Al sinds de vroege dagen van de onafhankelijkheid gaat Suriname gebukt onder corruptie. Dat wordt vaak gezien als erfenis van het koloniale verleden. Maar dat is niet terecht, meent jurist en oud-politicus André Haakmat. De grootschalige corruptie bij de benoeming van ambtenaren en de verdeling van land is volgens hem een product van eigen bodem. In zijn promotieonderzoek aan de Open Universiteit wijst hij de etnische verdeeldheid aan als de belangrijkste oorzaak. Haakmat vindt dat Suriname zelf verantwoordelijkheid moet nemen voor het probleem en voor de oplossing. ‘Er zit ook een opvoedingselement in mijn onderzoek.’
Waarom concludeert u dat corruptie geen koloniale erfenis is?
‘In de jaren veertig was slechts 1 procent van de bevolking vertegenwoordigd in het bestuur. Ondervertegenwoordigde bevolkingsgroepen gingen zich afzonderlijk organiseren, omdat hervormingen van het kiesrecht werden tegengehouden door de creoolse elite. Zo ontstond een etnisch stelsel van politieke partijen. Toen Suriname in 1954 zelfbestuur kreeg, ontstond een klimaat waarin deze partijen hun eigen groepen bedienden en die van grond en politieke baantjes voorzagen. Omdat Nederlanders op grote schaal vertrokken was er veel te verdelen. Daarmee schond Suriname de voorwaarde van behoorlijk bestuur die werd gesteld aan de autonomie.’
Waarom greep Nederland niet in?
‘Nederland schaamde zich erg voor de koloniale oorlog in Indonesië. De linksere kabinetten na de oorlog waren zeer huiverig om zich te mengen in de misstanden bij de verdeling van grond en ambtenaarsposten. Zoals alle koloniale mogendheden had Nederland wel een rapportageplicht aan de Verenigde Naties. Maar door Suriname meteen autonomie te geven wilde het daaronderuit komen. Met grote investeringen in onderwijs en ontwikkelingshulp wilde Nederland laten zien dat het ook op een goede manier kon dekoloniseren.’
En was het een goede manier?
‘Door Suriname snel onafhankelijk te maken werd het zelfbestuur vanaf het begin beheerst door etnische verschillen. Dat is tot op de dag van vandaag zo. De kleinere Aziatische bevolkingsgroepen begonnen na de onafhankelijkheid de creoolse elite buiten te sluiten van de politiek uit angst om te worden overlopen. Ze waren eigenlijk geen voorstanders van onafhankelijkheid. Je kunt stellen dat Nederland had kunnen ingrijpen, maar dan hadden de Surinaamse intellectuelen geroepen dat de onafhankelijkheid een fopspeen was. Daar was Nederland gevoelig voor na de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.’
‘Nederland wilde laten zien dat het op een goede manier kon dekoloniseren’
Maar dan had het misschien wel de corruptie effectief kunnen bestrijden.
‘Ingrijpen door de Nederlandse regering had niets kunnen veranderen aan de etnische verdeeldheid. Nederlandse politieke partijen hebben tot op zekere hoogte wel geprobeerd de Surinaamse partijen een meer ideologische basis te geven, maar zijn daarin niet geslaagd. Zolang de politieke partijen vooral hun eigen bevolkingsgroep bleven bedienen kon Nederland corruptie niet met wortel en tak uitroeien.’
Probeert u een bestaand beeld te corrigeren?
‘Er zit ook een opvoedingselement in mijn onderzoek. Politici die van Nederland voortdurend een zondebok maken, gebruiken dat als een reden om niets te doen aan de problemen. Daardoor had Suriname lange tijd een slechte band met Nederland. Nu is er een regering die weer toenadering zoekt. Nederland zou deze kans kunnen aangrijpen om de drugsaanvoer vanuit Suriname aan te pakken. Er is geen betere plek om te beginnen.’
Hoe kijkt u naar de toekomst van Suriname?
‘Ik zie een tendens waarbij etnische groepen naar elkaar toe groeien en scheidslijnen vervagen. Als we de tijd zijn werk laten doen, dan verdwijnt de etnische politiek uiteindelijk wel. Maar zo lang moet het land niet wachten. Partijen moeten samen optrekken tegen etnische politiek en corruptie. Maar ik weet niet of dat ze al lukt. Er is nog veel wantrouwen.’
André Haakmat
(1939) is jurist en een Surinaamse oud-politicus. Hij groeide op in Suriname en studeerde in Nederland. In 1980, na de machtsgreep van Desi Bouterse, werd hij gevraagd om vicepremier te worden in het tweede kabinet van Henk Chin a Sen. Na een mislukte moordaanslag vluchtte hij in 1982 naar Nederland.