In een van Geyls opstellenbundels staat een artikel over Shakespeare als historicus. H.A. Enno van Gelder, historicus en tijdgenoot van Geyl, was er in zijn recensie van dat boek gauw mee klaar. Laten we er maar van uitgaan dat de Engelsen hun Shakespeare beter kennen dan wij. Nu ligt op mijn tafel Lisa Jardines kleine studie The Awful End of Prince William the Silent. Lisa Jardine is een echte Shakespeare-expert. Zou zij op haar beurt Willem van Oranje niet aan de historici moeten overlaten?
Voor iemand van haar specialisatie vraagt deze onderwerpskeuze in elk geval om een verklaring en ze legt dan ook verantwoording af. Haar studente Robyn Adams had een ongepubliceerde dissertatie geschreven over William Herle, die koningin Elisabeth in de jaren tachtig van de zestiende eeuw diende als Nederlands correspondent. Haar dochter Rachel Jardine had een werkstuk gemaakt over vroegmoderne pistolen. Lisa Jardine zag een verbindende schakel tussen die twee: de moord op Willem van Oranje, uitgevoerd met een pistool, en door Herle in detail gerapporteerd.
De eerste drie hoofdstukken van haar boek gaan over de opstand tegen Spanje, de moord van 1584 en de eerdere aanslag door Jean Jaureguy in 1582. Het vierde hoofdstuk is gewijd aan zestiende-eeuwse pistolen. En omdat ook buiten de Nederlanden aanslagen met handvuurwapens zijn beraamd of ondernomen, behandelen de hoofdstukken 5 en 6 mislukte moordplannen tegen de Engelse koningin Elisabeth en haar relatie tot de Nederlandse opstand. Het pistool, zo concludeert de schrijfster, had de kans op succesvolle aanslagen aanzienlijk vergroot.
Ze heeft dus een samenhang gevonden. Of moeten we zeggen: geconstrueerd? De aanslag van Balthasar Gerards heeft zijn plaats in een dubbele historische context. De ene is de Nederlandse Opstand. De andere is de hoge frequentie van politieke moorden in de zestiende eeuw. Beide moet je invullen als je het thema recht wilt doen. Dan wreekt zich toch dat Lisa Jardine haar expertise op een ander terrein heeft opgebouwd. Haar kennis van de Opstand dankt ze aan Israel, Geyl, Parker en Swart.
Dat ziet er op zich goed uit. Maar geen van deze zegslieden kan haar geleerd hebben dat de prins in 1568 en 1570 een paar steden in Holland en Zeeland heeft veroverd; dat de calvinisten pas bij Alva’s komst ondergronds gedreven werden; dat het prinsdom Oranje een Habsburgse bezitting was; dat het hof van Karel V in Antwerpen was gevestigd en dat de Nederlanden leefden onder een Spaanse bezetting. Vertrouwdheid met de Nederlandse geschiedenis is niet de sterke kant van dit boek.
Over de politieke moorden van de zestiende eeuw zegt de schrijfster twee dingen. Ten eerste verbindt ze die met de godsdienstige tegenstellingen in die tijd. Ten tweede bespreekt ze ze slechts voorzover de moordenaars vuurwapens hebben gebruikt. Op beide manieren geeft ze ons een onzuiver beeld. Moord is zeker een strijdmiddel geweest in de worsteling tussen Rome en Reformatie, maar het moederland van deze praktijken was Italië, dat vrij is gebleven van godsdienstoorlogen.
De moordenaars hebben geschoten, maar nog meer gestoken, en de echte hogeschool werd natuurlijk gevormd door de gifmengers. Het vuurwapen verdrong dolk en gifbeker niet. De hoogst geplaatste slachtoffers die na Oranjes dood door moordenaarshand zijn gestorven waren de Franse koningen Hendrik III en Hendrik IV. Beiden zijn neergestoken, zoals later eveneens is gebeurd met Buckingham en Wallenstein.
Er lijkt dus niet zoveel reden te zijn om met de komst van het pistool een nieuw tijdperk te beginnen in de geschiedenis van de politieke moord. En ook zullen niet veel historici geloven dat de moord op Willem van Oranje een keerpunt is geweest in de geschiedenis van de Opstand. Daarom is Lisa Jardines boek eerder een vernuftige constructie dan een wezenlijk samenhangend betoog. Schoenmakers kunnen zich toch maar beter bij hun leesten houden.
A.Th. van Deursen is emeritus hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de Vrije Universiteit.
Dit artikel is exclusief voor abonnees