Op het P.J. Meertens-Instituut is het boek het gesprek van de dag. In de pers werd Het bureau aangekondigd als de dikste roman ooit in Nederland verschenen. Tussen nu en het jaar 2000 zullen zeven afzonderlijke delen van de persen rollen, die te zamen ongeveer 5000 pagina’s omvatten. De eerste druk van deel I, getiteld Meneer Beerta, was al binnen twee dagen uitverkocht. Deel II, Vuile handen, zal in september verschijnen. Auteur is J.J. (Han) Voskuil. Hij was jarenlang hoofd van de afdeling Volkskunde van het P.J. Meertens-Instituut. In het boek beschrijft hij zijn belevenissen op dit instituut, waar hij dertig jaar gewerkt heeft. Geen letter is verzonnen, alle dramatis personea bestaan werkelijk. Maar op wie zijn de romanfiguren precies gebaseerd?
Deel I bestrijkt de periode 1957-1965. De meeste personen die in dit deel figureren zijn inmiddels gepensioneerd, maar vaak nog wel actief. Het zal alleen maar spannender worden als de meer recente tijd aan de beurt is. In een interview met NRC-Handelsblad hebben we al kunnen lezen dat Voskuil bij voorkeur ‘kneusjes’ aannam.
Maarten Koning is J.J. Voskuil zèlf: een contactgestoorde man, wiens handelen bepaald wordt door een mengeling van onzekerheid en arrogantie. Deze figuur mijdt elk menselijk contact en als hij toch eens een wetenschappelijk congres moet bezoeken, dan vlucht hij zo snel mogelijk na de laatste lezing de zaal uit om maar zo weinig mogelijk mensen te hoeven ontmoeten. Hij voelt zich voortdurend bedreigd, of anders is hij wel geïrriteerd door het gedrag van anderen. Voskuils karakterstructuur vormt een verklaring voor het isolement waarin het Meertens-Instituut in de jaren zeventig en tachtig kwam te verkeren en waaraan het zich pas ná het afscheid van Voskuil, in 1987, heeft weten te ontworstelen.
Nicolien Koning is zijn vrouw. Ze heeft een licht hysterische inslag, wil altijd haar zin hebben en is doorlopend aan het kijven.
A.P. Beerta is P.J. Meertens, de directeur van het later naar hem vernoemde instituut voor volkskunde, naamkunde en dialectologie. Beerta kamt voortdurend zijn haar en is volkomen geobsedeerd door seks. Te pas en te onpas vertelt hij Maarten zijn seksueel bezwangerde dromen. Aan het begin van de oorlog wordt hij veroordeeld voor onzedelijke handelingen met een minderjarige jongen. Ook heeft hij een homoseksuele relatie met hoogleraar Karel Ravelli.
Juffrouw Dé Haan is Jo Daan, hoofd van de afdeling Dialectologie. Ze is een ramp om mee samen te werken, altijd snibbig. Over haar horen we Beerta keer op keer verzuchten: ‘waaraan heb ik het toch te danken dat God ons heeft opgescheept met zo’n vrouw?’ Daan is inmiddels op leeftijd maar publiceert nog steeds in bijvoorbeeld NRC-Handelsblad. Ze zal naar verluidt Voskuils boek niet lezen.
Jaap Balk is D.P. Blok, de vader van Dieuwertje Blok. Hij is net zo hoekig en spaarzaam met woorden als zijn naam suggereert. Blok volgde Meertens op als directeur van het instituut. Hij is hoogleraar naamkunde en nederzettingsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en een van de coördinerende redacteuren van de nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN). Blok is nog steeds actief, onder meer in de redactie van de Cahiers voor lokale en regionale geschiedenis. Hij is soms traag met het terugbetalen van zijn schulden. Koning bijvoorbeeld, moest twee jaar wachten voor hij zijn 200 terugkreeg en dan alleen nog omdat hij er zelf om vroeg. Zonder met zijn ogen te knipperen haalt Balk het geld uit zijn portemonnee.
Koos Rentjes is Rob Rentenaar, naamkundige bij het Meertens-Instituut, onlangs benoemd tot hoogleraar in Amsterdam. Praat altijd ‘hortend, stotend en schreeuwerig’.
Kaatje Kater is Maartje Draak, enkele maanden geleden overleden. Ze was hoogleraar Keltische taal en letterkunde en voorzitster van de volkskundecommissie, het feitelijke bestuur van het Meertens-Instituut. Tijdens vergaderingen sluit ze al haar interventies af met de stoplap ‘Ik bedoel maar’.
Professor Buitenrust Hettema is A.J. Bernet Kempers. Tot zijn pensioen in 1976 was hij hoogleraar volkskunde in Amsterdam en directeur van het Arnhemse Openluchtmuseum. Overleden in 1992.
Juffrouw Van der Gracht is Cornelia Catherina van de Graft, schrijfster van talrijke volkskundige werkjes, waaronder het populaire Nederlandsche volksgebruiken bij hoogtijdagen. Toen Voskuil haar leerde kennen, was ze al op leeftijd. ‘Ze had een verstild, bescheiden gezicht met in een knoetje samengebonden grijs haar. Haar hoofd schudde een beetje.’
Kroezenkamp is Henk Krosenbrink, schrijver van vele streekromans en directeur van het Staring-Instituut in Doetinchem. Met hem gaat Voskuil op stap in de omgeving van Winterswijk om volksverhalen op te tekenen. De verhalen blijken geen van allen mondeling overgeleverd, wat toch de bedoeling was, maar door de informant overgeschreven uit de boeken van de Achterhoekse volkskundige H.W. Heuvel.
Professor Pieters is K.C. Peeters, hoogleraar volkskunde in Leuven en een machtig man in Vlaanderen. Baasje. Een ‘kleine dikke man met een kogelrond hoofd, dat zonder nek op zijn schouders lag’.
Freek Matser is Fred Matter, jarenlang werkzaam bij het Meertens-Instituut, onder andere als redactiesecretaris van het Volkskundig bulletin. ‘Hij had een neurotisch, enigszins hysterisch gezicht.’
Ad Muller is Ton Dekker, een gretige jonge student die stage loopt bij het bureau. Om hem heen hangt een onbestemde lucht, ‘de lucht van iemand die zich niet zo vaak wast’. Aan het eind van deel 1 besluit hij toch maar een ander vak te kiezen: hij wil accountant worden en geld verdienen. In 1994 is hij benoemd tot hoofd van de afdeling Volkskunde. Hij zal in de volgende delen dus nog regelmatig opduiken.
Verschenen in Historisch Nieuwsblad 1996, nummer 2.
Dit artikel is exclusief voor abonnees