De maatstaven waarmee welvaart wordt gemeten, zijn aan het veranderen. Zo klonk er recent veel kritiek op het Nationaal Groeifonds of ‘Wopke-Wiebesfonds’, dat investeert in economisch rendabele ondernemingen en zo de toekomstige welvaart moet bevorderen. Volgens de critici focust deze aanpak te veel op economische groei. Welvaart is iets anders, zeggen zij.
‘Lang hebben politici en economisch historici welvaartsgroei gelijkgesteld aan groei van de economie, ofwel de groei van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking,’ zegt economisch historicus Bas van Bavel van de Universiteit Utrecht. ‘Die manier van denken ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw en is vooral na de Tweede Wereldoorlog gepropageerd. Dat verandert nu, in de wetenschap en ook in de politiek. Welvaart bestaat uit concrete zaken als gezondheid, kwaliteit van wonen, koopkracht, werk, sociaal netwerk. Die worden steeds beter in beeld gebracht, zoals in de Monitor Brede Welvaart die de Tweede Kamer jaarlijks bespreekt, en meer integraal in de Brede Welvaartsindicator die we in Utrecht maken.’
Volgens Van Bavel kun je de historische ontwikkeling van welvaart ook onderzoeken aan de hand van de gemiddelde lengte van mensen. ‘Die wordt immers bepaald door de kwaliteit van voeding, huisvesting, gezondheid en lichamelijke belasting door werk – dus belangrijke componenten van welvaart. Op die manier krijg je een beter beeld van de werkelijke welvaart dan op basis van het bbp. Zo steeg in de tijd van de Industriële Revolutie het bruto binnenlands product per hoofd, maar nam de gemiddelde lengte af, wat een afspiegeling is van de verslechterde leefomstandigheden van het merendeel van de mensen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dit soort historisch onderzoek leidt ook tot politiek relevante inzichten, stelt Van Bavel. ‘Om de brede welvaart te laten toenemen moet economische groei neerslaan in de inkomsten en levenskwaliteit van grote groepen. Daarvoor is het belangrijk dat burgers goed georganiseerd zijn. Dat was bijvoorbeeld in grote delen van de twintigste eeuw het geval, toen vakbonden en corporaties een belangrijke rol speelden. Pas toen ging de economische groei ook leiden tot welvaartsgroei. Maar die vormen van zelforganisatie zijn de afgelopen dertig jaar grotendeels afgebroken of verzwakt. Sindsdien slaat de economische groei vooral neer in grote vermogens.’