Hét boek over censuur in Nederland is geschreven door Wim Hazeu, en heet Wat niet mocht. Dit overzicht uit 1972 gaat over vrijheidsbeknotting in de journalistiek en de literatuur. Hazeu besteedt aandacht aan de schrijver en uitgever J. van Keulen, die onder de naam Han B. Aalberse zijn Bob en Daphne-boeken schreef. Het deeltje Liesbeth en de wereld van Bob en Daphne werd door de rechter tot pornografie bestempeld.
De Groningse historicus Antoon de Baets hanteert in zijn volumineuze boek Censorship of Historical Thought een strakkere definitie van censuur. En dat was ook wel nodig, want hij behandelt de hele wereld. De Baets heeft drie typen censuur geïnventariseerd: historici die gecensureerd of vervolgd worden vanwege hun geschriften over geschiedenis, niet-historici die over geschiedenis schrijven en historici die last krijgen om iets anders dan hun publicaties over geschiedenis. Zo op het eerste gezicht lijkt deze classificatie nogal muggenzifterig, maar vanwege de encyclopedische en dus naar volledigheid strevende opzet van het boek moest duidelijk gemaakt worden wat buiten het kader viel.
In zijn inleiding beschrijft De Baets een fragment uit de beroemde film Schindler’s List. Een jood staat in de rij om een felbegeerde ‘blauwe kaart’, het bewijs van onmisbaarheid, te verkrijgen. Als hij aan de Duitse soldaat vertelt leraar geschiedenis te zijn, krijgt hij zijn kaart niet; in plaats daarvan wordt hij bijna naar het concentratiekamp gestuurd. Hij wordt pas gered als Schindler weet aan te tonen dat hij metaalbewerker is.
Acht jaar werkkamp
De Baets geeft een overzicht van uitspraken en geschriften van historici die werden gecensureerd en inventariseert daarmee hoe gevaarlijk het wereldwijd is om historicus te zijn. De lemma’s in zijn boek zijn per land geordend en dus zit je al gauw te lezen wat er over Nederland in staat. Jan de Vries, die in 1946 zijn post als hoogleraar Germaanse talen moest opgeven vanwege collaboratie met de nazi’s, is de eerste in een rijtje historici die last hebben gekregen van censuur vanwege hun publicaties over de Tweede Wereldoorlog. Het enige niet holocaustgerelateerde voorbeeld van censuur in Nederland betreft Dirk Engelen, die in 1995 moeilijkheden ondervond met zijn boek over de BVD.
De lezer heeft inmiddels begrepen dat De Baets alleen censuur door de officiële instanties behandelt, want historici die een publicatieverbod en zelfs een spreekverbod krijgen naar aanleiding van onderzoek naar bedrijfsgeschiedenissen zijn er legio. De Baets had overigens wel iets duidelijker onderscheid kunnen maken tussen censuur en vervolging daarvan. In Nederland krijgen historici soms problemen vanwege hun uitspraken, maar vervolging met gevangenisstraf of erger is toch weer iets anders. In vergelijking met de Russische historicus/journalist Vladimir Osipov die eind jaren vijftig protesteerde tegen de vernietiging van monumenten en daarom acht jaar naar een werkkamp werd gestuurd, is het akkefietje van Engelen c.s. nauwelijks meer dan een ambtelijk meningsverschil.
Maar censuur is censuur. De encyclopedie van De Baets biedt een uitstekend aanleiding je de vraag te stellen welk historisch onderzoek het meest op weerstand stuit en waarom. In dat verband is vergelijking van Nederland met het overzicht dat De Baets van België geeft al interessant. Daar is het niet in de eerste plaats de Tweede Wereldoorlog die de gedachtenpolitie bezighoudt – hoewel België in tegenstelling tot Nederland een kleine traditie van holocaustontkenning heeft –, maar ook de koloniale geschiedenis met Congo.
Op basis van dit boek valt voorzichtig te constateren waar de pijngrens in de verschillende landen ligt: in de Verenigde Staten en Europa ontstaan vaak problemen als het buitenland is betrokken – Duitsland, Vietnam, Afrika – terwijl Afghanistan en al die andere landen die De Baets in kaart brengt hun eigen, nationale taboes hebben. Dat het taboe bijna altijd te maken heeft met een emancipatieproces, ligt voor de hand. Maar dankzij Censorship of Historical Thought weten we dat historici daar de prijs voor betalen.
Hans Renders is verbonden aan de sectie Journalistiek van de Rijksuniversiteit Groningen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees