Home Dossiers Suriname Witte boeroes werden echte Surinamers

Witte boeroes werden echte Surinamers

  • Gepubliceerd op: 29 augustus 2023
  • Laatste update 25 sep 2023
  • Auteur:
    Anke Welten
  • 11 minuten leestijd
De familie Tammenga in Suriname. Foto door Julius Muller, circa 1890.
Cover van
Dossier Suriname Bekijk dossier

Vijftig arme Nederlandse gezinnen emigreerden in 1845 naar Suriname om er boerenbedrijven op te zetten. De eerste jaren hadden ze geen huizen en werden ze geteisterd door een vreselijke ziekte. Maar tegenwoordig behoren veel ‘boeroes’ tot de welvarende klasse.

‘Alleen door kolonisatie van Europeanen valt Suriname te redden,’ zo lieten drie dominees in 1841 aan koning Willem II weten. Arend van den Brandhof, Dirk Copijn en Jan Hendrik Betting uit gemeenten op de Utrechtse heuvelrug legden hem een plan voor om een Nederlandse landbouwkolonie te stichten, die de Surinaamse bevolking zou voorzien van voedsel en tot voorbeeld zou dienen. Het zou een begin worden van een volksverhuizing naar Suriname en de ontwikkeling van een landbouwsector naar Europees model.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De dominees kregen toestemming om in 1843 met vijftig gezinnen bij wijze van proef hun landbouwkolonie te beginnen. Baat het niet, dan schaadt het niet, was wellicht de gedachte. Want de staatskas was leeg en armoede tierde welig, zeker op het door misoogsten geteisterde platteland. Emigratie naar de Nieuwe Wereld was in deze jaren een redelijk gangbare mogelijkheid om aan armoede te ontsnappen, dus waarom ook niet naar Suriname? In de Tweede Kamer en daarbuiten werd gediscussieerd over de vraag of het gezond, realistisch en wenselijk was om blanken landbouw te laten bedrijven in de tropen.

Boeroes die als kind in 1845 naar Suriname verhuisden. Foto door Julius Muller, 1893. Bron: Collectie Tropenmuseum.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De kolonisatiepoging dreigde al voor de start te mislukken. Toenmalig gouverneur van Suriname Burchard Elias ontraadde de initiatiefnemers om de kolonie nabij Paramaribo te vestigen, zogenaamd vanwege de verderfelijke invloed die de Surinaamse bevolking zou hebben op de kolonisten. Maar eerlijker gezegd: de blanke elite had er geen baat bij dat Surinamers zagen dat blanken met hun handen werkten. In plaats daarvan raadde Elias aan de kolonie te vestigen op de voormalige plantage Voorzorg aan de Saramacca-rivier, een moerassig, maar vruchtbaar terrein. Dokter Frederik Tydeman van de Surinaamse geneeskundige dienst waarschuwde: ‘Zorg dan maar voor een begraafplaats voor de helft.’ Dominee Betting speelde de waarschuwing van onder anderen Tydeman door aan zijn collega’s. Daarop verloor hij zijn functie als medebestuurder van de kolonie; hij mocht niet meer meedoen.

Van Dissel onderzocht dood kolonisten

Dokter Tydeman beschreef de ziektegevallen in de kolonie op Voorzorg in 1860 in een proefschrift. De meesten stierven binnen een week nadat ze ziek waren geworden. In 2007 hoorde infectioloog Jaap van Dissel hierover. Tot dan toe werd aangenomen dat de kolonisten stierven aan (buik)tyfus, maar volgens Van Dissel is tyfus minder besmettelijk. Op persoonlijke titel deed hij onderzoek naar waarschijnlijkere doodsoorzaken, op basis van kiezen die in 2011 werden opgegraven op de begraafplaats van de kolonisten in Groningen aan de Saramacca. Zijn voorlopige conclusie luidt dat het om shigellosis of dysenterie gaat. In dat geval had gezond drinkwater, dat aanwezig was in Groningen, de meeste levens kunnen redden. Een definitieve conclusie laat nog op zich wachten. Koolstofdateringsonderzoek moet twijfel over de herkomst van de kiezen wegnemen.

‘IJzingwekkende taferelen’

De koning vroeg de resterende twee initiatiefnemers hem zo snel mogelijk een lijst te geven van vijftig gezinnen die naar Suriname wilden emigreren. Het onbedoelde gevolg was dat al in 1843 mensen huizen, spullen en bedrijven verkochten en dienstbetrekkingen opzegden, terwijl de voorbereidingen in Suriname nog moesten beginnen. Uiteindelijk vertrok in mei 1845 een groep van 370 mensen, die voor meer dan de helft uit kinderen onder de twaalf jaar bestond. Geen van de volwassen deelnemers had noemenswaardige ervaring in de landbouw; blijkbaar was dat geen belemmering.

Voor 370 mensen waren er 17 hutjes op palen

Op 21 juni 1845 arriveerde de eerste van vier schepen met emigranten. Dat was allerminst een feestelijke gelegenheid volgens een ooggetuigenverslag. Er warenijzingwekkende taferelen’ aan boord toen het schip aanmeerde: ‘Vrouwen en kinderen schreiden; mannen liepen (…) als wanhopenden en woedenden over het dek. De meesten weigerden van boord te gaan; eenigen die nog geld bezaten, boden dezen den gezagvoerder voor de terugreis aan.’

Wat ze zagen waren zeventien hutjes op palen, met palmbladen als dak, tegen de achtergrond van oerwoud. Slechts negen van de hutten bleken min of meer bewoonbaar. Terwijl elk gezin een stenen huis was toegezegd met huisraad en ingezaaide akkers met vee en gereedschap – maar niets van dat alles was er. Verreweg de meeste kolonisten had geen andere keus dan van boord te gaan. Gezinnen en vrijgezellen deelden de hutten en gingen aan de slag: ze begonnen waterwerken aan te leggen, bos te kappen, land te ontginnen en huizen te bouwen. Twee weken ging het min of meer goed. Daarna sloeg het noodlot toe, in de vorm van een ongekend besmettelijke ziekte, die in enkele maanden tijd de helft van de kolonisten het leven kostte.

Voordat de ziekte toesloeg hadden de kolonisten, behalve over hun beroerde nieuwe woonomgeving, nog andere teleurstellingen te verwerken. Er stond geen welkomstcomité voor hen klaar en de dominees, die als herders bij hun schaapjes zouden blijven, vertrokken direct naar de overkant van de rivier. Ze gingen naar de hoog en droog gelegen voormalige militaire post Groningen, waar uit Nederland overgekomen prefab huizen voor hen klaarstonden. Geen van beiden bleek verstand van landbouw te hebben.

Nieuwe verhuizing

Toen de ziekte de eerste slachtoffers maakte, bleek dominee Van den Brandhof – inmiddels zelfbenoemd hoofdbestuurder van de kolonie – vooral met zichzelf bezig. Zelfs bij begrafenissen schitterde hij door afwezigheid. Een nieuwe groep kolonisten liet hij, tegen dringende adviezen in, huisvesten op Voorzorg. Terwijl daar al tien mensen waren overleden. Toen de epidemie geluwd was, liet hij de kolonisten naar Groningen verhuizen en ontpopte hij zich als politieagent van het ergste soort: zijn wil was wet en overtreders van zijn wetten riskeerden straf.

Het eerste jaar in Groningen slaagden de kolonisten er wegens de droogte nauwelijks in om te oogsten. In 1846 lukte dat heel goed, maar werd het belangrijkste nadeel van de vestiging ver van Paramaribo duidelijk: om hun oogst te kunnen verkopen moesten ze zo lang reizen dat de groenten bedierven voordat ze de markt bereikten. De kolonisten drongen dus aan op een nieuwe verhuizing.

Familie Overeem op de boerderij l’Hermitage. Foto door Julius Muller, circa 1890.
Familie Overeem op de boerderij l’Hermitage. Foto door Julius Muller, circa 1890. Bron: Collectie Tropenmuseum.

Ondertussen schreef Van den Brandhof optimistische brieven naar Nederland, waarin hij opriep nog meer kolonisten over te laten komen. Vanaf het einde van hun contracten in 1849 verhuisden de kolonisten op eigen gelegenheid. Enkelen gingen naar Nederland, maar de meesten vertrokken naar de omgeving van Paramaribo. Anders dan Van den Brandhof en gouverneur Elias trok de nieuwe gouverneur Reinier Frederik baron van Raders zich het lot van de kolonisten wel aan. Hij hielp hen aan dienstbetrekkingen, land, huur-vee en voorschotten om eigen boerderijen te beginnen. Toen de kolonie aan de Saramacca-rivier in 1853 officieel werd opgeheven, woonden er nog 43 mensen, voornamelijk weduwen en wezen.

In 1855 telde de gemeenschap van voormalige kolonisten minstens 115 zielen. De mooie nieuwe toekomst waarvoor ze huis en haard achter zich hadden gelaten, begon nu binnen bereik te komen. Ze slaagden erin met hun boerderijen in hun levensonderhoud te voorzien, al was daarmee voorlopig ook alles gezegd.

In 1895 vonden ze het een feestje waard dat hun voorouders vijftig jaar eerder in Suriname aankwamen. Meer dan 200 afstammelingen kwamen bijeen op het erf van de weduwe van kolonist Henderijkes Tammenga. Volgens een krant was er genoeg te vieren: ‘’t Was een aangenaam gezicht al die door de zon gebruinde boeren, gezond, welgemoed, opgeruimd en prettig gestemd, en niet minder hunne vrouwen, allen feestelijk bijeen te zien; maar wat nog meer bekoorde, was het groot aantal gezonde en flinke kinderen van elke leeftijd, dat daar doorheen krioelde en een afdoende verklaring aflegde, dat de kolonisatie van Hollandse boeren er over 50 jaren nog anders zal uitzien.’

‘’t Was aangenaam de zongebruinde boeren welgemoed bijeen te zien’

Als pioniers in voedselvoorziening voor de binnenlandse markt profiteerden deze boeren aanvankelijk van een groepsmonopolie. Ze wisten de productie van groenten en hun veestapel geleidelijk uit te breiden en ontwikkelden zich tot de melk-, vlees- en groenteleveranciers van Paramaribo. Tegen het einde van de negentiende eeuw kregen ze concurrentie van Indiërs en Javanen, die na afloop van hun contractarbeid land aangeboden kregen en besloten in Suriname te blijven.

Toch is het nog steeds zo dat als iemand in Suriname het over ‘de boeren’ heeft – in het Surinaams ‘de boeroes’ – het gaat over de nazaten van de Nederlandse kolonisten van 1845. Het doet er dan niet toe of ze in de landbouw werken en een blanke huidskleur hebben.

Lichte huidskleur

In 1996 ging ik voor mijn afstudeeronderzoek naar Suriname, omdat ik geïntrigeerd was geraakt door een Volkskrant-artikel met de kop: ‘Surinames boeroes worden minder wit.’ Ik deed onderzoek naar de geschiedenis van de boeroes en hun eigen kijk daarop. Mede op initiatief van historicus André Loor, kleinzoon en achterkleinzoon van kolonisten, hadden de boeroes en de Surinaamse media 150 jaar na hun aankomst veel aandacht aan deze bevolkingsgroep besteed.

Waarschijnlijk heeft al die aandacht de herinneringen gekleurd van de boeroes die ik interviewde, want sommige verhalen kwamen wel erg vaak terug. Zo vertelden ze vaak dat boeren elke dag om vier uur opstonden om koeien te melken, boerinnen de melk kookten en boeren die melk vervolgens met de melkwagen rondbrachten. Hun kinderen hielpen bij het melken, reden op de melkwagen naar school en hielpen na schooltijd met werk op het land.

Brieven van de dominee

Surinamers herkennen boeroes aan hun namen: Van Brussel, Loor, Veldkamp, Veldhuizen, Tammenga, Van Ravenswaay en Overeem zijn bekende kolonistennamen. Straatnamen en namen van polders, bedrijven en bijvoorbeeld de Tammenga-school herinneren aan de bijdrage van boeroes aan het land. Om meer aandacht te vragen voor de eigen geschiedenis richtten Nederlandse boeroes in 2005 de stichting Boeroe Kon Makandra op. Met de Surinaamse zusterorganisatie Sranan Boeroe verzamelen, onderzoeken en publiceren zij historisch materiaal over de kolonisten en hun nakomelingen, en vertellen daarover op jaarlijkse bijeenkomsten rond 21 juni, de ‘verjaardag’ van de kolonisatie. In 2021 bemachtigden ze op een veiling twee brieven aan dominee Van den Brandhof en leenden die uit aan het Nationaal Archief Suriname in Paramaribo. Meer info: www.boeroes.nl.

Vanaf de jaren 1950 hadden veel boeroes de landbouw verlaten en waren gaan werken als ambtenaar, agent of leraar. Inmiddels zijn zij in vrijwel alle sectoren vertegenwoordigd. Ouders hebben hun landerijen, grotendeels geconcentreerd in en rondom Paramaribo, onder hun kinderen verdeeld, zodat veel boeroes nog bij elkaar in de buurt wonen.

Ik vroeg tijdens mijn onderzoek of de boeroes zich met hun lichte huidskleur en Surinaamse tongval Nederlander of Surinamer voelden. Dat leken ze allemaal een vreemde vraag te vinden en ze gaven allemaal hetzelfde antwoord: ‘Surinamer, natuurlijk!’ Ik had moeite dat te geloven, wat vooral iets zegt over mijn Nederlandse fixatie op huidskleur als onderscheidend kenmerk van een nationale identiteit. Maar de Surinaamse context is heel anders: in Suriname heeft de overgrote meerderheid van de bevolking wortels in een of meer buitenlanden. Bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, India, Indonesië, China en Nederland. Mensen met verschillende huidskleuren, culturele en religieuze achtergronden leven er als volkomen vanzelfsprekend door elkaar heen.

Boeroes herdenken de immigratie van hun voorouders, 20 juni 2015.
Boeroes herdenken de immigratie van hun voorouders, 20 juni 2015. Bron: ANP.

Mijn verwarring werd ook gevoed door verhalen van de boeroes zelf. In hun kroonjaar 1945 hadden ze de UNI en de VANK opgericht, vrijetijdsverenigingen voor afstammelingen van Nederlandse kolonisten, waar mensen met een andere dan boeroe-achtergrond niet altijd welkom zouden zijn geweest. Ook vertelden sommigen dat hun ouders of zijzelf niet wilden dat een zoon of dochter een partner uit een andere bevolkingsgroep koos. Daarbij speelde mee dat scholen en kerken mensen ervan probeerden te overtuigen dat de Nederlandse taal en cultuur boven alle andere talen en culturen in Suriname verheven waren. Ook waarschuwden ze dat de vermenging van ‘Hollandse boeren’ met andere Surinamers allang begonnen was; ze werden dus ‘minder wit’, wat bij sommigen zorgen opriep. Overigens draaide het oordeel van blanke boeroes over gekleurde schoonzonen en -dochters meestal bij als ze kleinkinderen kregen.

Stabiele basis

Tegenwoordig zijn boeroes vertegenwoordigd in zo’n beetje alle lagen van de Surinaamse samenleving. Al blijft er een connectie met de landbouw; zo was boeroe Rick van Ravenswaaij van 2005 tot 2010 minister van Landbouw. Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, vertrokken er in vergelijking met andere bevolkingsgroepen weinig boeroes naar Nederland. ‘Het boerenleven zit hun in het bloed,’ zegt Ricardo Loor daarover, voorzitter van de historische stichting Boeroe Kon Makandra. ‘Ze houden van buiten zijn en van het land. Wat zouden ze in Nederland moeten doen?’

‘Als één boeroe het moeilijk heeft, vangen de anderen hem op’

Minstens even belangrijk is dat de boeroes in Suriname over het algemeen een stabiele financiële basis hebben, terwijl de meeste mensen die rond 1975 naar Nederland vertrokken dat deden uit bezorgdheid over de economische situatie van het land. ‘Die zorgen hadden zij minder. Niet dat er geen armoede onder boeroes is, en de huidige economische situatie in het land raakt iedereen, ook de boeroes. Maar de groep is klein, en bijna allemaal zijn ze wel op de een of andere manier familie van elkaar. Is er een boeroe die het moeilijk heeft, dan vangen anderen hem op.’

Meer weten

  • Boeroes. Een familiegeschiedenis van witte Surinamers (2016) door Karin Sitalsing geeft een levendig beeld van de boeroegemeenschap.
  • De mogelijkheid van landbouw-kolonisatie voor blanken in Suriname (1937) door Eline Verkade-Cartier van Dissel bevat de beste beschrijving van de kolonisatie.
  • Papieren paradijs (2021) door Marlies Medema is een goed gedocumenteerde roman over Van den Brandhofs echtgenote, Anna Pannekoek.

Openingsbeeld: De familie Tammenga in Suriname. Foto door Julius Muller, circa 1890. Bron: Rijksmuseum.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 9 – 2023