cadeautje om zijn neutraliteit niet in gevaar te brengen
‘Heel veel ambten waren onbezoldigd, maar gaven wel veel aanzien en invloed,’ zegt Prak. Ook viel het volgens hem wel mee met de afgunst onder de bevolking over de fraai ingerichte panden en luxe koetsen van de patriciërsfamilies. ‘Sterker nog: de bevolking had graag dat de regenten rijk waren. Dan waren ze minder vatbaar voor corruptie.’
Aan volksoproeren in de zeventiende en achttiende eeuw lag eerder ontevredenheid over belastingen of slecht defensiebeleid ten grondslag dan corruptie onder regenten. Maar een enkele keer richtte de volkswoede zich wel op het (vermeende) machtsmisbruik van regenten, zoals in het eerder genoemde pachtersoproer, en in het aansprekersoproer van 1696.
Aansprekersoproer
Die laatste opstand draaide om de rechten van de zogenoemde aansprekers, de begrafenisondernemers van de Gouden Eeuw.
Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) liep de handel in Amsterdam terug en daalden de inkomsten van de stad. Jacob Boreel, een van de burgemeesters van Amsterdam, vond dat de aansprekers te veel geld verdienden. Hij bepaalde daarom dat de doden alleen nog door de stad mochten worden begraven.
De aansprekers wisten de arme bevolking tot een oproer op te stoken door het gerucht te verspreiden dat zij na hun dood door de gemeente als oud vuil zouden worden behandeld. De volkswoede ontlaadde zich onder meer op het huis van burgemeester Boreel aan de Herengracht, maar ook op de huizen van andere regenten.
‘Meestal werden dergelijke opstandjes tegen regenten door het repressieapparaat van de regenten zelf met harde hand neergeslagen,’ zegt Kooijmans. Als je via een van de hoge heren een functie had weten te bemachtigen, kon hij daar namelijk als gunst tegenover stellen dat je hem in tijden van onrust zou beschermen.’
Nog steeds vervullen leden van oude regentenfamilies strategische functies, bijvoorbeeld in diplomatie en bankwezen
Aan het systeem waarbij de regenten de openbare ambten verdeelden, kwam vanaf 1795 geleidelijk een einde. Tijdens de Bataafse Republiek en de bezetting door de Fransen kreeg de centrale overheid een grotere rol en ontstond een groter bureaucratisch apparaat. Zo kwam er een einde aan het particularisme van de steden en gewesten en aan de macht van de rijke patriciërsfamilies.
Toch zijn zij volgens Kooijmans nog steeds invloedrijk. ‘Uit onderzoek blijkt dat leden van oude regentenfamilies nog steeds strategische functies vervullen, bijvoorbeeld in de diplomatie of in het bankwezen. Je kunt in de hedendaagse egalitaire samenleving op eigen kracht een aardig eind komen. Maar als je in een familie opgroeit met connecties en geld, ben je natuurlijk toch een stapje voor.’
Afbeelding: Jan de Bray, De regenten van het Dolhuys (1667)