In het jaar 69 werd het Romeinse Rijk verscheurd door een burgeroorlog. Zo telde het rijk vier keizers in twaalf maanden, van wie er drie een gewelddadige dood stierven. Waar kwam die plotselinge chaos vandaan?
Toen Nero in het jaar 54 keizer werd, haalden de senatoren hun hart op. Hij was pas zestien jaar en ze dachten hem naar hun opvattingen te kunnen kneden. Maar ze kwamen bedrogen uit: het temperament van de jonge keizer bleek weerbarstig. Uit jaloezie, paranoia en machtswellust dreef hij zijn familieleden een voor een de afgrond in en daarna richtte hij zijn aandacht op zijn vijanden in de senaat. Hoewel zijn wrede afrekeningen ook kansen boden voor sociaal stijgers, was de oude elite hem liever kwijt dan rijk. Na dertien jaar Nero was de maat vol.
Galba: Een wrede geldwolf
In de winter van 67-68 riep Gaius Julius Vindex, een gouverneur in Gallië, andere gouverneurs en generaals per brief op in opstand te komen tegen Nero en zich ‘te bevrijden van de tiran’. Vindex kreeg aanvankelijk teleurstellende reacties. Niemand durfde tegen de keizer in te gaan. Tot hij toenadering zocht tot de enige die nog niet had gereageerd: Servius Sulpicius Galba. Galba was een man op leeftijd uit een oude, aanzienlijke familie en had weinig op met Nero’s flamboyante regime. Hij had zich tot dan toe stil gehouden, maar dit keer kon hij de uitnodiging niet weerstaan. Ten overstaan van een grote menigte hekelde hij de misdaden van Nero en riep hij zichzelf uit tot de bevrijder van het rijk, de ‘luitenant van de senaat en het volk van Rome’.
Intussen kwamen in Rome de geruchten op gang. Vindex’ brieven hadden toch de tongen losgemaakt en Nero kreeg berichten dat hij alle steun in de provincies aan het verliezen was. De medestanders van Vindex begonnen in Gallië een serieuze bedreiging te worden. Nero stuurde er met succes een leger op af, maar het zaad voor het verzet was inmiddels geplant.
Galba’s naam was genoeg om de laatste steun voor Nero te doen verdwijnen. Een voor een wisten zijn handlangers de senatoren aan zijn zijde te krijgen. Toen ook de commandant van de keizerlijke wacht naar hem overliep, was de strijd voor de keizer gestreden. De Romeinse biograaf Suetonius beschrijft Nero’s dramatische laatste momenten. Op 9 juni 68 vluchtte hij het paleis uit, met soldaten op zijn hielen. Buiten de stad hield hij halt en vroeg een vrijgelatene hem te doden, maar deze weigerde. Wanhopig riep Nero uit: ‘Nu heb ik geen enkele vriend meer over, maar ook geen vijand meer.’ Pas toen de achtervolgers in de verte te horen waren, wist hij de moed bijeen te schrapen om zich zelf met een dolk het leven te benemen.
Iedereen is enthousiast over Galba, tot hij keizer wordt. Deze en de volgende afbeeldingen van de keizers zijn in de achttiende-eeuwse kopieën van zestiende-eeuwse schilderijen van Titiaan.
Voor het eerst in de keizertijd was er geen bloedverwant die de keizer kon opvolgen. Er was eigenlijk maar één kandidaat: Galba. Een dag voordat Nero zijn laatste adem uitblies, mocht hij zich de begeerde titel al aanmeten. De Romeinse schrijver Tacitus beschreef zijn regime in één zin: ‘Iedereen was het ermee eens dat Galba een goede keizer zou zijn, tot hij keizer werd.’ De nieuwe keizer bleek een strenge en wrede heerser, voor wie geld belangrijker was dan menselijkheid. Vriend en vijand konden hun teleurstelling nauwelijks verbergen.
Algauw waren Nero’s nukken vergeten en dacht vooral het volk met heimwee terug aan de grote toneelstukken en extravagante spelen die hij had georganiseerd. Daar stak Galba bitter en grauw bij af.
Otho: een tweede Nero?
Gelukkig diende zich een ‘nieuwe Nero’ aan. Marcus Salvius Otho, een in ongenade geraakte jeugdvriend van Nero, was meegereisd met Galba, en het had er alle schijn van dat hij de oude keizer snel zou vervangen. Tenminste, dat dacht Otho zelf. Maar ‘Galba had het rijk niet gered van een Nero om het aan een Otho te geven’, zoals Tacitus het verwoordde, en hij had een voorkeur voor een ander.
Daarom nam Otho zelf het heft in handen. In het geheim stookte hij de keizerlijke wacht tegen Galba op. De soldaten waren makkelijk te overtuigen. De keizer weigerde hen nog steeds te betalen voor hun steun tijdens de val van Nero, terwijl hun aantal ongecontroleerd bleef groeien en de discipline afnam. Op 15 januari 69 glipte Otho met een smoes weg van een offerplechtigheid met de keizer en instrueerde de soldaten naar het forum te gaan. Toen Galba het forum op liep, zag hij direct de soldaten die klaarstonden om hem te doden. Het was klaarlichte dag, het plein stond vol met mensen, maar niemand stak een hand uit om hem te helpen. Dus bood Galba dapper zijn keel aan en riep: ‘Steek, als dat het beste is voor Rome!’ En de soldaten gehoorzaamden.
Wat op dat moment het beste was voor Rome, durfde niemand met zekerheid te zeggen. Het was onrustig in het rijk. In het oosten woedde een opstand in Judea en Galilea, en in het westen hadden Germaanse troepen hun eigen generaal Aulus Vitellius Germanicus tot keizer uitgeroepen. De keizerlijke wacht eiste steeds meer geld en de graantoevoer vanuit Egypte verliep moeizaam. Een openlijke gewelddadige executie als van Galba was een jaar eerder ondenkbaar geweest, maar de dood van Nero had een heleboel gevoelens van onlust losgemaakt.
Otho blijkt minder wreed dan verwacht, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Hij slaagt er niet in de problemen van het rijk op te lossen.
Otho’s schaamteloze machtsgreep schokte de senatoren; zij vreesden voor een tweede Nero. Toch wist Otho dankzij de steun van de keizerlijke wacht en een gebrek aan alternatieve kandidaten de touwtjes in handen te houden. Maar hij kon de problemen in het rijk niet oplossen. Hoewel Otho gematigder was dan verwacht, bleven de beperkte geld- en graanvoorraden in Rome een probleem. Bovendien sijpelden de eerste berichten binnen dat de Germaanse legioenen van Vitellius op weg waren naar Italië.
Eerst probeerde Otho de boel te sussen. Hij maande Vitellius en zijn soldaten tot kalmte nu de wrede Galba gedood was en bood zelfs aan de macht met Vitellius te delen en met zijn dochter te trouwen. Toen dat niets uithaalde, verhardde zijn houding. Zo snel hij kon marcheerde Otho Vitellius tegemoet. Na een paar kleine schermutselingen troffen de legers elkaar op 14 april bij Bedriacum in het huidige Noord-Italiaanse Lombardije voor de genadeklap.
Vitellius: Vermoord door het volk
Otho zelf was achtergebleven in Brixellum (het huidige Brescello) en moest van een soldaat horen dat de veldslag was verloren. Toen de aanwezigen zijn getuigenis in twijfel trokken en riepen dat de soldaat van het slagveld was gevlucht, stortte de boodschapper zich voor Otho’s ogen in zijn zwaard.
Het roerde de keizer tot tranen. Suetonius schrijft dat Otho daarna weigerde zijn soldaten, die zoveel voor hem overgehad hadden, nog langer aan gevaar boot te stellen. Romeinen die tegen Romeinen vochten, dat had hij nooit gewild. Hij kuste ieder gedag en doodde zichzelf naar Nero’s voorbeeld met een dolksteek.
Zo was Vitellius plotseling de enige overgebleven keizerskandidaat. Hij had een goede staat van dienst en had bij meerdere keizers in de gunst gestaan, hoewel hij de reputatie had zedeloos te leven. Hij zou ‘sluitspierartiest’ (spintria) zijn geweest van voormalig keizer Tiberius, en Galba had hem geen blik waardig gekeurd, omdat ‘niemand zo weinig te vrezen had als van mensen die alleen maar aan eten dachten’.
Het leger van Vitellius wordt verslagen door de aanhangers van Vespasianus. Hij vermomt zich als portier om te ontkomen, maar wordt gesnapt.
Toen Vitellius half juli 69 onder trompetgeschal in Rome aankwam, kreeg ook hij gelijk een rivaal voor zijn kiezen. In dezelfde maand riepen in Egypte soldaten generaal Titus Flavius Vespasianus namelijk uit tot keizer. Al snel kreeg die meer aanhang: de opstandelingen in Judea sloten zich onder leiding van Vespasianus’ zoon bij hem aan en de legioenen aan de Donau hadden een voorkeur voor hem.
Ze verlieten hun post aan de grens en vertrokken naar Italië. Op 24 oktober hakten ze het leger van Vitellius in de pan en plunderden ze nog dagenlang het vijandige kamp. Maar Vitellius pleegde geen zelfmoord. Hij verschanste zich in Rome, waar hij nog twee maanden van zijn povere keizerschap kon genieten voordat op 20 december de vijand voor de poorten stond.
Suetonius beschrijft de laatste momenten van Vitellius’ leven in gruwelijke details. Terwijl de soldaten de stad in zwermden, vermomde de keizer zich als portier van zijn inmiddels verlaten paleis. Tevergeefs. Hij werd herkend en door de straten gesleurd. De mensen bespotten hem, gooiden met modder en sloegen hem tot zijn lichaam het begaf. Kort daarvoor had het volk nog staan juichen bij zijn intrede, maar nu trokken ze hem met een vleeshaak door de Tiber.
Vespasianus: De rust keert terug
Na de dood van Vitellius was Rome keizerloos en wetteloos. Soldaten plunderden alles wat los- en vastzat en de heksenjacht op bondgenoten van Vitellius duurde voort. De keizerlijke wacht was te druk bezig zichzelf te organiseren om in te grijpen. De senaat riep Vespasianus – die nog in Egypte verbleef – uit tot keizer en verzuchtte opgelucht dat het jaar van burgeroorlog eindelijk voorbij was nu het rijk van west tot oost gezuiverd was, maar het duurde tot de eerste week van januari in het jaar 70 voordat de situatie daadwerkelijk onder controle was. Een jaar eerder had iemand van Vespasianus’ bescheiden achtergrond nooit een serieuze kandidaat voor het keizerschap kunnen zijn, maar na de burgeroorlog waren de senatoren bereid hem te accepteren.
Langzaam hervonden de wetten hun kracht en de magistraten hun functies, aldus Tacitus. De keizerlijke wacht werd ingekrompen van 4500 tot de oorspronkelijke 500 leden, en Vespasianus bracht de graantoevoer uit Egypte weer op gang. Ook vaardigde hij de Lex de imperio Vespasiani (‘wet over de macht van Vespasianus’) uit. Deze wet legde voor het eerst de macht van de keizer vast in de constitutie. Tot die tijd hadden de keizers een legitimiteitsprobleem gehad. Na het einde van de Julisch-Claudische dynastie door de dood van Nero wist niemand meer wie het recht had om het keizerschap op te eisen. Vespasianus schiep duidelijkheid en brak de ‘republikeinse façade’ af.
De negen jaar dat Vespasianus regeert zijn vreedzaam en welvarend.
Pas in oktober van het jaar 70 arriveerde Vespasianus in Rome. Daar verklaarde hij direct dat zijn zoons hem zouden opvolgen en niemand anders. En zo geschiedde. Vespasianus’ negenjarige keizerschap was een vreedzame en welvarende periode. Hij zette een groot bouwprogramma op touw en bouwde onder andere het Colosseum. Om hier geld voor binnen te halen verhoogde hij de belastingen, onder andere op openbare urinoirs. Toen zijn zoon Titus daar zijn vraagtekens bij zette, duwde Vespasianus hem een geldstuk onder de neus en vroeg of het stonk. ‘Geld stinkt niet’ werd een gevleugelde uitspraak.
De burgeroorlog had de Romeinen een psychologische dreun gegeven. Voor het eerst in decennia woedde de oorlog dicht bij huis. Geschokt schreef Tacitus dat het ‘bijna het laatste jaar in het bestaan van Rome’ was. In werkelijkheid is het Romeinse Rijk als geheel nooit in gevaar geweest. Het was vooral de opeenvolging van rampen waardoor dat zo leek: de legers plunderden Italië, de Tiber overstroomde, er was een tekort aan graan en de keizerlijke wacht was tot wanorde vervallen. Toen dit nabije gevaar onder controle was, kon het rijk weer tot rust komen.