In 1812 begonnen de Amerikanen een opportunistische oorlog tegen hun noorderburen. De Canadezen zouden hen verwelkomen als bevrijders. Maar de oorlog mislukte faliekant en werd snel vergeten. Toch laait de herinnering de laatste tijd weer op.
De relatie tussen de Verenigde Staten en Canada is weer eens aardig verziekt. Donald Trump flirt met de gedachte om van Canada de 51e Amerikaanse staat te maken, reden waarom hij voormalig minister-president Justin Trudeau plagerig ‘gouverneur’ noemde. Maar de overgrote meerderheid van de Canadezen voelt daar niets voor. Het is niet de eerste keer dat de nabuurschap in een ordinaire burenruzie ontaardt. De spanningen doen om verschillende redenen denken aan 1812, toen Canada en de Verenigde Staten in een regelrechte oorlog verwikkeld raakten.
Waar ging die oorlog om? Drie decennia na de Amerikaanse onafhankelijkheid vonden de Republikeinen in de Verenigde Staten dat voormalig kolonisator het Verenigd Koninkrijk wederom tirannieke trekjes begon te vertonen. Dat stootte de vrijheidslievende Amerikanen tegen de borst. De Amerikanen ergerden zich aan de beperking van hun handelsverkeer door de Napoleontische oorlogen in Europa. Maar vooral het eigengereide optreden van de Britse marine in Amerikaanse wateren was hun een doorn in het oog. De Royal Navy controleerde de bemanning van Amerikaanse marine- en koopvaardijschepen op hun nationaliteit en gijzelde genaturaliseerde Amerikanen van Britse geboorte voor hun vloot. In de ogen van de Britse Kroon waren zij geen Amerikanen maar ‘overlopers’ die hun vaderland verraden hadden.
Jefferson had nog nooit zo’n unanieme oorlogsstemming meegemaakt
Het Verenigd Koninkrijk was steeds verwikkeld in een grootschalige oorlog met Frankrijk, dus de Kroon liet deze vorm van ‘desertie’ niet over zijn kant gaan. Het land had een grote behoefte aan strijdkrachten. De Royal Navy beschikte rond de eeuwwende over een kleine 120.000 manschappen, maar per jaar verloor zij er zo’n 12.000 aan desertie, ziekte en krijgshandelingen. Vooral Ierse immigranten gebruikten inscheping bij de Britse marine als een goedkope manier om de overtocht naar Noord-Amerika te maken. Eenmaal daar aangekomen, deserteerden zij massaal.

Totaal handelsembargo
In 1807 ontspoorden de inspecties tot een incident voor de kust van Virginia, toen de Britse marine het Amerikaanse fregat Chesapeake aanviel. De gezagvoerder van het fregat, James Barron, stond vervolgens toe dat vier van zijn bemanningsleden in de boeien werden geslagen door de Britten. Een van hen werd als afschrikwekkend voorbeeld opgehangen. De overige drie werden bij de Royal Navy ingelijfd. Voor President Thomas Jefferson was het incident aanleiding om een totaal handelsembargo voor het Verenigd Koninkrijk én Frankrijk in te voeren. Hij eiste de erkenning van de soevereiniteit en neutraliteit van de jonge Verenigde Staten door beide Europese grootmachten. Hun oorlog was de zijne niet, was de boodschap. De publieke opinie riep moord en brand over het despotische optreden van de Britten.
Jefferson had sinds de Amerikaanse Revolutie nog nooit zo’n unanieme oorlogsstemming in zijn land meegemaakt, oude tijden herleefden. Veel Amerikanen spraken zelfs van een ‘Second War of Independence’. Maar dat was, op zijn zachtst gezegd, nogal een rooskleurige voorstelling van zaken. Vooral de Federalisten waren mordicus tegen een oorlog met het Verenigd Koninkrijk. Zij verweten de Republikeinen van Thomas Jefferson en James Madison dat ze een onrealistische kijk hadden op de relatie van de Verenigde Staten met het voormalige moederland. De Amerikaanse marine – zo goed als non-existent – kon een confrontatie met de grootste zeemacht ter wereld niet aan. Maar wat te denken van een landoorlog, zo opperden de Republikeinen? Aan de noordgrens van de Verenigde Staten lag immers een immens koloniaal territorium van de Britten voor het grijpen.
De erfenis van 1812
Twee nationale erfstukken zijn onlosmakelijk verbonden met de vergeten Amerikaans-Canadese oorlog van 1812-1815: Uncle Sam en het Amerikaanse volkslied. Het verhaal gaat dat een zekere Sam Wilson uit Troy, New York, de troepen voedde die naar het front trokken. Toen iemand hem vroeg wat de letters ‘U.S.’ op de emballage betekenden, antwoordde hij: ‘Uncle Sam Wilson’. Francis Scott Key componeerde na de Slag om Baltimore in het najaar van 1814 de Star-Spangled Banner, in 1931 verheven tot de nationale hymne van de Verenigde Staten. Het derde couplet, dat nooit gezongen wordt, herinnert aan het grimmige karakter van de oorlog van 1812-1815: ‘Geen toevlucht kan redden / de huurling en slaaf / Van de schrik van de vlucht / of de somberheid van het graf’.
Ware vrijheid
In 1759 veroverden Britse troepen Quebec op de Fransen en met het vredesverdrag van 1763 kregen zij heel Canada in handen. Het gebied viel in twee provincies uiteen: het Angelsaksisch georiënteerde Upper-Canada met York (nu Toronto) en de Great Lakes, en Lower-Canada waarin vooral de Franstaligen bivakkeerden, onder andere in Montréal en Quebec. John Graves Simcoe, de eerste luitenant-gouverneur van Upper-Canada, geloofde heilig in de ware vrijheid van zijn provincie. Die vrijheid behelsde een afgewogen constitutionele monarchie onder de Britse Kroon. Daarin moest een politieke elite de waan van de dag van een onderontwikkelde, zelfzuchtige en kortzichtige massa beteugelen. Canada was, kortom, het land van de contrarevolutie: een bastion tegen de verfoeilijke republiek die de Amerikanen aan zijn zuidgrens gevestigd hadden.
Met de Amerikaanse onafhankelijkheid in 1783 verlieten zo’n 38.000 loyalisten het land en vestigden zich in Canada. Simcoe realiseerde zich dat hij met zo’n kleine bevolking geen deugdelijke samenleving kon opbouwen. In de jaren negentig kwam er een nieuwe stroom immigranten vanuit de Verenigde Staten op gang, gelokt door lage grondprijzen en belastingen. Zij werden smalend ‘late loyalists’ genoemd, die nauwelijks binding voelden met de ideologie van de Canadese kolonie: eigenbelang was hun belangrijkste drijfveer om de Verenigde Staten de rug toe te keren.
Canada was een bastion tegen de verfoeilijke Amerikanen
Daarbij was die kolonie een vrijhaven voor religieuze minderheden die zich in de Verenigde Staten niet langer thuis voelden. Vooral Duitstalige mennonieten, Quakers en Dunkers (anabaptisten) kregen het vanwege hun pacifistische geloofsovertuiging zwaar te verduren tijdens de Revolutie. In Upper-Canada werden zij vrijgesteld van militaire dienstplicht, waarvoor ze ter compensatie een bescheiden belasting moesten betalen. De Britse Kroon liet hen in ieder geval met rust.
Boemerang
James Madison werd in 1808 gekozen tot vierde president van de Verenigde Staten en volgde Thomas Jefferson op als leider van de Republikeinen. Hij probeerde binnen zijn partij de geesten rijp te maken voor oorlog. Het embargo was op een complete mislukking uitgelopen: de Britten hadden genoeg afzetmarkten gevonden in Latijns-Amerika en Canada om het verlies van de handel ruimschoots te compenseren. De gevolgen van het embargo kwamen als een boemerang terug naar de Verenigde Staten. In het zuiden konden graanboeren hun oogst aan de straatstenen niet meer kwijt, waardoor de markt instortte. De verkiezing van Madison werd zeker niet unaniem gedragen binnen de partij. Hij werd als minister van Buitenlandse Zaken in de regering van Thomas Jefferson mede verantwoordelijk gehouden voor het mislukken van het handelsembargo. Madison snakte naar een nieuwe buitenlandse politiek, waarmee hij zijn reputatie van weifelende windhaan van zich af kon schudden. Hij richtte zijn pijlen op Canada.
De Federalisten werden volkomen overrompeld door het besluit
Madison verbaasde vriend en vijand toen hij het Congres op 5 juni 1812 achter zich wist te krijgen in zijn oorlogsverklaring aan Canada, die hij op 18 juni officieel ondertekende. 79 afgevaardigden stemden vóór de oorlog, 49 waren tegen. Vooral de Federalisten werden volkomen overrompeld door het besluit. Zij verwierpen het idee van een aanvalsoorlog, die was de jonge republiek onwaardig. Afgevaardigde Josiah Quincy begreep werkelijk niet wat de Canadezen verkeerd hadden gedaan, afgezien ‘dat ze, zonder daar part noch deel aan te hebben, verbonden zijn en onder bescherming staan van een land dat ons op de oceaan pijn heeft gedaan’. Niet alleen stemden de Federalisten unaniem tegen de oorlog. Ze onthielden in de komende jaren ook hun steun aan nieuwe voorstellen voor handelsrestricties of belastingverhogingen ten faveure van het leger. Want het Republikeinse optimisme dat de oorlog snel gewonnen zou worden en dat de Canadezen de Amerikanen als bevrijders zouden begroeten, bleek een luchtkasteel te zijn. Integendeel, de oorlog liep op een faliekante mislukking uit.
De Canadese herdenking van de oorlog
In 2012 besloot de conservatieve regering van Stephen Harper het tweede eeuwfeest van de oorlog tussen de VS en Canada flink te vieren, hoewel die onder zijn landgenoten nauwelijks leefde. Volgens de conservatieven veroverde Canada in 1812 zijn soevereiniteit. Een absurde voorstelling van zaken: Canada was immers een Britse kolonie, ook na de oorlog. Maar Harper wilde de herdenking aangrijpen om het internationalisme van de Liberale Partij van repliek te dienen. Die legde de nadruk op pacifisme, vredelievendheid, internationaal recht en arbitrage. Drie jaar na de herdenking werd Harper verslagen door Justin Trudeau.

Native Americans
Nee, de Canadezen liepen niet van enthousiasme over om deel te nemen aan een oorlog die gericht was tegen een broedervolk. Ieder had wel een vriend of familielid aan de andere kant van de grens. En ze koesterden het bestaan dat ze in Canada in alle rust hadden opgebouwd. Daarbij hielden de Britten een troef in handen die de Amerikanen allang hadden verspeeld: hun goede betrekkingen met de 50.000 Native Americans in het grensgebied van de Verenigde Staten en Canada. Onder de Shawnee was een charismatische leider opgestaan, Tecumseh. Met zijn redenaarstalent wist hij de verschillende stammen tot een eenheid te smeden, ten dienste van de Britten. Hij verafschuwde het beleid van Republikeinen, die hun territoria voor een habbekrats wilden kopen en hen een levenswijze van landbouwer opdrongen. Moeder aarde verkoop je niet, aldus Tecumseh.
Het verloop van de eerste schermutseling tussen de Amerikanen en Britten op Mackinac Island was tekenend voor de komende oorlogsmaanden. Washington had verzuimd Porter Hanks, de bevelhebber van het plaatselijke fort, in te lichten over de oorlogsverklaring aan de Canadezen. Die gaf het fort dan ook zonder een schot te lossen over aan de Britten. Intussen leed het invasieleger van William Hull een vernederende nederlaag bij Fort Amhertsberg aan de Detroit River. Hull trachtte met een proclamatie de lokale bevolking achter zich te krijgen. ‘Ik kom niet om vijanden te maken, maar om ze te vinden, ik kom om jullie te beschermen, niet om jullie te verwonden.’ Maar die vredelievende boodschap liet hij gepaard gaan met een nogal hautaine waarschuwing. ‘Geen witte man die aan de zijde van een Indiaan vecht zal krijgsgevangen worden gemaakt, maar onmiddellijk vernietigd worden. Dat zal zijn lot zijn.’ Hij beloofde de Canadezen burgerlijke, politieke en religieuze vrijheid, iets wat ze onder het Britse gezag al lang hadden. De proclamatie werd met de nodige scepsis ontvangen. Isaac Brock, de bevelhebber van de Britse troepen, slaagden erin Hull te intimideren, met minder manschappen. Brock dreigde het fort met zijn Indiaanse wapenbroeders van de aardbodem te vegen, waarin nota bene Hulls dochter Betsey bivakkeerde. Maar toen haalde de zestigjarige veteraan van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog bakzeil. Hull liet Detroit aan de Britten. De derde invasiegolf aan de Niagara River onder bevel van Solomon van Rensselaer verliep al net zo desastreus. Weliswaar werd er voor de afwisseling eens gevochten door de Amerikanen. Maar de bevoorrading van de troepen vanuit New York verliep zo buitengewoon stroef dat veel vrijwilligers huiswaarts keerden, zeker toen de winter aanbrak.
Brock dreigde het fort van de aardbodem te vegen
In het tweede oorlogsjaar bereikten de Amerikanen een patstelling, die door de regering Madison en de Republikeinse media als een klinkende overwinning werd gevierd. Maar het trauma was compleet toen Britse troepen op 24 augustus 1814 erin slaagden het Capitool en het Witte Huis in lichterlaaie te zetten. Door hun overwinning op de Fransen in Europa – beklonken met Napoleons verbanning naar Elba – konden de Britten hun oorlogsinspanningen volledig op het Noord-Amerikaanse continent richten. In Gent werden vredesonderhandelingen opgestart. De Britten stelden daarbij harde eisen, zeker ten aanzien van de veiligheidsgaranties voor hun bondgenoten: de Native Americans.
Toch werden zij het kind van de rekening toen de Britse onderhandelaars water bij de wijn begonnen te doen. De Hertog van Wellington had zijn topdiplomaten naar Wenen gestuurd, niet naar Gent. De prioriteiten van de premier lagen duidelijk bij het Weense congres, waar de toekomst van Europa bepaald zou worden. De oorlog van 1812 stond laag op zijn politieke agenda. Het werd een ‘vergeten oorlog’ die in de collectieve herinnering van beide kemphanen nauwelijks een plek heeft gekregen. Net als nu lagen de Verenigde Staten en Canada in de zomer van 2018 met elkaar in de clinch over Amerikaanse importtarieven. Hoe kon Trump die als een kwestie van nationale veiligheid presenteren, vroeg de toenmalige Canadese premier Trudeau zich af. ‘Didn’t you guys burn down the White House?’ antwoordde Trump.
Meer weten:
The Civil War of 1812. American Citizens, British Subjects, Irish Rebels, & Indian Allies (2010) door Alan Taylor is een prikkelende studie waarin Taylor de oorlog van 1812-1815 voorstelt als een burgeroorlog.
The Invasion of Canada (2001) door Pierre Berton is een meeslepend relaas van deze Canadese historicus over de oorlog van 1812-1815.
James Madison. America’s First Politician (2021) door Jay Cost presenteert Madison als een gehaaid politiek strateeg, een populist avant la lettre.
Openingsbeeld: De Slag bij Queenston Heights op 13 oktober 1812. Bron: WikiCommons.