Home Willem van Oranje: Vader van eigenzinnig Nederland

Willem van Oranje: Vader van eigenzinnig Nederland

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2004
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    A.Th. van Deursen

Nederland kiest dit jaar de grootste Nederlander aller tijden. Historisch Nieuwsblad levert een bijdrage aan de discussie met een serie portretten van historische Nederlanders die een blijvende contributie hebben geleverd aan de Nederlandse samenleving en identiteit. Op de vierde plaats staat Willem van Oranje: uitzonderlijk leider en inspirerend staatsman, zonder wie het unieke en eigenzinnige Nederland niet had bestaan.



    Voordat je kunt vragen wie de grootste Nederlander aller tijden was, moet je het er met elkaar over eens zijn wat we onder Nederland verstaan. Is het een geografisch begrip, en zijn Nederlanders degenen die op die grond geboren zijn, al was het tienduizend jaar geleden? Is het een cultureel begrip, zodat het allen insluit die deel hadden aan de Nederlandse cultuur? Of is het een staatkundig begrip, en moeten de betrokkenen burger zijn of geweest zijn van het Koninkrijk der Nederlanden, of eertijds van de Republiek?

      Als ik de lijst van de tweehonderd geselecteerde toppers bekijk, is Claudius Civilis de zuiverste pleitbezorger van de geografische opvatting. Toen hij leefde kon niemand vermoeden dat er nog eens mensen geboren zouden worden met de groepsnaam ‘Nederlanders’. De keuze voor Anton de Kom daarentegen lijkt alleen mogelijk binnen de grenzen van het culturele concept. Zelf zou ik hem liever op de Surinaamse erelijst zetten dan op de Nederlandse. Voor de grote meerderheid schijnt het staatkundige begrip het best te passen. Maar dan moeten de toch al schaarse middeleeuwers allemaal hun plaatsen opgeven.

      Het blijft dus moeilijk kiezen, en misschien is dat ook wel opzet. De vraag naar de grootste heeft immers alleen zin als er twijfel mogelijk is over het antwoord. Zou het vaststaan dat ‘Nederland’ hier samenvalt met het staatkundige begrip, dan kan er maar één de grootste zijn, en dat is Willem van Oranje (1533-1584). Zijn eretitel ‘Vader des Vaderlands’ geeft het precies aan. Zonder hem zou Nederland helemaal niet bestaan hebben. Het is moeilijk te zien wie deze prestatie kan overtreffen. Is echter de toelating tot de lijst afhankelijk van geboorte op Nederlandse bodem, dan kan deze prins van Duitsen bloed niet eens aan de competitie meedoen. 
 
Eerzucht
Gezien deze onzekerheden is Willem dus niet bij voorbaat de winnaar. We zullen daarom zijn kandidatuur nader moeten onderzoeken. Een onbekende is hij natuurlijk niet. Bijna iedereen heeft van hem wel een voorstelling. Zijn portret zouden we uit duizenden herkennen. Maar gaat ons dat even gemakkelijk af bij de beschrijving van zijn karaktereigenschappen? Laten we dat eens toetsen aan een persoonstypering, die te vinden is bij Pieter Bor, in zijn Geschiedenis van de Nederlandse Oorlogen: ‘Hij was van jongsaf aan zeer goed onderwezen, vertrouwd met Latijn, Grieks en andere talen, ervaren in allerlei wetenschappen. Hij was vriendelijk en aangenaam in de conversatie, niet twistziek, niet trots, een vijand van dronkenschap en overdaad. Hij beminde zeer de muziek, en hield van het snarenspel evenveel als van het schaakspel. Onder zijn soldaten was hij buitengewoon geliefd.’

      Kan dat Willem van Oranje zijn? Onmogelijk. Geen waarheidslievend mens zou durven beweren dat de prins altijd een vijand van overdaad geweest is. Maar het moet wel iemand zijn die veel op hem leek, bijna dezelfde deugden bezat als hij, en een paar van zijn ondeugden miste. We zullen dus denken aan een man die bekendheid heeft verworven in de geschiedenis, een van de voornaamsten onder de Nederlandse edelen.

      Dat klopt ook. Het gaat bij de door Bor geportretteerde om een persoon van zeer hoge geboorte, en hij heeft een belangrijke rol gespeeld in de gebeurtenissen van de zestiende eeuw. Hij hield veel van vrouwen, was minzaam en verdraagzaam, en brandde van eerzucht. Een dubbelganger van Oranje, zijn broer Lodewijk misschien? Neen. We hebben het over George van Lalaing, graaf van Rennenberg. Rennenberg was een jong Waals edelman, die in 1576 de zijde van Oranje koos, stadhouder werd van de noordelijke provincies, vier jaar later opnieuw van partij wisselde, en kort daarop stierf, teleurgesteld in al zijn ambities.

      Het is een ander levenslot dan dat van Oranje. Als Rennenberg en de prins veel op elkaar schijnen te lijken, ontbreekt er een element aan ons beeld, want het gaat hier niet om mensen die we slechts met grote moeite uit elkaar kunnen houden. Rennenberg zou op de lijst van de tweehonderd een vreemd figuur slaan, terwijl Oranje sterke aanspraken heeft op de koppositie. Willem moet beschikt hebben over kwaliteiten die hem niet alleen boven Rennenberg plaatsen, maar die hem ook van al zijn tijdgenoten onderscheiden. Dat verschil ligt in de centrale gedachte die leven en werk van de prins heeft beheerst. 

Charme
Oranje heeft vaak rekenschap afgelegd van zijn doen en laten. Dikwijls en terloops in veel van zijn brieven, uitvoerig en systematisch in de op zijn aanwijzingen opgestelde Apologie van 1580. Eén motief stelt hij dan uitdrukkelijk op de voorgrond: hij wil strijden voor de ware belangen van de Nederlanden, tegen Spaanse tirannie en geloofsvervolging. Dat is natuurlijk een propagandistische uitspraak, en veel Nederlanders zagen het indertijd anders.

      De moord op Oranje, zegt de met Spanje sympathiserende geschiedschrijver Strada, is een schelmstuk geweest, een onwaardig en verachtelijk strijdmiddel. Maar toch had lang niet iedereen medelijden. Er werd niet om de dode prins getreurd, maar om de verscheurde Nederlanden. Landgenoot streed tegen landgenoot, huisgezin tegen huisgezin. Steden werden vandaag geplunderd in naam van de koning, en morgen in die van de prins. De wapens regeerden overal, en waar men ze niet vond, daar heerste de angst. Strada stelt de vraag: ‘Waarom dit alles?’ Om de eerzucht en haat te bevredigen van één enkel mens: de prins van Oranje.

      Strada ziet enkel een man die bezeten is van ambitie en een heel volk aan die eerzucht opoffert. Dat is het beeld van Oranje in de Spaanse propaganda. Wil propaganda slagen, dan moet die een kern van waarheid bevatten. Oranje was inderdaad zeer ambitieus. Maar een zestiende-eeuwse edelman die carrière wilde maken zal voor één ding altijd beslist zorgen: hij blijft in de pas met zijn heer. De prins heeft precies het tegendeel gedaan. Zijn heer Filips II wilde dat er in zijn rijk slechts één godsdienst zou zijn. Oranje komt op voor het recht van een vervolgde minderheid. En als hij merkt dat het met woorden niet lukt, gaat hij over tot de daad. Hij begint een opstand, tegen een schijnbare overmacht, en houdt het jarenlang vol, tot de dag van zijn dood.

      Voor zo’n strijd zijn medestanders nodig. Hij kon die vinden bij de bedreigde minderheid, bij de calvinisten dus. Maar aan die steun had hij niet genoeg. Het waren de mensen van het midden die hij voor zich moest winnen, in de eerste plaats diegenen die beschikten over het geld en dus over invloed. Die vond hij in de Hollandse regenten. Er waren twee dingen die hij hun kon geven. Ten eerste was er zijn onwankelbaar vertrouwen in de goede afloop. Het is inspirerend als een man met zo’n natuurlijk overwicht en zoveel persoonlijke charme als de prins er steeds van uitgaat dat hij strijdt voor de goede zaak, en dat die dus ook met Gods hulp de overhand zal houden.

      Maar er was nog een tweede ding dat hij kon geven, en dat was macht. Wat in opstanden en revoluties dikwijls gebeurt, is dat de leider alle macht naar zich toe trekt. Revoluties brengen vrijwel altijd een sterke man voort, die de teugels van het bewind stevig in handen neemt. Oranje was daarin veel terughoudender. Hij heeft toegelaten en zelfs bevorderd dat de Staten van Holland het machtsvacuüm vulden. Toen de gehoorzaamheid aan de koning was opgezegd, traden zij in zijn plaats op als hoogste gezag. 

Zelfbeheersing

Oranje gaf hun die ruimte, omdat hij deze situatie aankon. De Staten waren voor hem onmisbaar, maar het omgekeerde was ook waar: een land in oorlog kan niet zonder krachtige leiding. Het is onmogelijk die op te dragen aan een vergadering van veertig tot vijftig man, zoals de Staten van Holland. Een leider was absoluut noodzakelijk, en de prins was de enige kandidaat. Hij was ook niet bang die verantwoordelijkheid te nemen en waar nodig op eigen gelegenheid de maatregelen te treffen die voor de verdediging van het land dringend nodig waren. Maar tegelijk bracht hij de zelfbeheersing op het overleg met de Staten van Holland open te houden. Zij moesten betalen, en daarom ook hun deel van de verantwoordelijkheid dragen. Het moest ook hún oorlog zijn. Daarom heeft Oranje zich tevredengesteld met een informeel, persoonlijk overwicht. Formele bevestiging had hij niet nodig.

      De opstand bleef zich dus afspelen in de sfeer van overleg. De regering veranderde niet in een dictatuur. Dat heeft verstrekkende gevolgen gehad. Als een revolutie eenmaal is aangekomen in de fase van de dictatuur, loopt dat vrijwel onvermijdelijk uit op radicalisering. De revolutionaire voorhoede legt haar ideeën aan de hele samenleving op. De revolutie kan ook juist door die radicalisering mislukken: het draagvlak versmalt zich en de opstand wordt neergeslagen. Eén van deze twee scenario’s was werkelijkheid geworden als ook hier in de zestiende eeuw gekozen was voor een vorm van radicalisering. In de gegeven omstandigheden zou dat zijn neergekomen op een calvinistische dictatuur.

      Daar zijn ook wel eens pogingen toe gedaan, in de tijd dat de opstand zich ook afspeelde in Brabant en Vlaanderen. In Gent kwam de macht volledig in handen van de calvinisten. Het gevolg was dat de katholieke meerderheid van de opstand vervreemd werd, waardoor de stad weer in handen van de Spanjaarden viel. Daar bleek dus dat het draagvlak voor de opstand wegviel als gevolg van de radicalisering. In de overlegsfeer die Willem van Oranje had gecreëerd konden dergelijke uitersten altijd vermeden worden. Hier bleef het geven en nemen.

      De calvinisten hebben daar wel van geprofiteerd. Omdat zij als enigen de opstand hun volle steun gaven, kregen ze de beschikking over alle kerkgebouwen. Maar de volgende stap is nooit gezet. Er kwam hier geen staatskerk, waarvan het lidmaatschap voor iedereen verplicht was. Katholieken hebben het een tijdlang niet gemakkelijk gehad, maar op den duur kwam te hunnen behoeve een gedoogbeleid tot stand, dat stilzwijgend toeliet wat naar de letter van de wet verboden was.

      Zo heeft Oranje een staat tot stand gebracht die zeer lang zijn stempel is blijven dragen, in menig opzicht tot vandaag toe: beslissen in overleg, ruimte voor elkaar laten, gedogen wat je zonder groot machtsvertoon niet kunt beletten en alle radicalisering de pas afsnijden. Dat is het unieke en eigenzinnige Nederland, met al zijn deugden en gebreken. En het dankt zijn ontstaan en voortbestaan aan geen mens zozeer als aan Willem van Oranje met zijn bijzonder leiderschap, zijn inzet voor tolerantie, zijn organisatietalent en inspirerend vermogen.

 A.Th. van Deursen is emeritus hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de Vrije Universiteit en auteur van ‘Maurits van Nassau: de winnaar die faalde’ (Amsterdam 2000). Zijn boek ‘De last van veel geluk. Geschiedenis van Nederland 1555-1702’ verschijnt deze maand bij Bert Bakker (zie ook de rubriek ‘Boeken’ in dit nummer).


Grote prinsen en vorsten die het niet haalden 

Maurits (1567-1625) is achttien jaar als hij zijn vader Willem de Zwijger opvolgt. Ondanks zijn weinig gereformeerde levenswandel – hij zal nooit trouwen, maar verwekt wel het ene buitenechtelijke kind na het andere – ziet hij zichzelf als soldaat van het Ware Geloof. Aanvankelijk vormt hij een gouden tandem met landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, maar de machtsvraag leidt tot conflicten. Maurits is ongelukkig met het Twaalfjarig Bestand en kiest in de twist tussen remonstranten en contraremonstranten partij tegen zijn oude beschermheer. De terechtstelling van Oldenbarnevelt overschaduwt de herinnering aan Maurits voorgoed. 

Stadhouder Willem III (1650-1702) is aanvankelijk slechts ‘Kind van Staat’ in het eerste stadhouderloze tijdperk. Wanneer in 1672 het land reddeloos verloren lijkt, haalt het volk hem binnen als de grote verlosser. De pokdalige prins verjaagt de legers van de Franse Zonnekoning. Hij is getrouwd met de Engelse prinses Mary, en als de protestanten in 1688 in Engeland in opstand komen tegen hun katholieke koning, nemen ‘William and Mary’ desgevraagd het koningschap over. In 1690 verslaat de stadhouder-koning de katholieke Ieren in de Battle of the Boyne, een feit dat nog elk jaar wordt herdacht tijdens de omstreden Oranjemarsen. Een val van een paard maakt een eind aan zijn leven. 

Lodewijk Napoleon
(1778-1846) loopt zijn leven lang aan de leiband van broer Napoleon Bonaparte. Hoewel hij ziekelijk en kunstzinnig aangelegd is, stuurt de Franse keizer hem de oorlog in. Ook arrangeert deze Lodewijks ongelukkige huwelijk met stiefzuster Hortense. Wanneer Napoleon zijn jongste broer in 1806 tot koning van Holland maakt, grijpt Lodewijk die kans aan om zich zelfstandig te ontplooien. Hij leert Nederlands, bevordert de kunsten en laat zijn gezicht zien bij rampen. Maar in 1810 zet de keizer hem af, mede omdat hij zijn broers eis om meer soldaten te leveren tegenwerkt. Na Napoleons nederlaag wordt Lodewijk verbannen naar Italië, waar hij sterft. 

Koning Willem I (1772-1843) verkoopt in 1801 zijn rechten op de stadhoudersstoel aan Napoleon, maar mag twaalf jaar later toch triomfantelijk landen in Scheveningen. Het Wener Congres maakt hem koning van ‘Groot-Nederland’. De kersverse vorst houdt niet van kritiek, wat zijn wegbereider Gijsbert Karel van Hogendorp zelfs zijn baantje als secretaris kost. Door de zuidelijke industrie en de noordelijke handel te verenigen hoopt de ‘kanalenkoning’ van zijn Koninkrijk een grote mogendheid te maken. De Belgische Opstand van 1830 gooit roet in het eten. Na de dood van zijn eerste vrouw ‘Mini’ schokt de bejaarde ex-koning de bevolking door in 1840 te trouwen met een katholieke Belgische.

Wilhelmina (1880-1962) is volgens haar secretaris Thijs Booy een ‘dromer’, vol ‘late puberteitsideeën’. Ze gelooft vast in haar goddelijke uitverkorenheid en duldt geen tegenspraak. Als achttienjarige dwingt ze respect af door de Boeren te steunen in hun strijd tegen supermacht Engeland. Een goede soldaat is voor haar een dode soldaat, dus dweept ze na de oorlog met Doorman en weigert ze Winkelman te ontmoeten. In 1940 zondigt ze zelf tegen haar overspannen idealen. Volgens eigen zeggen zou ze liever op de Grebbeberg sneuvelen, maar ze vlucht naar Engeland. Of ze op die manier verraad heeft gepleegd of Nederland juist een dienst bewees, is een debat dat nog steeds van tijd tot tijd oplaait.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.