Gemeenten in Zuid-Limburg vragen compensatie van bedrijven die in de jaren zeventig hun mijnen in de regio hebben gesloten. Daardoor verloren duizenden mensen hun baan en kreeg de economie zware klappen. De Zuid-Limburgse mijnindustrie is niet de enige regionale bedrijfstak in Nederland die de afgelopen eeuw verdween.
Leiden was tot de jaren zestig een textielstad
Leiden was de eerste plaats in Europa waar laken – textiel gemaakt van wol – werd geproduceerd volgens een systeem van arbeidsdeling: het weven, vollen en verven werd gedaan door gespecialiseerde ambachtslieden. De Zuid-Hollandse stad was zo succesvol, dat zij in de vroege vijftiende eeuw bij het handelsnetwerk van de Hanze bedong dat alleen gekeurd Leids laken mocht worden verkocht.
In de zestiende eeuw verloor Leiden haar prominente positie aan nieuwe concurrenten als Florence en Engelse steden, die de Leidse productieprocessen en organisatie kopieerden, en op een veel grotere schaal konden toepassen. Leiden bleef desondanks een lakenstad. Tijdens de zeventiende eeuw was er zelfs sprake van een heropleving, toen textielhandelaren uit de Zuidelijke Nederlanden naar het noorden werden gedreven door de Spaanse Inquisitie. Deze vluchtelingen namen hun expertise en handelscontacten mee, wat een nieuwe impuls gaf aan het Leidse lakenwezen.

In 1795 werd de Leidsche Textielfabrieken Gebroeders Van Wijk & Co NV opgericht, die lang een grote speler bleef op de internationale markt. Vanwege teruglopende inkomsten zag het bedrijf zich twee eeuwen later gedwongen te fuseren met zijn lokale concurrent. In 1963 werd deze laatste stuiptrekking van de historische lakenindustrie geliquideerd, wat het einde betekende van de textielhandel in het Hollandse Rijnland.
Vaarwel, Zaanse schepen en koekjes
Ondersteund door de vele molens in de regio, specialiseerde de Zaanstreek zich in allerlei vormen van houtbewerking. Het kroonjuweel van die houtindustrie waren de scheepswerven, die zo gerenommeerd waren dat zelfs de Russische tsaar Peter de Grote ze bezocht. Peter was dermate onder de indruk dat hij kortstondig in Zaandam woonde om de kunst van het schepenbouwen af te kijken van de Zaanstrekers.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Tijdens de Industriële Revolutie werden de molens verdrongen en verdween de houtindustrie. Grote fabrieken, pakhuizen en pellerijen namen hun plaats in langs de Zaan. De streek ging eindproducten fabriceren en verpakken. In de twintigste eeuw maakte Honig hier elleboogjesmacaroni en verwerkte Verkade er cacao tot chocoladeletters en bonbons. De Zaanstreek veranderde in de ‘voorraadkast van Nederland’. Maar op den duur werd duidelijk dat de Zaanse industrie niet kon concurreren met grote multinationals, waardoor die in de jaren zeventig en tachtig verdween. Een bekend bedrijf herinnert nog aan de Zaanstreek als ‘onze voorraadkast’: het Zaandamse Albert Heijn is nog altijd de grootste supermarktketen van het land.
Turf was de steenkool van het noorden
Turf is gedroogd veen dat erg goed brandt. Het was de belangrijkste brandstof van de Lage Landen, voordat de eigenschappen van steenkool werden ontdekt. In de zestiende eeuw werd turf gewonnen in veenkoloniën. In deze provisorische plaatsjes werkten vrijwel alle inwoners in de turfgraverij. In de eeuwen die volgden verspreidden dit soort koloniën zich over het noorden en oosten van het land. Plaatsnamen als Heerenveen en Hoogeveen zijn erfenissen van dat verleden.
Het afgraven van turf ging in het Drentse deel van het hoogveengebied door tot ongeveer 1980. Toen werden ten oosten van Emmen de laatste commerciële afgravingen gesloten. Turf was in de jaren tachtig als brandstof al enige tijd verdrongen door fossiele energiebronnen als olie en gas, waardoor de lokale economie op zoek moest naar een ander speerpunt.
Groningers maakten ooit papier van stro
Turf werd veel gebruikt in een andere verdwenen industrie in het noordoosten: de strokartonfabrieken in Groningen en Drenthe. Daar maakte men van gedroogd gras karton. De meeste fabrieken werden opgericht aan het eind van de negentiende eeuw, maar nieuwe technieken veranderden de processen binnen de papierproductie al snel en zetten de Groningers op achterstand. Ook zorgde de ontwikkeling van de maaidorser, een agrarische machine die het maaien van gras versnelt, voor een lagere kwaliteit stro. Dit leidde ertoe dat er minder gedroogd gras werd aangeleverd dat geschikt was voor het maken van papier.

Sommige fabrieken konden of wilden de overstap naar nieuwe productiewijzen niet maken en sloten de deuren. De papierindustrie is nooit helemaal verdwenen in de regio, maar is wel veel kleinschaliger. Papierconcerns als Bührmann-Tetterode (BT), KNP en Kappa hebben nog altijd fabrieken in het noorden staan. De meeste strokartonfabrieken zijn nu rijksmonumenten.
De Afsluitdijk was de doodsteek voor Zuiderzeevissers
Eind negentiende eeuw bereikte de visserij op de Zuiderzee haar hoogtepunt. Ruim 1600 vissersboten uit dorpen als Urk, Volendam en Spakenburg verdienden toen de kost op de kleine binnenzee. Tussen 1902 en 1912 liepen de vangsten enorm terug, vermoedelijk door overbevissing. Met de aanleg van het Noordzeekanaal in 1876 verplaatsten veel vissers zich naar de Noordzee, maar ze konden moeilijk concurreren met de moderne gemotoriseerde vissersvloten die daar actief waren.
Veel Zuiderzeevissers waren terughoudend met het vernieuwen van hun schepen, vanwege de vergevorderde plannen voor de Afsluitdijk. Toen deze in 1933 klaar was, lieten de meeste vissers zich uitkopen. Nu vissen er nu nog maar 75 op het IJsselmeer.
