Home Dossiers De VOC Een afgang voor de VOC in Cambodja

Een afgang voor de VOC in Cambodja

  • Gepubliceerd op: 26 mei 2014
  • Laatste update 06 mrt 2023
  • Auteur:
    John ter Horst
  • 12 minuten leestijd
Antonio van Diemen in Cambodja
Cover van
Dossier De VOC Bekijk dossier

In de zeventiende eeuw dreef de VOC een lucratieve handel met Cambodja. De zaken gingen zo goed dat de gouverneur-generaal het gebied al wilde inlijven. Maar de Nederlanders verkeken zich op de verhoudingen en moesten na een grote nederlaag vertrekken.

Vraag een willekeurige historicus naar de aanwezigheid van de VOC in Cambodja en hij zal zijn voorhoofd fronsen. Cambodja is in ons nationale geheugen vooral het land van Pol Pot en van het mislukte anti-imperialistische experiment van de Rode Khmer, die een klasseloze boerenheilstaat wilde stichten.

Tot nu toe dachten we dat de Rode Khmer vooral een afkeer had van de Japanners, Fransen en Amerikanen. Maar ook de Nederlanders blijken tot die gehate groep buitenlanders te behoren. Tussen 1635 en 1670 heeft ons land namelijk stevig handelgedreven in dit koninkrijkje en bloeide het Nederlandse pakhuis in de toenmalige hoofdstad Lovek op tot een van de lucratiefste in de regio. In die jaren probeerde Nederland de handel in Cambodja te monopoliseren. Gouverneur-generaal Antonio van Diemen stond zelfs even op het punt Cambodja om te dopen tot ‘Oud-Holland’.

Meer lezen over de VOC? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Maar die Nederlandse missie is tot nu toe vrijwel onbekend. In de Republiek werd met geen woord over de Nederlandse aanwezigheid gerept. Curieus is dat wel. De zeventiende-eeuwse bourgeoisie smulde immers van VOC-dagboeken die vol stonden met verhalen over stormen, schipbreuken, ontdekkingen van verre landen en ontmoetingen met onbekende dieren en exotische vreemdelingen. Ook de veldslagen in Indonesië, Ceylon, Malakka, Mauritius en de Molukken werden beschreven en uitgegeven, soms aangevuld met een persoonlijk relaas van de verteller. Waarom is er niets te vinden over Cambodja?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Oud manuscript

De eerste die op deze verdwenen geschiedenis stuitte was de Nederlandse antropoloog Hendrik Muller. In 1907 Het was was hij al een tijdje op reis door Indo-China toen hij in Hanoi een excentrieke Fransman ontmoette, die de directeur van het Franse wetenschappelijke instituut École française d’Extrême-Orient bleek te zijn. Hij had zich voorgesteld als Alfred Foucher, en samen hadden ze langs de rekken van een stoffige bibliotheek gestruind. Met plezier had Muller de exotische geur van leer, linnen en papier opgesnoven, en hij had aandachtig geluisterd naar de plannen van Foucher om de tempels van Angkor Wat te restaureren in het naburige Cambodja.

Bij een brazielhouten tafel die bezaaid lag met oude manuscripten was Foucher blijven staan en had hij het boek Vremde geschiedenissen in de koninckrijcken van Cambodia en Louwen-Lant, in Oost-Indien, zedert den Iare 1635 tot den iare 1644 aldaer voorgevallen tevoorschijn gehaald,uitgegeven door de Haarlemmer Pieter Casteleyn. Muller was met stomheid geslagen en zijn handen begonnen te trillen van opwinding toen hij de bladzijden een voor een omsloeg. Hij was een belezen man en had ter voorbereiding op zijn reis naar Indo-China alle Franse expeditieverslagen gelezen, maar over de aanwezigheid van de VOC werd daarin met geen woord gerept. Foucher had er luchtig zijn schouders over opgehaald en had Muller verzekerd dat de Nederlandse aanwezigheid in Cambodja waarschijnlijk ook niet zoveel had voorgesteld.

Een maand later reisde Muller door naar Cambodja, waar hij de eer had koning Sisowath te ontmoeten in zijn eenvoudige paleis in Phnom Penh. Gekleed in een wit Frans-koloniaal jasje, een met goud geborduurde sarong en lurkend aan een dikke sigaar vertelde die hem over de Nederlanders die vroeger in Cambodja waren geweest. Als klein jongetje had hij er al verhalen over gehoord.

Eenmaal terug in Nederland besloot Muller het Haagse archief in te duiken en alle journaals, reisgeschriften en brieven ooit door VOC-dienaren geschreven over Cambodja te bundelen in De Oost-Indische Compagnie in Cambodja en Laos. Verzameling van bescheiden van 1636 tot 1670.

Dreigende hongersnood

Het startschot van de Nederlandse aanwezigheid in Cambodja bleek de export van hertenvellen naar Japan te zijn. Tussen 1633 en 1639 vaardigde de Japanse keizer Togugawa Ietsuna een aantal wetten uit, waarin hij zijn onderdanen verbood in het buitenland handel te drijven. Om de aanvoer van overzeese producten naar zijn eiland te garanderen besloot hij buitenlandse handelaren in te zetten, die al actief waren in Japan. De keizer had echter schoon genoeg van al die evangeliserende Portugezen op zijn eiland en gaf de voorkeur aan de pragmatisch ingestelde Nederlandse koopmannen. Vlak in de buurt van Nagasaki mochten de Nederlanders een pakhuis neerzetten op Dejima, een nietig, waaiervormig eilandje.

In Batavia hoefde gouverneur-generaal Antonio van Diemen geen twee keer na te denken over dit aanbod en hij ontwierp in zijn kasteel al een nieuwe vaarroute op de tekentafel. Met de Japanse handelspassen kon hij hertenhuiden uit Cambodja en Laos inruilen tegen koper en zilver uit Japan, om er vervolgens textiel in India voor te kopen. Dat kon hij weer als betaalmiddel gebruiken om kruidnagelen, kaneel, nootmuskaat en foelie in Indië te kopen: de kassuccessen van de toenmalige VOC-handel.

De Japanse handelspassen kwamen bovendien om nog een reden als geroepen: er dreigde namelijk een hongersnood in Batavia. Op Java was gouverneur Jan Pieterszoon Coen tijdens zijn tweede ambtstermijn (1627-1629) belegerd door de soesoehoenan van Mataram en de sultan van Bantam. Ze namen wraak op de oorlogszuchtige Coen, die de bevolking van Banda en Ambon buitengewoon wreed had behandeld. Coen was tijdens dat beleg gestorven en in de jaren die volgden belemmerden de beide sultans de aanvoer van rijst naar Batavia. Van Diemen moest dus een list verzinnen om aan rijst te komen en hij besloot daarvoor naar Cambodja te gaan. In dat koninkrijk wemelde het niet alleen van de herten, maar er was ook rijst in overvloed.

Ruilhandel

Op 10 april 1636 verliet het fluitschip Oudewater de rede van Batavia en drie maanden later bereikte het de haven van Lovek. Opperkoopman Jan Dirk van Galen werd daar hartelijk ontvangen door een Japanse sjabander (havenmeester) en verbleef een aantal weken in zijn woning. Samen met de Japanner verkende hij de bruisende handelsstad en keek hij zijn ogen uit. Bedwelmd door de geuren van specerijen, verfsoorten en wierook, raakte hij steeds meer geïmponeerd door de rijkdom die de overzeese handel Lovek had gebracht. Hij zag bontgekleurde tapijten uit Perzië, cacao en indigo uit Cochin-China, koffie, thee en porselein uit China, en katoen uit India. Ook kon hij er ruilhandel drijven met Europese potten, pannen, sieraden en stoffen in elk gewicht dat hij wilde en in elke muntsoort.

Een maand later stond er voor het Nederlandse pakhuis een met goud beklede koninklijke olifant gereed om Van Galen naar het paleis van koning Ang Dan Raja te brengen. Hij was bloednerveus en zag er nauwkeurig op toe dat de geschenken voor de koning in de ossenkarren belandden. Van Galen wist maar al te goed dat in deze streek cadeaus van cruciaal belang waren om onderhandelingen te laten slagen.

Een met goud beklede olifant bracht Van Galen naar het paleis

Toen vertrok de stoet. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest: een grote witte man, gekleed in een VOC-kostuum met witte boorden, ongemakkelijk zittend op een enorme olifant, zwetend onder de brandende tropenzon, belaagd door muggen, sjokkend door donkergroene rijstvelden, langs paarse bougainvillestruiken en helderblauwe, traag kabbelende riviertjes, met in zijn kielzog een stoet ossenkarren en muzikanten.

Na een uur zag Van Galen het paleis van de koning aan de overkant van de Mekong-rivier opdoemen: een armoedig houten optrekje, omringd door halfingestorte muren en zwak bewaakt door twee stokoude Chinese kanonnen. Door een kier tussen twee zware deuren liep hij achter de paleisbewaker aan, waarna hij terechtkwam in een schemerige verlaten ruimte die stonk naar urine en uitwerpselen. Toen zijn ogen aan het licht begonnen te wennen, zag hij in de stallen reusachtige olifanten staan, zestien stuks maar liefst, en iets verderop twee witte paarden, die droog gras aten uit een houten bak.

Vleierij

De paleisbewaker nodigde het tweetal uit hem te volgen en liep een krakende, schoongeveegde sappanhouten trap op, die bekleed was met een Perzisch tapijt. Daar bereikte Van Galen de ontvangstruimte, waar hij onder luid trompetgeschal naar binnen wandelde en koning Ang Dan Raja en zijn vrouw ‘zo lam als wat’ op een troon zag zitten.

Ang Dan Raja, een kleine, gedrongen man met een vriendelijk gezicht, gekleed in een witte satijnen rok die tot ver over zijn knieën viel, opende de handelsmissie en vroeg in een mengelmoes van Chinees en Maleis wie Van Galen was, hoe lang hij dacht te blijven en wat hij kwam doen in zijn koninkrijk. De sjabander antwoordde gedwee dat Van Galen een Nederlandse koopman was, en slijmde namens hem dat hij veel over de heroïsche daden van de koning gehoord had, hem graag wilde ontmoeten en een brief voor hem had.

De koning en zijn vrouw zaten ‘zo lam als wat’ op een troon

Op het gezicht van de koning verscheen een brede glimlach. Deze vleierij mocht hij graag horen en hij wenkte de sjabander naderbij. Diep buigend overhandigde deze de brief van gouverneur-generaal Van Diemen, die keurig ingepakt was in een doek van Chinees goud. De koning gaf de brief achteloos door aan een tolk die naast hem stond en liet zich de inhoud voorlezen. Toen de tolk uitgesproken was, liet hij een korte stilte vallen, waarna hij Van Galen gebaarde dat hij naar voren kon komen en zijn geschenken op een donkerrode zijden doek kon neerleggen.

Van Galen kroop ook naar de koning toe, boog net als de sjabander drie keer diep voor hem, en hoorde dat hij welkom was in zijn koninkrijk, dat hij een pakhuis kon krijgen naast de Japanners en hertenhuiden mocht opkopen zoveel hij wilde. Wel vroeg de koning hem of de Nederlanders niet met de Portugezen in staat van oorlog verkeerden. Het Cambodjaanse koninkrijk had al eeuwenlang goede relaties met de Portugezen en wilde dat ook zo houden. Van Galen antwoordde diplomatiek dat de Nederlanders en de Portugezen slechts op zee vijanden waren en elkaar aan land met rust lieten, tot zichtbare tevredenheid van de koning, die Van Galen een pluk betel (pruimtabak) aanbood uit een gouden kistje.

Aanvankelijk verging het de Nederlandse handelsmissie in Cambodja prima. Met een winst van 46.000 gulden had Van Galen zelfs het meest lucratieve pakhuis van Achter-Indië opgebouwd. Maar liefst vijfduizend hertenvellen had hij kunnen opkopen van Laotiaanse handelaren, die wekelijks met prauwen de Mekong afzakten en met ossenkarren de hertenvellen naar zijn pakhuis brachten. In 1640 was Lovek dan ook uitgegroeid tot een belangrijk knooppunt in het maritieme netwerk van de VOC, en Van Diemen overwoog zelfs een directeur aan te stellen in Cambodja. Dat zou een enorme promotie betekenen voor het pakhuis in Lovek, dat dan op gelijke voet kwam te staan met de VOC-kantoren in de Bengalen, Ceylon en Makassar. Alleen de specerijenkantoren op Ambon, Banda en de Molukken zouden dan nog in rangorde boven Lovek staan. Dat zou ook betekenen dat militaire overname van Cambodja en kolonievorming in het verschiet lagen en de Nederlanders in de toekomst een heus bestuur, inclusief een ‘Raad van Politie’ in Lovek zouden kunnen vestigen.

Siamese spionnen

Totdat het juni 1640 werd, en alles anders liep. Het begon met de plotselinge dood van koning Ang Dan Raja. De officiële reden luidde koorts, maar boze tongen beweerden dat hij vermoord was door prins Satha, zijn jaloerse halfbroer, die hem verstikt zou hebben met een kussen. In de periode die volgde brak er een turbulente strijd uit om de troonopvolging en veranderde de koninklijke familie in een slangenkuil. Iedereen had verwacht dat de tweede koning Paramaraja de macht zou overnemen, maar die schoof zijn 21-jarige zoon Pudamaraja naar voren. Dit pakte slecht uit voor de Nederlanders, omdat de nieuwe koning de Nederlanders als Siamese spionnen zag en meer vertrouwen had in de loyaliteit van de Portugezen.

Een jaar later vond er wederom een paleisrevolutie plaats en werd Pudamaraja vermoord door het leger van prins Satha, die de troon even later besteeg als sultan Ibrahim. Deze bleek al helemaal niet Hollandsgezind te zijn. Op klaarlichte dag liet hij zelfs zestig Nederlanders vermoorden en kaapte hij ook nog eens twee peperdure fluitschepen.

De sultan liet zestig Nederlanders vermoorden

Gouverneur-generaal Van Diemen was razend toen hij het nieuws over de afslachting van de Nederlanders in Lovek hoorde en verklaarde Cambodja de oorlog. Met toestemming van de Raad van Indië stuurde hij vijf zwaarbewapende gevechtsschepen naar het land. Aan het hoofd van de vloot kwam niemand minder dan kapitein Henrick Harouze te staan, de fameuze krijgsheer die een jaar eerder de Spanjaarden nog heldhaftig had verslagen voor de kust van Formosa. Hij zou geassisteerd worden door Simon Jacobsz Domckens, eveneens een ervaren kapitein, die menige veldslag in Indië gewonnen had. Ook mochten de heren 160 van de beste soldaten en busschieters kiezen uit het legioen in Batavia en kregen ze genoeg wapens mee om heel Indië te vermorzelen.

Maar wie denkt dat het Nederlandse legioen wel even korte metten zou maken met het nietige koninkrijkje Cambodja, komt bedrogen uit. Geheel tegen de verwachting in liep de slag om Cambodja uit op een afgang van jewelste, en moest de hypermoderne Nederlandse krijgsmacht zelfs met de staart tussen de benen afdruipen. De bewindvoerders in Amsterdam waren verbijsterd. Een zeeslag verliezen tegen de machtige Portugezen of Britten was nog tot daaraan toe, maar het onderspit delven tegen een stelletje inboorlingen uit Cambodja! Dat was niet uit te leggen aan de inwoners van de Republiek. In de jaren vijftig en zestig probeerde de VOC dan ook herhaaldelijk om revanche te nemen. Maar ook deze pogingen mislukten hopeloos. De VOC leek in Dantes hel te zijn beland. Burgeroorlogen, invallen van naburige koninkrijken, piratenaanvallen: er was geen handel te drijven in dit oorlogsgebied. In 1670 namen de Heren XVII dan ook een rigoureus besluit: de VOC trok zich terug uit Cambodja. In stilte. Alsof de missie nooit had bestaan.

Meer weten:

  • Muskietengat: een vergeten geschiedenis van de VOC in Cambodja (2014) door John ter Horst reconstrueert de VOC-missie in Cambodja.
  • Strange Events in the Kingdoms of Cambodia and Laos, 1635-1644 (2003) door Carool Kersten behandelt de VOC in Cambodja.
  • Murder and Mayhem in Seventeenth Century Cambodia (2009) door Alfons van de Kraan behandelt het conflict met de VOC.