‘Een schok’, zo omschrijft historicus Beatrice de Graaf het besluit van de Tweede Kamer om de Antifa-beweging als terroristische organisatie aan te merken. ‘Het is een historische breuk met alle zorgvuldigheid en visie die de Nederlandse overheid in de afgelopen eeuw heeft toegepast bij het bestrijden van politiek geweld.’
Als De Graaf het nieuws uit Den Haag hoort, is de hoogleraar geschiedenis en terrorisme-onderzoeker juist op de thuisreis vanuit Bonn. Daar heeft ze college gegeven over de Nederlandse aanpak van extreem-links terrorisme in de jaren zestig, zeventig en tachtig. ‘De regering had gezien hoe in Duitsland een keiharde repressie bijna tot een halve burgeroorlog leidde. Dat wilde Nederland niet ook,’ vertelt ze aan de telefoon. ‘De regering zei expliciet: we gaan niet de burgerrechten ondermijnen, want we zijn een open democratie.’
Hoewel Duitsland het met name door de terreuracties van de Rote Armee Fraktion zwaarder te verduren had, kreeg ook Nederland in die jaren zijn portie aanslagen, treinkapingen en gijzelingen. ‘De regering koos er bewust voor dat geweld niet als terroristisch te bestempelen,’ zegt De Graaf. ‘Ze voerde geen terrorismewetten in, want ze wilde voorkomen dat groepen mensen ten onrechte zouden worden beschuldigd en daardoor radicaliseerden. De regering vond dat het gewone strafrecht voldoende handvatten bood.’
Pas in 2004 heeft Nederland, vanwege de dreiging van Al Qaida, een terrorismewet ingevoerd. ‘Dat moest, omdat het een Europees kaderbesluit was. Maar ook toen heeft Nederland besloten om die wet heel zorgvuldig toe te passen. En dan wordt er nu opeens door de Tweede Kamer gezegd: we gaan een beweging, waarvan we niet weten wie het zijn en wat ze doen, gewoon tot terroristische organisatie bestempelen!’
Aanvallen door nazi’s
Want ‘Antifa’ is een vage categorie, zeker in het huidige Nederland. Het begrip verwijst naar de Anti-Faschistische Aktion, een beweging die in 1932 in Duitsland werd opgericht. De Graaf: ‘Die bestond uit communisten en socialisten die zich wilden verweren tegen gewelddadige aanvallen van de nazi’s. Op straat, maar ook zelfs in het parlement, waar nazi’s op een gegeven moment op communistische afgevaardigden insloegen waardoor zij verwondingen opliepen. Toen vonden sommige mensen het tijd om geweld terug te gebruiken. Ze vormden strijdgroepen en kozen als logo een cirkel met twee rode vlaggen, een communistische en een socialistische.’
Dat logo werd in de jaren zestig opnieuw gebruikt door een buitenparlementaire oppositie in Duitsland en de Verenigde Staten, die militante actie wilde ondernemen tegen wat zij zag als een nieuwe extreem-rechtse dreiging. En in onze tijd gebruiken sommige linkse activisten de term Antifa weer. Net als het logo, dat wel een kleine verandering heeft ondergaan: een van de twee vlaggen is nu zwart, het symbool van het anarchisme. ‘Ondanks de continuïteit in de naam en de symbolen is er een breuk tussen de Antifa uit de jaren dertig, de Antifa uit de jaren zestig en de Antifa van nu. Er is niet één ononderbroken organisatorische lijn.’
Losse cellen
Sterker nog, de Antifa-beweging kent nauwelijks een organisatie. ’Er is niet één groot hoofdkwartier en ook niet één leider,’ legt De Graaf uit. ‘Er is een losse affiliatie van kleine cellen of takken, die van elkaar niet goed weten hoe ze opereren. Wat ze doen, is per cel verschillend. Soms verschijnen er in Duitsland bij vreedzame demonstraties tegen kernenergie of het Israëlbeleid kleine groepjes zogenaamde “autonomen” die in het zwart gekleed zijn en wel geweld gebruiken. Na de uit de hand gelopen bezetting van de Universiteit van Amsterdam werd door sommige veiligheidsmensen ook wel gezegd dat er autonomen of Antifa-cellen bij betrokken waren. Misschien uit de krakersscene. Maar wie die mensen zijn? We weten het niet. Er bestaan geen ledenlijsten, dat wordt nergens bijgehouden.’
‘Terrorisme is een gevaarlijk begrip in handen van de overheid’
De ongrijpbaarheid van de beweging komt rechtse populisten goed van pas, denkt De Graaf. ‘Antifa is een heel fijn begrip, juist omdat het zo slecht omlijnd is. Het wordt gebruikt als politieke knuppel om tegenstanders monddood te maken. Je hebt hier heel erg te maken met een attributieprobleem. Je kunt zeggen: “Kijk, die persoon heeft een keffiyeh om, die persoon demonstreert op straat en maakt een dreigend gebaar naar een politieman: Antifa!” En als het aan een meerderheid in de Tweede Kamer ligt, is zo iemand nu ook een terrorist.’
‘Terrorisme is een gevaarlijk begrip in handen van de overheid, want het geeft de mogelijkheid om vergaande maatregelen te nemen. Je kunt er mensen mee arresteren, vastzetten en veroordelen, zelfs als ze contacten hebben met een vermeende terrorist. Het begrip terrorisme moet je dus heel precies en terughoudend toepassen, alleen als er op levens gericht, georganiseerd geweld in het spel is. Met deze motie wordt het net veel wijder uitgegooid, waarbij de grens tussen denken en doen, overtuigingen en daden vervaagt,’ aldus De Graaf.
‘Dat je die grens zorgvuldig moet bewaken, is in Nederland vanaf circa 1970 het uitgangspunt geweest van de verschillende diensten en overheden. Met deze motie breekt de coalitie met die traditie van een halve eeuw, vastgelegd in de eerste Terreurbrief van 1973, om het begrip terrorisme niet als sloophamer tegen de open democratie in te zetten. Ik vind het echt schokkend dat in principe rechtstatelijke partijen als de VVD en de SGP meegaan met de populisten in de Tweede Kamer, die op deze manier de democratische rechtsorde willen inperken.’
Beeld: Een anti-fascistische demonstratie in Leipzig, 15 december 2020. (Bron: Wikimedia Commons/Gregor Wünsch)

