Anna Maria van Schurman sprak vele talen, kon goed musiceren en was ook nog kunstzinnig. In de zeventiende eeuw mocht ze als eerste vrouw colleges volgen. Ze wijdde haar leven daarna aan de wetenschap. Maar op haar zestigste nam ze een besluit waar haar geleerde vrienden niets van begrepen.
De geleerde Anna Maria van Schurman was rond haar dertigste verreweg de bekendste vrouw in de Republiek. Vanaf 1636 mocht ze vanwege haar uitzonderlijke intellect als eerste en enige vrouwelijke student colleges volgen aan de Universiteit Utrecht. Sindsdien was ze in binnen- en buitenland een beroemdheid. Ze zat weliswaar in een soort loge, afgeschermd van de blikken van haar mannelijke medestudenten, maar iedereen wist dat ze er was.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het was ook geen geheim hoe ze eruitzag. Ze maakte namelijk al vroeg zelfportretten, kunstige miniatuurtjes, die ze soms meestuurde met haar brieven. Een zelfportret van Anna Maria toont de ‘geleerde en konstrijcke maeghd’ in 1633 op haar vijfentwintigste net voor ze zou uitgroeien van BN’er tot ster op het Europese geleerdenpodium. Ze beeldde zichzelf af als een zelfverzekerde juffer die zich bewust is van haar bijzondere capaciteiten. Haar kapsel is à la française, met een korte pony en breed uitstaande krullen, haar rijkversierde japon is kuis aan de hals gesloten door een zeer fijne batisten kraag. Ze maakt een deftige indruk, echt een dame uit de aristocratie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wetenschappers, dichters en vorsten zochten contact met haar. Ze prezen uitbundig ‘de Utrechtse Minerva’ – een toespeling op de godin van de wijsheid uit de klassieke Oudheid. Nu was het in de zeventiende eeuw een literair gebruik om mensen met lofgeschriften en superlatieven te overladen, maar Van Schurman was een heus idool. Haar portret hing in de Italiaanse Academie van Wetenschappen in Rome en in het koninklijke paleis in Stockholm. Koningin Christina van Zweden, René Descartes en Jacob Cats bezochten haar thuis in Utrecht.
Heel bijzonder voor een meisje dat net als alle andere vrouwen was voorbestemd om een anoniem leven te leiden binnen de muren van het huishouden. Dat ze inmiddels ver buiten de grenzen van de Republiek bekend was had ze allereerst te danken aan zichzelf, maar ook aan haar vader, Frederik van Schurman. Hij had de uitzonderlijke begaafdheid van zijn dochter al ontdekt toen ze nog jong was en was haar zelf gaan scholen.
Helaas voor hem kon hij niet meegenieten van haar internationale roem, want hij stierf toen Anna Maria zestien jaar was. Maar alles wat ze deed, deed ze in haar vaders nagedachtenis, schreef ze later in haar autobiografie Eukleria (1673). ‘Hij had mij altijd sterk aangemoedigd en ik wilde niets liever dan hem een plezier doen en hem gehoorzamen en ik deed dus m’n uiterste best.’
Een wonderkind
Anna Maria was de enige dochter tussen drie zoons van Frederik van Schurman en Eva von Harff. Vader Frederik was een rijke vluchteling uit Antwerpen en moeder Eva een jonkvrouw uit het Rijnland. Ze waren in 1602 getrouwd in de schuilkerk van de gereformeerde gemeente ‘Onder het Kruis’ in het katholieke Keulen. Anna Maria werd in 1607 in deze Duitse stad geboren. Vanwege geloofsvervolgingen verhuisde het gezin drie jaar later naar hun familiekasteeltje Dreiborn in Schleiden, en in 1615 nog eens naar Utrecht. Daar betrokken ze een huis op het Domplein.
Als contraremonstranten geloofden ze in voorbestemming door God. Het hele gezinsleven draaide om het geloof. Op de onvoorstelbaar jonge leeftijd van drie jaar zou Anna Maria de Bijbel al hebben kunnen lezen en kende ze delen van de Heidelbergse catechismus uit het hoofd. Dit schreef ze althans in de terugblik op haar leven, waarin ze haar ouders prees voor hun ‘godvruchtige’ opvoeding.
Anna Maria was niet alleen intelligent, ze was ook een artistiek wonderkind. Luit spelen, papierknippen, tekenen of borduren – het ging haar allemaal even gemakkelijk af. Om haar kunstzinnige talent te ontplooien volgde ze toen ze ouder was graveerlessen in het Utrechtse atelier van de zeven jaar oudere kopergraveur Magdalena de Passe. Toen Anna Maria op haar elfde boven haar Franse boeken haar broers tijdens een Latijnse huiskamerles corrigeerde, begreep haar vader dat zijn dochter misschien wel de meest getalenteerde was.
Hij bracht haar ‘spelenderwijs’ Latijn bij tijdens wandelingen, en later ook Grieks. Als streng gelovige zedenmeester bakende hij de klassieke literatuur wel zorgvuldig af voor aardse verderfelijkheden. Behalve Vergilius en Homerus waren antieke dichters verboden. Tegenover de heidense Seneca plaatste hij als ‘tegengif’ de heilige geschriften. Zo bracht hij het humanisme en streng-calvinisme in balans.
De schrik zat er goed in bij de jonge Anna Maria, die boven alles haar vroomheid en eerbaarheid wilde bewaren. Ze onderwierp zich gedwee aan haar vaders vermaningen; ook na zijn dood las ze nooit ‘het slag boeken’ dat haar gemoed kon afwenden van haar ‘kuisheit’ en ‘maagdelijke suiverheit’.
Op diejarige leeftijd las ze al de Bijbel
Dansen, toneel en materiële pronkzucht veroordeelde Frederik van Schurman als wereldlijke ijdelheden, maar hij trok de lijn blijkbaar niet zo scherp als het aankwam op subtielere ijdelheid op het geestelijk vlak. Anders valt niet te verklaren dat deze stijle calvinist zijn oogappel aanmoedigde zich in de kijker te spelen bij talloze literaire grootheden. Toen Anna Maria pas dertien was, bezong dichteres Anna Roemers Visscher de talenten van ‘de jonge Bloem’ met ‘uw lieve kleene mondt’ en ‘uw witt’ en teeder handen’.
Vader Van Schurman, die ook werd geprezen in het vers – ‘die u wel heeft opgevoedt’ -, had grote ambities voor zijn dochter. Ongetwijfeld op zijn initiatief stuurde Anna Maria dichter en raadpensionaris Jacob Cats een zelfgeschreven lofdicht in moeilijk Latijn, als bewijs van haar talenten. Zo begon ze als tiener een briefwisseling die tot Cats’ dood in 1660 zou duren. Hij prees haar aan in zijn bestsellers, zodat ze een bekende naam werd in de republiek der letteren.
Frederik van Schurman koesterde zonder twijfel de talenten van zijn wonderkind. Toen hij in 1623 onverwacht op sterven lag, riep hij haar bij zich en liet haar beloven dat zij nooit zou trouwen om die ‘onontwarlijken verdorven wereltschen huwelijksbant te vermijden’. Natuurlijk zei ze ja, ze was net zestien. Tot ver in de twintigste eeuw was het alleen voor ongehuwde vrouwen mogelijk om zich bij uitzondering met een studie bezig te houden. Vandaar dat Anna Maria wel begreep dat hij haar had willen beschermen tegen de ‘besmetting dezer eeuwe en het gezelschap der wereldsche mensen’.
Ze huldigde voortaan de spreuk van martelaar Ignatius ‘Mijn liefde is gekruisigd’. Die plaatste ze ook als symbool bij haar handtekening. Toen de bisschop van de Grieks-orthodoxe kerk uit Efeze tijdens een bezoek aan Leiden over haar hoorde, schreef hij haar een brief waaruit bleek dat hij mateloos gefascineerd was door haar maagdelijkheid als ‘een roos tussen de dorens’. Ze antwoordde hem in het Grieks.
Vrouwenadoratie
De familie Van Schurman woonde op het moment dat vader overleed in het Martenahuis in het universiteitsstadje Franeker, vanwege de studie van zoon Johan Godschalk. Toen ze als vaderloos gezin terugkeerden naar Utrecht, behartigde hij de pr van zijn zus. In 1629 bracht Godschalk, die overigens ook vrijgezel bleef, haar onder de aandacht van de Amsterdamse dichter-theoloog Caspar Barlaeus. Die schreef daarop meteen aan zijn vriend dichter-diplomaat Constantijn Huygens dat ze Latijn sprak, Grieks verstond, schilderde en dichtte.
Bij het netwerken werkte het sterk in Anna Maria’s voordeel dat er een zekere vorm van vrouwenverering in de mode was. Deze trend uit de Renaissance was overgewaaid uit Italië, waar mannelijke humanisten geleerde, artistieke vrouwen overlaadden met hoogdravende, dweperige complimenten en lofzangen. De humanistische grondleggers Erasmus en Thomas More hadden bepleit dat vrouwen zich moesten kunnen ontwikkelen, terwijl Ludovico Vives zelfs vond dat ze moesten kunnen studeren.
De mannen uit de Republiek konden niet achterblijven bij de publieke vrouwenadoratie, al waren de meesten verre van feministisch. Zo had Jacob Cats voor de talentvolle Anna Maria de humanistische-letterkundige wereld geopend, maar hij geloofde absoluut niet in de gelijkheid van man en vrouw – zij was voor hem een uitzonderlijke vrouw, een ‘juweel’. Barlaeus en Huygens overlaadden haar weliswaar ook met loftuitingen, maar achter haar rug gniffelden ze om haar ongehuwde status en maakten ze platte grappen over haar maagdelijkheid.
Sommige van haar bewonderaars, onder wie de Leidse hoogleraar Daniel Heinsius en de Dordtse arts Johan van Beverwijck, waren serieuze vrouwenaanbidders, en prezen ook de Franse filosofe en dichteres Marie de Jars de Gournay. Die had in 1622 een traktaat geschreven over de gelijkheid van man en vrouw, wat Anna Maria zeer interesseerde. Met de Leidse theoloog André Rivet, opvoeder van de prins van Oranje, onderhield zij een briefwisseling over de vraag of het vrouwen paste om te studeren, die in 1641 in druk verscheen onder de titel Dissertatio.
Hieruit blijkt dat Anna Maria gemeten naar hedendaagse maatstaven ook geen feminist was. Ze vond vrouwen weliswaar geschikt voor de wetenschap – ‘Aan de vrouw is het verlangen naar wetenschappen en kunsten evengoed ingeschapen als aan de man’ –, maar ze benadrukte dat ze hun studie geheel ten dienste moesten stellen van God en Bijbelkennis. Ten slotte vond zij dat de man vanuit de scheppingsorde boven de vrouw stond, en dat het niet goed was als vrouwen het huishouden en hun kinderen verwaarloosden omwille van de wetenschap. Ook moesten ze verder niets anders omhanden hebben en rijk genoeg zijn om te studeren, net zoals zijzelf als jonkvrouw de middelen had om met haar talenstudies de heilige geschriften beter te doorgronden. Ze kende Frans, Hoogduits, Engels, Grieks, Latijn, Hebreeuws, Turks, Chaldeeuws, Arabisch, Syrisch en Ethiopisch.
Net als in haar jeugd ging geleerdheid hand in hand met haar geloof. Ze had ook veel contact met haar gezaghebbende buurman Gibertus Voetius, gereformeerd predikant en hoogleraar theologie en oosterse talen. Hij verzocht haar in 1636 om een Latijnse feestzang te schrijven ter gelegenheid van de opening van de Universiteit Utrecht. Dit gedicht, dat in druk verscheen, beëindigde ze met de opmerking dat de universiteit vrouwen uitsloot. Deze dwarse, maar vaker gehoorde opinie gaf haar grote bekendheid. En het zorgde er ook voor dat Voetius als rector van de nieuwe universiteit haar toestond om toehoorder te zijn van de colleges. Vermoedelijk zag hij dit ook als kans om zichzelf als een man van zijn tijd te etaleren.
Radicale ommezwaai
Naast haar studie was Anna Maria een veelzijdig kunstenares. Ze maakte voor zover bekend het eerste portret in pastelkrijt in de Republiek. In 1643 stond ze als eerste vrouw ingeschreven bij het Utrechtse Sint-Lucas-gilde als ‘kunstschilderesse, beeldhouwster en graveerster’. Maar sinds het overlijden van haar moeder in 1637 had ze de zorg over twee inwonende tantes en deed ze ook aan liefdadigheidswerk. Ze trad daarom steeds vaker buiten de ivoren toren, en sloot zich af voor haar geleerde netwerk. Sommige vrienden, zoals René Descartes, vonden dat ze was veranderd van een vrouw van de wereld in een bekompen calviniste.
Anna Maria beloofde haar vader dat ze nooit zou trouwen
Ruim twintig jaar verzorgde ze haar hulpbehoevende tantes. Ze verhuisde met hen en Godschalk via Keulen naar Lexmond. Haar broer stierf na de beide tantes in 1664 en had haar nog net kunnen vertellen over zijn indrukwekkende ontmoeting met de predikant Jean de Labadie. Labadies puriteinse geloofsopvatting van een vroom, zuiver religieus leven in een huisgemeente van uitverkoren wedergeboren christenen sprak haar erg aan. Op haar zestigste verkocht Anna Maria haar bezittingen en ging met een vriendin, neefje en drie dienstmeisjes bij Labadie in Amsterdam wonen. Ze hield zich doof voor de afschuw van de Utrechtse gereformeerde kerkenraad en voor een uitroep van iemand als Huygens: ‘Wat voor grouwel of spoock heeft u van ons gescheurt?’
Als ‘moeder van de gemeente’ zorgde ze ervoor dat de labadisten terechtkonden op het Duitse landgoed van haar vriendin Elisabeth van de Palts, dochter van ‘de Winterkoning’ Frederik V van de Palts. De sektarische gemeenschap kwam na omzwervingen terecht in het Friese Wieuwerd, waar ze in 1678 op haar eenenzeventigste stierf.
Anna Maria van Schurman twijfelde er niet aan dat ze de beste keuze had gemaakt. In haar autobiografische geschrift Eukleria stelt ze dat haar geleerdheid ijdelheid was geweest. Voor haar intellectuele bewonderaars leek dit een radicale ommezwaai. Maar voor haarzelf waren wetenschap en religie geen tegenstellingen, ze hadden altijd naast elkaar bestaan. Alleen in de laatste periode van haar leven had ze de balans helemaal laten doorslaan naar het geloof.
Meer weten
- Anna Maria van Schurman 1607-1678 (1992) door Mirjam de Baar (red.) beschrijft haar leven.
- De eerste studente Anna Maria van Schurman (2004) door Pieta van Beek is een uitgebreide biografie.
- Anna Maria van Schurman (1607-1678) (1926) door Hendrika Ghijsen is een tweedelig artikel in De Gids, jaargang 90.