De historicus worstelt altijd met de vraag waar hij zijn verhaal moet beginnen. Wie bijvoorbeeld een geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog schrijft, kan niet van start gaan op 1 september 1939. Hij moet iets doen aan de voorgeschiedenis om duidelijk te maken waarom nazi-Duitsland op die dag Polen aanviel. Op welk moment moet hij die voorgeschiedenis echter laten beginnen?
Op het moment dat Hitler aan de macht kwam? Of op 28 juni 1919, toen Duitsland werd gedwongen het vernederende Verdrag van Versailles te tekenen? Zou het dan niet beter zijn te beginnen met de Duitse angsten en ambities die direct leidden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog? Die angsten en ambities vragen evenwel ook een verklaring. Duitsland was een laatkomer op het toneel waar de grote Europese mogendheden al eeuwen hun competitieve menuet dansten. Duitsland was de laatste in een reeks van naties die probeerden de hegemonie in Europa te verwerven.
Zo bezien moeten we de Duitse agressie plaatsen in het grotere geheel van het Europese statensysteem. De historicus kan ook dat systeem dan natuurlijk niet zonder verklarende voorgeschiedenis laten. Hoe zijn de Europese natiestaten traag gegroeid uit de ruïnes van het Romeinse Rijk? Hoe kon een nogal vochtige uithoek van het Euraziatische continent tussen 1450 en 1850 de hele wereld in een houdgreep krijgen?
Waarom verschenen Portugese, Nederlandse en Engelse kooplui in de grote Aziatische handelscentra? Waarom verschenen er geen reusachtige Chinese jonken in Antwerpen, Amsterdam en Londen? Waarom vertrok Columbus eigenlijk naar wat nog geen Amerika heette? En zou hij dat ook gedaan hebben als de expansie van de islam Europa niet had afgesneden van het handelsverkeer met Oost-Azië?
Hoe was het mogelijk dat Francisco Pizarro met 168 man, een paar ruiters en enkele donderbussen het uitgestrekte Inca-rijk onder de voet liep en de chef-Inca gevangennam? Wat verklaart de technologische superioriteit van de Europeanen (en de Chinezen) in vergelijking met de indiaanse culturen in Midden- en Zuid-Amerika? Was het niet vreemd dat zo’n 70 procent van de indianen bezweek aan ziekten waar de Europeanen resistent tegen waren?
Hier moet onvermijdelijk duidelijk gemaakt worden dat de agrarische revolutie op het Euraziatische continent eerder begon en onder gunstiger condities van start ging dan elders in de wereld. Met die mededeling kan de historicus zijn lezer echter niet laten zitten. Waar begon die agrarische revolutie precies en waarom waren de condities gunstiger?
Daartoe is een verhandeling over de ecologie van het Midden-Oosten, zo’n elfduizend jaar geleden, noodzakelijk. In de zogenoemde ‘vruchtbare halvemaan’ waren meer gewassen en dieren beschikbaar, die gemakkelijk gedomesticeerd konden worden dan op enige andere plek in de wereld. De mens nam allerlei ziekten over van de gedomesticeerde dieren, maar bouwde daar resistentie tegen op. Die resistentie ontbrak buiten Eurazië. De zeer productieve agrarische revolutie leidde tot de eerste stadstaten en staten.
Vóór de agrarische revolutie was de homo sapiens een jager-verzamelaar. Waarom werd hij landbouwer? Hier rijst onvermijdelijk de vraag wat hem zo superieur maakt aan alle andere levende wezens. Langs welke wegen der toevalligheid ontwikkelden primitieve eencellige wezens zich tot homo sapiens? Wat zijn de bijzonder condities die leven mogelijk maakten op de derde binnenplaneet van dit zonnestelsel? Is er alleen leven op onze aarde of ook elders in het universum? Hoe heeft dat universum zich eigenlijk ontwikkeld, vanwaar sterren, sterrenstelsels, clusters van sterrenstelsels en superclusters? Is het niet onvermijdelijk dat de historicus zijn verhaal begint met de Oerknal, de Big Bang, die de ruimte en de tijd creëerde waarin wij leven?