Home Dossiers Slavernij Vrijheid en gelijkheid; maar niet voor slaven

Vrijheid en gelijkheid; maar niet voor slaven

  • Gepubliceerd op: 15 februari 2023
  • Laatste update 26 jul 2023
  • Auteur:
    Rick Timmermans
  • 11 minuten leestijd
Vrijheid en gelijkheid; maar niet voor slaven
Tula monument op Curaçao.
Dossier Slavernij Bekijk dossier

De Bataafse Revolutie introduceerde in 1795 de beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap in Nederland. Maar moesten die waarden ook gelden voor slaven in de kolonies? Ondanks hun gelijkheidsretoriek, weigerden zelfs de meest radicale revolutionairen de slavernij af te schaffen.

Tijdens een verhit debat in de gloednieuwe Nationale Vergadering in 1797 stond de radicale revolutieleider Pieter Vreede verbaasd op. In de balzaal van de stadhouder, die de revolutionairen twee jaar eerder het land hadden uitgejaagd, riep Vreede de andere volksvertegenwoordigers op om zich uit te spreken tegen slavernij en slavenhandel. De Nationale Vergadering wilde een nieuwe grondwet opstellen, maar een constitutie die ‘tegen de rechten van de mensheid’ inging, kon volgens Vreede niet door de beugel. Verlichtingsdenkers en revolutionairen zwengelden met hun vrijheids- en gelijkheidsretoriek het slavernijdebat aan tijdens de revolutiejaren.

Dat debat kreeg al vorm in de jaren vóór de Bataafse Revolutie. Zo had het tijdschrift De Vaderlander in 1775 een kritisch stuk over suiker en koffie gepubliceerd. De auteur spoorde lezers aan om de door slaven geproduceerde goederen te boycotten, want Afrikanen werden van hun thuisland weggevoerd om de luxeproducten voor Europeanen te produceren. Mensen die de producten bleven kopen, gebruikten volgens de schrijver geen water om koffie te zetten, maar het bloed en de tranen van Afrikaanse dwangarbeiders. In 1792 schreef de vooraanstaande sociëteit Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen zelfs een essaywedstrijd uit: was slavernij nuttig voor de Nederlandse Republiek en geoorloofd ‘naar Goddelijke en menschelijke wetten?’ Tientallen voor- en tegenstanders reageerden op de vraag.

Nationale Vergadering 1796.
Zitting van de Eerste Nationale Vergadering in Den Haag, van 1 maart 1796 tot 31 augustus 1797.

In haar roman Reinhart liet Elisabeth Maria Post zich in 1792 ook uit over de vreselijke leefomstandigheden van slaven in de West. Ze baseerde zich op reisverslagen van haar broer, die in de Nederlandse slavenkolonie Guyana had gewoond. Hoofdpersoon Reinhart reist in het verhaal af naar de Nieuwe Wereld om rijk te worden. Eenmaal daar aangekomen wordt hij opgeschrikt door wrede slavenmeesters op de plantages, die hun slaven voor de kleinste vergrijpen mishandelden. Hoe konden christenen hun medemens zo behandelen? Als Reinhart ziek wordt en een zwarte slaaf hem verzorgt, vertelt die hem hoe hij in Afrika werd ontvoerd, aan de Hollanders werd verkocht, tijdens de zeereis slechter dan vee behandeld werd en bij aankomst gescheiden werd van zijn broer. Het boek was populair in de Republiek: Post gaf er uiteindelijk zes delen van uit.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Kritieke toestand

Terwijl het slavernijdebat in de Nederlandse pers en literatuur vorm kreeg, probeerden radicale denkers die zichzelf Patriotten noemden Nederland in een revolutie te storten. Met radicale pamfletten over gelijkheid en democratie in de ene hand, en een musket in de andere, hadden vrijkorpsen tijdens de Patriottenopstand in 1786 gepoogd om stadhouder Willem V te verjagen. Maar een leger van Willems schoonbroer, de koning van Pruisen, wist de opstandelingen te verjagen. Velen vluchtten naar Frankrijk, vanwaar ze in 1795 met steun van Franse soldaten en Frans buskruit terugkeerden naar Nederland. Willem vertrok naar Engeland, en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen.

Maar de winst van de revolutionairen betekende ook het verlies van koloniale macht van hun nieuwe Republiek. Na de val van zijn regime riep Willem de kolonies op om de revolutionaire storm van de Fransen en Bataven uit te zitten onder Brits gezag. Zodra de revolutionairen verdreven waren, zouden de kolonies terugkomen onder Hollands bewind, dacht de gevluchte stadhouder. Alleen Java, Suriname en de Antilliaanse eilanden bleven in bezit van de Bataafse Republiek en na 1799 ging ook dat laatste gebied verloren aan de Britten. Het waren harde klappen voor de vaderlandslievende revolutionairen, die zo graag met trots terugkeken op het koloniale hoogtepunt van de Republiek in de Gouden Eeuw.

De slavenopstand van Tula

De Bataafse republiek ondervond in 1795, net als Frankrijk, de gevolgen van de revolutie-idealen op de plantagekolonies. Geïnspireerd door het Haïtiaanse voorbeeld ontketenden de slaven op Curaçao een opstand die het eiland enkele maanden in zijn greep hield. Onderhandelingen met de opstandelingen draaide op niets uit, waarna de opstand met geweld werd neergeslagen. Tula, de leider van de opstand, werd daarna geëxecuteerd. Hoewel zijn opstand vandaag de dag gezien wordt als een belangrijk symbool in de strijd tegen de slavernij, lijkt het verrassend genoeg weinig impact te hebben gehad op het slavernijdebat in de Bataafse Republiek. De Nederlandse revolutionairen maakten er tijdens hun debatten voor zover bekend geen melding van.

De angst voor het verlies van het koloniale rijk nam verder toe door gebeurtenissen in de Franse kolonie Saint-Domingue. De idealen uit de Franse revolutie vonden bij de slaven op de suikerplantages een vruchtbare bodem en in 1791 kwamen duizenden slaven in opstand. Onder leiding van de creool Toussaint Louverture vermoordden ze hun witte slavenmeesters, versloegen ze de Franse legers en wierpen ze het koloniale juk van zich af. De radicale Franse regering die in 1794 aan de macht was gekomen, probeerde de lucratieve kolonie nog bij zich te houden door de slavernij af te schaffen, maar de opstandelingen wilden er niets van weten. De revolutie resulteerde in de eerste onafhankelijke voormalige slavenstaat in de Cariben: Haïti.

Mens of mensaap?

Zelfs de radicale Bataafse revolutionairen werden zenuwachtig van de gebeurtenissen op Haïti. Het verzet van de slaven op Saint-Domingue ging namelijk lijnrecht tegen hun verwachtingen in. De abolitionisten hadden jarenlang een beeld geschetst van de zwarte man die op zijn knieën smeekte om gered te worden van mishandeling en gevangenschap. Maar dat bleek nu een misrekening. De zwarte revolutie op Haïti riep bij zowel voor- als tegenstanders van de slavernij het beeld van de barbaarse Afrikaan op, die niet voor rede vatbaar was en bij de eerste de beste kans de keel van zijn meester zou doorsnijden. Dat doembeeld gaf de beweging voor behoud van de slavernij wind in de zeilen.  

Slavenopstand Haïti
De slavenopstand in Haïti is een schrikbeeld voor de Bataafse Republiek.

Daarnaast hadden Nederlandse kolonisten, volgens Amsterdamse zijdekoopman A. Barrau, de slavernij nodig om economisch het hoofd boven water te houden. Hoewel de slavernij af en toe tot geweld leidde, vond Barrau dat geen reden om de praktijk een halt toe te roepen. Hervorming van het systeem was nodig, geen afschaffing.

De gemiddelde Patriot en Bataaf was gevoelig voor dit soort uitspraken. Zij verzetten zich immers vooral tegen het geweld en de onmenselijke behandeling op de plantages. In het verhaal van Elisabeth Maria Post kocht hoofdpersoon Reinhart uiteindelijk een plantage waarop hij zijn slaven ‘beter’ behandelde. Toen Reinhart terug wilde keren naar Nederland, huilden de slaven vanwege het vertrek van hun ‘goede meester’.

De meeste revolutionairen geloofden daarnaast dat de zwarte Afrikaan nog lang niet klaar was voor volledige vrijheid. Verlichtingstheorieën hadden hen geleerd dat de wereld uit verschillende niveaus van beschaving bestond. De verlichte witte Europeanen stonden bovenaan in dat model, de zwarte ‘wilde’ en ‘barbaarse’ Afrikanen onderaan. De meeste tegenstanders van de slavernij dachten daarom dat het beter was om het systeem geleidelijk af te bouwen dan het meteen af te schaffen.

Rijke burgers dachten dat Afrikanen zwarte hersenen, bloed en sperma hadden

Het stereotype van de barbaarse en ‘bijna dierlijke’ Afrikaan werd versterkt door Nederlandse wetenschappelijke debatten. Dominee Johannes Martinet schreef in 1777 dat de domste Afrikaan niet veel verschilde van de slimste mensaap. De arts Jacobus Doornik vroeg zich enkele jaren later af of zwarte Afrikanen überhaupt wel mensen waren. Vormden ze niet de tussenstap van de menssoort naar de mensaap? Anderen achtten het wetenschappelijk bewezen dat Afrikanen zwarte hersenen, bloed en sperma hadden, en dat hun hersencapaciteit kleiner was dan die van Europeanen.

Ondanks het verzet van anatomische onderzoekers als Petrus Camper, die na het ontleden van Afrikanen tot de conclusie kwam dat het enige verschil tussen Europeanen en Afrikanen de kleur van de bovenste laag van de huid was, bleven dit soort denkbeelden aanwezig in het referentiekader van gegoede burgers. En juist zij zouden in de debatten over de Bataafse grondwet besluiten of de slavernij wel of niet moest worden afgeschaft.

‘Tegen de rechten van de mensheid’

Toch begon de revolutie in 1795 met groot optimisme en idealisme, ook op het gebied van slavernij. Na de vlucht van Willem V greep een raad van ‘Provisionele Representanten’ de macht in het machtige gewest Holland. Onder leiding van de gerespecteerde revolutionair Pieter Paulus stelden zij snel de Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger op.  Ieder mens werd ‘met gelijke Rechten’ als vrijheid geboren, die hem niet afgenomen mochten worden. Voor Paulus waren dit geen loze woorden; dezelfde vrijheid moest gelden voor slaven. Twee jaar eerder had hij de slavenhandel al afgewezen in zijn invloedrijke verhandeling In welken zin kunnen de menschen gezegd worden gelyk te zyn (…)?’.

Maar het uitwerken van de revolutionaire idealen in het nieuwe parlement – de Nationale Vergadering – was makkelijker gezegd dan gedaan. In 1796 moest dat orgaan een nieuw staatsbestel bedenken. Er moest naar Frans voorbeeld een grondwet worden opgesteld, die iedereen gelijke rechten gaf. Alle adellijke privileges moesten verdwijnen en de besturen van losse steden en gewesten moesten verenigd worden tot een eenheidsstaat, onder leiding van één parlement.

Slavernij in de Oost

Enkele revolutionairen namen het op voor de slaven in de Oost: de koloniale bestuurder Dirk van Hogendorp pleitte in 1796 voor directe afschaffing van de slavenhandel en geleidelijke afschaffing van de slavernij in Indië. Slavernij op Java en Bali vond

voornamelijk plaats in steden als Batavia, waar zowel slaven uit het Indonesische archipel als van daarbuiten werden ingezet. Zij werkten mee aan ‘openbare werken’, zoals de bouw van woningen en de voedselproductie van de kolonisten, of ze verrichtten huishoudelijke taken. Van Hogendorps mening werd niet gedeeld door zijn tijdgenoten: zij zagen de slavernij in de Oost als ‘veel zagter dan in de West-Indiën’.

De Nationale Vergadering zette verschillende comités aan het werk om de kolonies een plaats te geven in dat nieuwe staatsbestel. Al snel leidde dat tot lastige vragen. Waren de kolonies provincies van de republiek, waarin Nederlandse kolonisten dezelfde burgerrechten – zoals stemrecht en vrijheid van drukpers – zouden ontvangen als andere Nederlanders? Of waren het wingewesten die ten dienste stonden aan het moederland? De parlementaire adviescomités kwamen er niet uit. Hoewel zij geen reden zag om de witte kolonisten anders te behandelen, kon een gelijke relatie alleen worden aangegaan onder ‘speciale omstandigheden’. Het leidde tot nog meer vragen in de Nationale Vergadering: want wat betekende dat voor de rechten van de (vrije) gekleurde bevolking in de kolonies en voor de slaven?

Tijdens de debatten over de rapporten van de comités in 1797 hield Pieter Vreede zijn vurige betoog tegen de slavernij. Maar de gematigdere politicus Rutger-Jan Schimmelpenninck was niet gediend van Vreedes opmerkingen. Hij nam het woord en waarschuwde dat alleen al de naam Saint-Domingue – of Haïti – voldoende was om de slavernijkwestie te laten rusten. De parlementsleden moesten luisteren naar ‘de stem van de menselijkheid’. Die vertelde politici als Vreede juist om ‘voorzichtig te zijn’. 

Pieter Vreede
Portret van Pieter Vreede.

Hoewel de revolutie op Haïti al was uitgebroken vóór de afschaffing van de slavernij, weerhield dit de gematigden in de Nationale Vergadering er niet van om te verkondigen dat Frankrijk de kolonie door afschaffing de afgrond in had geduwd. Het had de slaven op Saint-Domingue de adempauze gegeven die ze nodig hadden om de onafhankelijkheid uit te roepen, was de gedachte.

Schimmelpennincks voorzichtigheid werd overgenomen door andere volksvertegenwoordigers. Hoewel de prominente revolutionair Jacob Hahn de slavernij verwerpelijk vond, riep hij net als zijn collega op om een ‘onbezonnen en roekeloze’ beslissing te vermijden. Vreede liet het er niet bij zitten. In het volgende debat over de adviezen van het grondwetscomité gaf hij toe dat het besluit van de Fransen misschien ‘onverstandig’ was geweest, maar dat het Haïtiaanse voorbeeld desondanks als leidraad kon dienen. Waar de Fransen misschien net te ver waren gegaan, konden de Bataven terughoudender zijn.

Vreede wilde slavernij niet grondwettelijk legitimeren

De afschaffing van de slavernij was volgens Vreede een ‘hartstochtelijk streven’ en de toekomstige grondwet moest op zijn minst melding maken van dat streven. Als de vertegenwoordigers deze kans niet zouden aangrijpen om slavernij in de ban te doen, deden ze niets anders ‘dan deze barbaarse misdaden grondwettelijk legitimeren.’

Muisstil

Vreedes gepassioneerde betoog werd genegeerd. De parlementariërs besloten het probleem buiten het concept voor de grondwet te houden. Zelf maakte Vreede in 1798 al geen halszaak meer van de slavernijafschaffing. Toen hij samen met een groep revolutionairen via een staatsgreep de macht had gegrepen met toestemming van de Fransen, bleef de slavernij intact: de Bataafse grondwet die volgde – de zogeheten Staatsregeling van 1798 – repte er met geen woord over. De uitwerking van de precieze relatie tussen de kolonie en het moederland werd voor onbepaalde tijd ‘uitgesteld’.

In 1806 was het gedaan met de slavernijdiscussie. De Bataafse republiek werd een Franse vazalstaat, geregeerd door de broer van Napoleon. De Franse keizer had vier jaar eerder in zijn eigen rijk de slavernij weer ingevoerd nadat deze in 1794 was afgeschaft. In Nederland zou de slavernij daarom blijven bestaan. Pas na Napoleons nederlaag werd Nederland in 1814 onder Britse druk gedwongen de trans-Atlantische slavenhandel – maar niet de slavernij zelf – af te schaffen. De slaven in de Nederlandse kolonies moesten nog ruim zestig jaar wachten tot zij zich vrij konden noemen.

Meer weten

  • ‘Mensaap, heiden, slaaf’ (2001) door Angelie Sens toont de Nederlandse kijk op de culturele ander in de achttiende eeuw.
  • The Citizenship Experiment (2020) door René Koekkoek behandelt de debatten in de Nationale Vergadering over het koloniale burgerschap.
  • Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting (1984) door A.N. Paasman analyseert de bijdrage van de Nederlandse literatuur aan het slavernijdebat.