Home Dossiers Suriname Boeren in de tropen

Boeren in de tropen

  • Gepubliceerd op: 31 mei 2022
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Christa Ran en Linda Huijsmans
  • 13 minuten leestijd
Boeren in de tropen
Cover van
Dossier Suriname Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Vol verwachting vertrokken in de jaren vijftig jonge Nederlandse boeren naar Suriname. Ze zouden er deelnemen aan een vernieuwend rijstteeltproject en er na enige tijd een eigen bedrijf krijgen. Maar algauw liepen de plannen vast in de Surinaamse klei.

Begin jaren vijftig trok een advertentie met de kop ‘Plaatsing van bedrijfsboeren in Suriname’ de aandacht van de jonge Guust de Schutter uit het Brabantse Heiningen. Hij las verder: ‘Gegadigden dienen in het bezit te zijn van diploma landbouwwinterschool en mogen niet ouder zijn dan 35 jaar. Schriftelijke sollicitaties te richten aan de Stichting Machinale Landb. Suriname, Nieuwe Parklaan 5, Den Haag.’

De Schutter was de oudste zoon van een grote Brabantse familie, waarin de boerderij overging van vader op jongste zoon. Hij wilde graag boer worden, maar wist al vroeg dat het niet zou lukken in het familiebedrijf. Veel andere opties waren er niet. Het Nederlandse landbouwbeleid zette onder leiding van minister Sicco Mansholt vol in op schaalvergroting, ruilverkaveling en mechanisering. ‘Nooit meer honger’ was het devies in die eerste jaren na de oorlog. Een mooi streven, maar het was slecht nieuws voor ambitieuze jonge boeren als Guust de Schutter, want er verdwenen steeds meer landbouwbedrijven. In de Noordoostpolder waren de meeste boerderijen al vergeven en het was de vraag of hij er in een van de nieuwe polders een zou kunnen bemachtigen. De belangstelling was immers groot. Toen De Schutters oog op de advertentie viel, wist hij dat dit zijn kans was.

Lange korrel

Al in 1933 was de ingenieur Anne Duurt van Dijk begonnen met onderzoek naar de mogelijkheden van mechanische rijstbouw in Nickerie, in Noordwest-Suriname. Hij deed daar uitgebreid onderzoek naar rijstgewassen en ontwikkelde door veredeling een heel nieuwe rijstsoort met een lange korrel, die uitermate geschikt was voor de vruchtbare grond van Nickerie.

Nederland had Suriname lange tijd verwaarloosd, maar toen de onafhankelijkheid van Indonesië onvermijdelijk leek, kwam de kolonie weer in het vizier. Al in 1946 had het ministerie voor Overzeese Gebieden een studiereis georganiseerd en in 1947 werd het Welvaartsfonds opgericht, met als doel de sociale en economische omstandigheden in Suriname te verbeteren.

De grond voor de rijstteelt moet nog worden ontgonnen, 1955.

Een commissie, onder leiding van voormalig rector van de Landbouwhogeschool Wageningen, professor W.F. Eijsvoogel, kreeg de opdracht onderzoek te doen naar de vruchtbare en grotendeels onbewoonde kustvlakte van Nickerie. Zijn conclusie was dat die erg geschikt was voor inpoldering en rijstteelt. In 1949 werd de Stichting voor de ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname (SML) opgericht, die dat advies in praktijk zou gaan brengen. Toen niet lang daarna Van Dijk vanwege tijdgebrek zijn kennis over rijstveredeling overdroeg, beleefde de SML een vliegende start.

Eerst werd een proefpolder aangelegd – de Prins Bernhardpolder – en toen de rijstveredeling daar een groot succes bleek, ging de SML verder met de drooglegging van de eerste 6000 hectare van de Wageningenpolder. In Nederlandse kranten verschenen advertenties en door het hele land werden voorlichtingsavonden ingepland. Trouw deed op 27 januari 1950 verslag van zo’n avond en noteerde: ‘[De SML] stond open voor het idee om te onderzoeken in hoeverre energieke Nederlandse boeren, voor wie in het “oude land” geen boerderij beschikbaar was, de gelegenheid kon worden geboden om in Suriname op een gemechaniseerd rijstbedrijf een goed bestaan te verwerven.(…) Ook wordt gedacht aan jonge mannen (boerenzoons) die hun militaire dienstplicht in Indonesië hebben vervuld.’

De SML wilde met goed opgeleide boeren en de modernste technologieën een bloeiende rijstcultuur opbouwen. De kennis en het geld kwamen uit Nederland, de Surinamers zouden later kunnen aansluiten, zo was het idee. Maar toen ook andere werknemers, zoals landmeters, onderwijzers en administratief personeel in Nederland geworven werden, klonken in Suriname de eerste protesten. In het Algemeen Dagblad van 16 juli 1953 noemden de Surinaamse politici Johan (Jopie) Pengel en Harry Radhakishun de houding van de SML ‘imperialistisch’. Ook hadden ze kritiek op het feit dat er geen enkele Surinamer in de Raad van Advies zat.

Even slikken

Guust de Schutter hoorde bij de eerste groep jonge boeren die naar Suriname vertrok. In 1952 stapte hij op een schip naar Paramaribo. Tegenwoordig ligt er van daaraf een weg en is het vier uur rijden naar Wageningen, maar in die tijd moesten de pioniers meestal een paar dagen wachten voor ze in Paramaribo op de Beatrix konden stappen, een klein bootje dat hen in ongeveer een dag en een nacht naar hun bestemming bracht.

Er was niets, behalve een lap drassige grond

Ze zouden vijf jaar in loondienst van de SML werken en daarna, bij gebleken geschiktheid, een bedrijf mogen pachten met 72 hectare grond. Behalve het vooruitzicht op een eigen bedrijf had de oversteek voor De Schutter nog meer voordelen. Zijn reiskosten en die van zijn jonge vrouw werden betaald. Als hij wilde, mocht hij na drie jaar terug en anders kreeg hij met zijn hele gezin na vijf jaar zes maanden betaald verlof. De taal vormde met allemaal Nederlanders onder elkaar geen enkel probleem en hij behield zijn Nederlandse nationaliteit.

Een behoorlijk percentage van de Nederlandse jongens en het SML-personeel had in Nederlands-Indië al ervaring opgedaan met tropische omstandigheden en de rijstbouw. Maar ook voor hen zal de eerste kennismaking met de plek waar de Wageningenpolder moest komen even slikken geweest zijn. Er was nog niets, behalve een lap drassige grond – een ‘zwamp’ in het Surinaams. Ze konden meteen beginnen met oerwoud kappen. Er moesten irrigatiekanalen worden aangelegd en gemalen worden gebouwd. De firma Bruynzeel was bezig met de bouw van de eerste houten woningen. Ook stonden er op de planning een hospitaal, een school, een postkantoor en een hotel dat – hoe kon het ook anders? – ‘De Wereld’ ging heten.

Zware kleigrond

In 1953 kwam de eerste oogst van de velden en in 1955 werd de eerste partij geëxporteerd: 200 ton cargorijst bedoeld voor Duitsland. Daar stonden ook de Nederlandse kranten bij stil. Het Algemeen Handelsblad meldde op 16 februari 1955 dat er vlak voor vertrek aan boord van het vrachtschip een heildronk was uitgebracht op dit eerste succes.

De hele wereld keek mee naar de resultaten van de moderne landbouwtechnologie. De ongekend goede resultaten trokken onderzoekers vanuit de hele wereld naar de tropische polder. Wageningen had een eigen drogerij, silo’s en een pellerij. Ook was het de bakermat van de vliegtuigmaatschappij Surinam Sky Farmers.

Koningin Juliana bezoekt de rijstfabriek in het Surinaamse Wageningen, 2 november 1955.

Nederland was supertrots op dit staaltje Hollands glorie aan de andere kant van de wereld. De kranten kondigden zelfs aan wanneer het oogsten begon. Zo schreef De Tijd op 28 juli 1959: ‘Naar wij vernemen zal de Stichting Machinale Landbouw op 12 augustus a.s. een aanvang maken met de rijstoogst te Wageningen.’

Maar niet alles verliep volgens plan. Behalve rijst zouden er ook droge gewassen geteeld worden, zoals sojabonen en cassave, en een deel van de polder zou in gebruik genomen worden als weidegrond. Een gemengd bedrijf was economisch gezien nu eenmaal rendabeler. Maar al snel bleek dat een grote misrekening. De nieuw ontgonnen kleigrond bleek te zwaar voor zowel droge gewassen als weidegrond, de boeren hadden te maken met sterk wisselende regenval en daarbij lag Wageningen te ver weg van de afzetmarkt voor melk en vee. Het idee, kortom, dat gemengde bedrijven er een bloeiend bestaan konden leiden, moest al snel de prullenbak in.

Grote zorgen

Ook begonnen Surinamers steeds vaker en steeds luider te protesteren tegen de Nederlandse enclave. Waarom werkten er alleen maar Nederlanders? De enige lokale arbeiders deden het lager betaalde werk, zoals de medewerkers op de bedrijven, de kindermeisjes en de hulpen in de huishouding. De Javanen en Hindoestanen, die de natte rijstbouw in Suriname geïntroduceerd hadden, profiteerden niet mee van de technologische ontwikkelingen. Zij bleven produceren voor de binnenlandse markt en voor hun eigen families, en verdienden nauwelijks genoeg om van te leven.

Nederland was trots op dit staaltje Hollands glorie

Intussen groeide ook de onvrede onder de Nederlanders. Noodgedwongen werd in Wageningen alleen nog maar rijst verbouwd. Er ontstond een monocultuur, en in 1956 besloot de SML het 6000 hectare grote project voortaan centraal aan te gaan sturen. Veel boeren verweten de SML ‘dirigisme’, en in Nederlandse kranten verschenen quotes van boeren die het project vergeleken met een Russische kolchoz. Een handjevol Nederlanders werd gepromoveerd tot bedrijfsleider op stukken van 400 tot 700 hectare, maar van een eigen bedrijf was geen sprake.

Onderling mopperden de Nederlanders op het beleid van de top van de SML. Die zetelde in Den Haag en had weinig feeling met de alledaagse praktijk in de Wageningenpolder. Dat leidde onder andere tot de aanschaf van dure, maar soms totaal ongeschikte machines.

Op economisch vlak kreeg Wageningen eveneens met tegenwind te maken. Bij de start van het project lagen de prijzen voor rijst op de wereldmarkt erg hoog, maar al tijdens de eerste oogsten begonnen die te dalen. China kwam op als goedkope rijstproducent en van het grote voedseltekort van vlak na de Tweede Wereldoorlog was allang geen sprake meer. Het prestigieuze Wageningen-project draaide nog steeds geen winst en de vooruitzichten daarop namen steeds verder af. Minister Jelle Zijlstra van Financiën maakte zich grote zorgen, zo vertelde hij de Volkskrant in december 1960 na een bezoek aan Suriname. Nederland had er al 65 miljoen gulden in gestopt en de ‘oerwoudpolder Wageningen had hem technisch bijzonder geïmponeerd, maar was hem economisch nogal tegengevallen. De polder, aldus de minister, is nog steeds niet rendabel en het is zeer de vraag, of de huidige exploitatieverliezen op den duur wel zullen verdwijnen.’

Transport van rijst van het magazijn naar de riviersteiger in Wageningen, 1964.

Voor de Nederlandse boeren werd het langzaam maar zeker duidelijk dat een zelfstandig bedrijf er voor hen niet in zou zitten. In 1959 citeerde De Telegraaf Cornelis Doggen (30) uit Steenbergen, die al zes jaar als rijstboer in Suriname zat – heer en meester over 670 hectare rijstpolder: ‘Nou ja, heer en meester… Ik ben employé van de Stichting Ontwikkeling Machinale Landbouw, die hier de zogenaamde Wageningenpolder beheerst. Behalve ik zitten er nog dertien boeren uit Holland, allemaal als bedrijfsleider zoals dat hier heet en allemaal met zo rondweg 700 hectare grond. Ik verdien ongeveer f 500,- en ik ben best tevreden. Mooi werk, goed huis, vrouw en kinderen bij me, het gaat best – waar had ik in Holland zo kunnen boeren? Ik zou natuurlijk liever eigen baas zijn geweest, maar ja…’

‘Puur kolonialistisch plan’

De vader van Guust de Schutter zette zich in voor de remigratie van zijn zoon naar Nederland; diens toekomst en die van zijn jonge gezin zagen er opnieuw somber uit. Samen met een bedrijfsleider die met verlof in Nederland was, wees De Schutter senior politici uit zijn eigen Brabant erop dat de jonge boeren bij vertrek een eigen boerderij beloofd was. Uiteindelijk begonnen verschillende politici en ook de directie van de SML zich het lot van de jonge boeren aan te trekken.

Na veel gedoe werden dertien namen geselecteerd die in aanmerking kwamen voor een boerderij in de nieuwe Oostelijke Flevopolder. Tussen 1963 en 1968 vertrokken jaarlijks twee Nederlandse boerengezinnen uit Suriname om zich te vestigen op een splinternieuw landbouwbedrijf in Oost-Flevoland.

In 1970 wijdde de Landbouwhogeschool in Wageningen nog vol trots een expositie aan het rijstproject, maar tijdens de opening verspreidden Surinaamse studenten, onder wie Winston Caldera, een protestcommuniqué, waarin ze het project een ‘puur kolonialistisch plan’ noemden. Dit standpunt lichtte hij verder toe in een interview met De Tijd: ‘De SML heeft tot doel sociale uitbuiting van het Surinaamse volk, het handhaven van een monopolie en een kolonialistische opzet. De rijstboeren verkommeren, want de rijstexport is voor 95 procent in handen van de Stichting voor de ontwikkeling van de Machinale Landbouw, die profiteert van de associatie van Suriname met de EEG, terwijl de kleine Surinaamse landbouw gedwongen wordt tot afzet van zijn product op de binnenlandse markt voor veel lagere prijzen.’

Het gebouw van de Stichting Machinale Landbouw in 1997. De rijst wordt met boten aangevoerd.

In Nederland was de belangstelling voor de Wageningenpolder toen allang gedoofd. Wat begonnen was als een proeftuin voor ingenieurs van de Landbouwhogeschool en een droom van een groep jonge boeren, was grotendeels mislukt. Mede door de forse investeringen en de hoge loonkosten werd het project geen commercieel succes. Tot de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 bleef de Nederlandse overheid het project echter financieel steunen. Hoewel de SML in de laatste jaren van haar bestaan samenwerkte met lokale boeren en er sprake was van kennisoverdracht, heeft Suriname zelf nauwelijks van de investeringen geprofiteerd. Met uitzondering wellicht van een groep Javaanse en Hindoestaanse boeren, die de rijstbouw op de vruchtbare kustvlakte van Nickerie succesvol heeft voorgezet.

Christa Ran is antropoloog en oud-medewerker van museum Batavialand. Linda Huijsmans is schrijver en journalist.

Met dank aan dr. Henk Pruntel (1959-2021).

 

Surinaamse sporen in de Flevopolder

Nadat duidelijk was geworden dat ze in Wageningen nooit een eigen bedrijf konden runnen, hield een groep boeren de regering aan haar beloftes. Na vijf jaar loondienst bij de SML zouden ze een eigen landbouwbedrijf van 72 hectare krijgen. Als dat niet in Suriname kon, dan maar in de nieuwe Oostelijke Flevopolder in Nederland. En zo keerden tussen 1962 en 1968 jaarlijks twee boerengezinnen uit Suriname terug naar Nederland.

Sommigen gaven hun nieuwe bedrijf Surinaamse namen: Njoe Kondré, Zwampoogst of Faja Lobi. Guust de Schutter keerde met zijn gezin in de ijskoude winter van 1962-1963 terug naar Nederland. In 1964 kreeg hij een bedrijf bij Biddinghuizen toegewezen.

Meer weten:

Bouwen aan de Wilde kust II (2019) door Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer biedt een overzicht van naoorlogse infrastructurele werken in Suriname.

www.sml-wageningen.com is gewijd aan het dorpje Wageningen in Suriname.

Mansholt. Een biografie (2019) door Johan van Merriënboer beschrijft landbouwhervormer Sicco Mansholt.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2022