Home Verzoening

Verzoening

  • Gepubliceerd op: 12 september 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    F.R. Ankersmit

We nemen kennis van het verleden om een beter inzicht in onszelf te krijgen. Maar hoe gaan we om met een ‘verleden dat maar niet weg wil gaan’, een verleden waarvan we ons juist willen emanciperen?


Er zijn verschillende goede redenen om zich met het verleden bezig te houden. Een zo’n goede reden is natuurlijk het belangeloze willen weten wat er zich in het verleden heeft afge speeld. Bijvoorbeeld, men kan zich verdiepen in de vraag wat de bijdrage van de trekschuit was aan de economie van het zeventiende-eeuwse Nederland. De resultaten van dat soort onderzoek kunnen hoogst verrassend zijn, maar zij zullen ons niet raken in het hart van onze existentie. Want het gaat hier om de kennis van een verleden dat losstaat van het heden en van onszelf. Dit is de positivistische instelling tot het verleden. Immers, voor de positivist is de wereld – en dus ook het verleden – een objectieve, buiten ons liggende werkelijkheid en wat wij daarin ook ontdekken mogen, wijzelf zijn daarbij niet in het geding.        
        Dat is anders met een tweede soort van geschiedbeoefening. Stel men vraagt zich af hoe onze huidige omgang met onze grote sociale en politieke problemen verworteld ligt in de geschiedenis van het Westerse denken over de politiek. Kortom, het soort van intellectueel historisch onderzoek dat zo briljant verricht werd door een Pocock, Foucault of Koselleck. De resultaten van dat soort van onderzoek zullen ons al heel wat dieper beroeren. Want hier is kennis van het verleden een brug naar een beter begrip van onszelf. Je neemt weliswaar kennis van het verleden, maar je weet dat daarin een ‘fabula de te narratur’, dat wil zeggen dat daarin eigenlijk een verhaal over jezelf verteld wordt. Dat is de ‘historistische’ verhou ding tot het verleden: de historisten beklemtoonden immers steeds dat we ons moeten realiseren een product van het verleden te zijn, en dat daarom kennis van het verleden een onmisbare bron van even onmisbaar zelfinzicht is.
        Het is interessant dat voor dat laatste tegenwoordig relatief weinig belangstelling bestaat. Men gaat nu bij de geschiedenis te rade eerder voor die verrassende en interessante weetjes over het verleden van de positivist dan om te komen tot historistisch zelfinzicht. En het is zeker waar dat onze samenleving de laatste tijd zo revolutionair veranderde, dat het ook heel wat minder eenvoudig is dan vroeger om de link tussen heden en verleden nog op een overtuigende manier te leggen. Maar misschien zouden de historici daar eerder een uitdaging in moeten zien dan zich neer te leggen bij dit verlies aan historisch besef.         
        Maar er is nog een derde verhouding tot het verleden. Paradigmatisch is hier de Holocaust. Op allerlei manieren heeft men geprobeerd om op een of andere manier met dit onvoorstelbare dieptepunt in heel de Westerse geschiedenis in het reine te komen. Maar steeds wanneer dat leek te gaan lukken, dan was er wel weer een Browning, of een Goldhagen die alle oude wonden opnieuw open trok. Het gaat hier, kortom, om een verleden ‘dat maar niet weg wil gaan’ (Nolte) en dat als een ongenode gast steeds weer in onze huiskamer verschijnt.
        De dramatiek van dit verleden gaat vanzelfsprekend ver uit boven die interessante weetjes van de positivisten. Dat zal geen toelichting behoeven. Maar de kaarten liggen hier ook anders dan met het historistische zelfinzicht. Toegegeven, ook hier gaat het om een verhouding tot het verleden waarbij wij zelf mede in het geding zijn. Dat herinnert inderdaad aan het historisme. Maar het verschil is dat het historisme een aanvaarding van het verleden bepleit, een erkenning van hoezeer het verleden een deel van onszelf is. Maar dat verleden ‘dat maar niet weg wil gaan’ is een verleden waarvan we ons juist willen emanciperen, een verleden dat we juist uit onze identiteit willen stoten. Kortom, het gaat om een verleden dat we op een of andere manier te boven moeten komen, maar zonder daarbij ooit voor de verleiding te bezwijken om het te ontkennen of te onderdrukken. Want eerst door het volledig te doorgronden kunnen we onszelf ervan bevrijden. Pas dan kunnen we ons ermee ‘verzoe nen’.
        Niemand heeft over die verzoening met een afgestoten verleden zo mooi en scherpzinnig geschreven als Hegel. Ik denk daarbij aan wat hij in zijn Vorlesungen über die Philos ophie der Weltgeschichte schreef over de terdoodveroordeling van Socrates. Sowieso een van de mooiste passages uit heel zijn oeuvre. De revolutie die Socrates bewerkstelligde, was, vol gens Hegel, dat hij de mens er toe bracht om zelfstandig na te denken over vragen als goed en kwaad; en recht en plicht. In die zin is Socrates voor Hegel, meer nog dan Christus, de spil van heel het historisch proces. Het verrassende in Hegels uiteenzetting is dat hij aan Socrates’ veroordelaars een welhaast niet minder belangrijke plaats toekende. Socrates brak weliswaar met het oude door de mens met het denken een geheel nieuw principe te geven, maar verder ging hij niet en kon hij ook niet gaan. Hij plaatste ‘slechts’ het nieuwe tegenover het oude. Zijn veroordelaars daarentegen moesten het conflict tussen oud en nieuw daadwerkelijk uit vechten. En eerst in dat conflict werd het hart van een oude wereld gebroken en opgegeven als bepaling van de eigen identiteit. Eerst dat conflict bood de mogelijkheid voor een daadwerkelijke emancipatie van het verleden – en van een bevrijding van het verleden die er tegelijkertijd ook een verzoening mee was.
        Deze beweging is hoogst paradoxaal en bijzonder moeilijk te omschrijven omdat de taal er eigenlijk de juiste woorden niet voor geven wil. De paradox ligt hierin dat het daarbij enerzijds gaat om een achter zich laten van het verleden, terwijl anderzijds dat achter-zich- laten alleen lukt op voorwaarde van een volledige aanvaarding ervan – in de zin van vrij te zijn van alle repressie, miskenning of vertekening. Men vindt hier, als het ware, zijn identiteit in wat men ‘niet meer’ is. De historistische identiteitsconceptie (die de identiteit juist situeerde in dat ‘niet meer’) wordt aldus op zijn kop gezet. En in die ‘negatieve’ identiteit’ komt de verzoening tot stand met een verleden dat nu voorgoed kan worden opgegeven en afgestoten.
         Zoals Hegel het zelf formuleerde: ‘Der Gedanke (i.e. Socrates’ principe (F.A.)) macht sowohl den Bruch aus mit der Wirklichkeit als auch den Frieden in seiner Idealität. Erst muss das Herz der Welt brechen ehe ihr höheres Leben vollkommen offenbar wird. Die Versöhnung ist deshalb zuerst nur im abstrakten Gedanken: so hat Sokrates sie erfasst. Aber sie musste dann noch im Geiste geschehen.’ En in deze paar zinnen ligt een historische wijsheid besloten die ver uitgaat boven zowel positivisme als historisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.