Home Verstokte kolonialen plannen en een coup

Verstokte kolonialen plannen en een coup

  • Gepubliceerd op: 22 februari 2022
  • Laatste update 04 sep 2023
  • Auteur:
    Koen Vossen
  • 11 minuten leestijd
Verstokte kolonialen plannen en een coup

Tot ontzetting van koloniale hardliners had de Nederlandse regering in 1946 afspraken gemaakt met de jonge Republik Indonesia. Het zogeheten Comité Rijkseenheid vreesde dat die zouden leiden tot ‘verminking van het koninkrijk’. Toen zelfs koningin Wilhelmina niet ontvankelijk bleek voor hun zorgen, zag het Comité nog maar één uitweg: een staatsgreep.

Indië verloren, rampspoed geboren, zo luidde de titel van een brochure van jonkheer Christoph Sandberg uit 1914. Na 1945 werd deze fraaie titel de slogan van de tegenstanders van de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Zonder ons Indië, de Gordel van Smaragd, zou Nederland weinig meer zijn dan een veredelde melkboerderij aan de Noordzee, zo heette het. Geen prettig vooruitzicht in een periode waarin Nederland na vijf oorlogsjaren weer opgebouwd moest worden en de internationale spanningen opliepen.

Maar ook in emotioneel opzicht voelde een naderende scheiding voor veel Nederlanders als de amputatie van een vitaal lichaamsdeel. Nederlands-Indië was niet slechts een wingewest, maar een onlosmakelijk onderdeel van het koninkrijk en de natie. Veel Nederlanders hadden een sterke band met dit overzeese deel, tal van bedrijven hadden er grote zakelijke belangen en in de archipel zelf identificeerden honderdduizenden inwoners zich bovenal met het Nederlandse koninkrijk. Een afscheiding van Indonesië betekende het einde van deze ‘Rijkseenheid’, zoals de onverbrekelijke band tussen Nederland en Indië wel werd genoemd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Putschisten wilden PVDA-voorman Vorrink liquideren

Na alle ontberingen die veel Indische Nederlanders tijdens de Japanse bezetting hadden ondergaan zou dit een volgende grote klap zijn. Wat alles nog erger maakte, was dat de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd ook nog eens werd geleid door Soekarno en Mohammed Hatta, twee figuren die openlijk met de wrede Japanse bezetter hadden gecollaboreerd. De door hen op 17 augustus 1945 uitgeroepen Republik Indonesia was in veler ogen dan ook een Japanse erfenis, die zo snel mogelijk moest worden opgeruimd. Wat de Indonesische bevolking daar zelf van vond, werd niet erg relevant geacht.

Onder druk van de Britten, die tot ver in 1946 bij gebrek aan Nederlandse militairen voor orde en rust moesten zorgen, begon de Nederlandse regering onderhandelingen met de Republik Indonesia. Deze leidden in november 1946 tot het Akkoord van Linggadjati, genoemd naar een bergdorpje op West-Java (zie kader op p. XX). Hoewel in het Akkoord geen sprake was van een Indonesische onafhankelijkheid, zagen tegenstanders van de dekolonisatie ‘Linggadjati’ als een onverteerbare tegemoetkoming aan de eisen van een stel collaborateurs die de Indonesische bevolking hadden opgehitst. Om te voorkomen dat dit onzalige akkoord in werking zou treden zouden zij alle mogelijke middelen gaan inzetten. Dat bleken geen loze woorden.

 

Comité Rijkseenheid geeft een rooskleurig beeld van de koloniale verhouding. Affiche uit circa 1947.

Vlammende toespraken

Het begon nog allemaal vrij onschuldig met een protestmanifest en de publicatie van wat een tegenvoorstel heette te zijn. Drijvende kracht was de oud-minister van Koloniën Charles Welter, die handtekeningen had weten te verzamelen van enkele prominente politici en geleerden, zoals de oud-ministers Piet Aalberse en Jan Donner en de bij leven al legendarische Leidse rector Rudolph Cleveringa. Al wat minder onschuldig was een bezoek dat generaal Hendrik Kruls en admiraal Conrad Helfrich op 26 november 1946 brachten aan koningin Wilhelmina. De legerleiding, zo deelden zij de vorstin mede, was bijzonder ontevreden over de aanstaande ‘verminking van het koninkrijk’. Het gevaar was ‘niet denkbeeldig’ dat dit uit de hand zou lopen, klonk het dreigend. De klap op de vuurpijl was de radiorede van Pieter Sjoerds Gerbrandy op 2 december 1946. Als in zijn beste redevoeringen voor Radio Oranje riep de oorlogspremier zijn landgenoten op zich te verzetten tegen het aankomende verraad aan het Koninkrijk.

De rede van Gerbrandy sloeg in als een bom. Een groep Indischgasten besloot daarop het Nationaal Comité tot Handhaving der Rijkseenheid op te richten. Deze nieuwe beweging, vaak kortweg Comité Rijkseenheid genoemd, presenteerde zich als een niet aan een partij gebonden buitenparlementaire oppositiebeweging. In het verzuilde Nederland was dat een slimme keuze, want op die manier kon het Comité Rijkseenheid tegenstanders van het kabinetsbeleid uit de verschillende bevolkingsdelen mobiliseren. In het hele land ontstonden afdelingen en alleen al in 1947 waren er meer dan 250 bijeenkomsten, waar behalve vlammende toespraken ook films over de goede oude tijd in Nederlands-Indië werden vertoond. Zowel bij de AVRO als NCRV kregen Gerbrandy en andere woordvoerders veel radiozendtijd om hun opvattingen te etaleren. Het kader van het Comité omvatte een bont palet aan ‘Rijksgetrouwen’ zoals dat toen heette, van prominente landelijke politici als de gereformeerde Gerbrandy en de katholieke Welter tot bekende figuren uit de vooroorlogse Indische politiek als Willem Feuilletau de Bruyn en Jan Willem Meyer Ranneft, en van militaire kopstukken als Helfrich en oud-bevelhebber Henri Winkelman tot journalisten als Jan Fabius en Henk Lunshof. Laatstgenoemde zou als hoofdredacteur van het nieuwe weekblad Elsevier opzien baren door op 11 januari 1947 delen van de uiterst geheime notulen van het overleg in Linggadjati te publiceren. Omdat Lunshof weigerde zijn bron te geven, moest hij zich voor deze ‘scoop van de eeuw’ voor de rechter verantwoorden.

Soldaat van Oranje

Behalve hun verzet tegen Linggadjati hadden al deze deftige heren nog iets gemeen, namelijk een sterk geloof in de grote rol die Nederland en zijzelf in de wereldpolitiek te vervullen hadden. Zoveel zelfoverschatting zorgde vanzelfsprekend voor een opeenhoping van frustraties. Hoe was het mogelijk dat de regering en Tweede Kamer niet wilden luisteren naar zulke eminente figuren? Was Nederland wel in goede handen bij de rooms-rode coalitie van provinciale burgermannen als Louis Beel en Willem Drees? Ondanks alle verzet had de Tweede Kamer Linggadjati wel geaccepteerd, zij het wel met enkele voor Nederland verzachtende aanvullingen.

Het Comité Rijkseenheid probeerde het tij te keren met een smeekschrift aan koningin Wilhelmina, dat door 236.538 Nederlanders was ondertekend. Ook vroegen Gerbrandy, Welter en Winkelman belet bij minister-president Louis Beel. Maar in een ruzieachtig gesprek bleek deze niet gevoelig voor de dreigende woorden van het drietal ‘dat zelfs aan militaire gehoorzaamheid een grens bestaat’. Een woedende Gerbrandy dreigde op de radio vervolgens met rechtszaken, ‘want in een democratische staat mag een kabinet, zelfs als het door een parlementaire meerderheid gedekt wordt, niet doen en laten wat het wil’.

Een drukbezochte bijeenkomst van het Comité Rijkseenheid, 11 juli 1947.

In deze atmosfeer van oplopende wanhoop en frustratie begonnen Gerbrandy en enkele anderen zelfs te denken aan een voor Nederland ongekend laatste middel: een staatsgreep. Geruchten dat Gerbrandy cum suis in 1947 een staatsgreep overwogen waren er al langer, maar de bewijsvoering was altijd tamelijk mager. Daarin is verandering gekomen dankzij een archiefvondst die Sytze van der Zee deed in het kader van zijn onderzoek naar François van ’t Sant, de voornaamste vertrouweling van koningin Wilhelmina.

Op 14 april 1947 schreef Van ’t Sant de koningin in een brief dat niemand minder dan Erik Hazelhoff Roelfzema, alias de Soldaat van Oranje, hem per telefoon had meegedeeld dat er vergevorderde plannen bestonden voor een staatsgreep op 24 april 1947. In een bliksemactie zou een groep oud-verzetsstrijders uit het Westland premier Beel en de andere ministers arresteren, waarop de coupplegers via de radio en pers de staat van beleg zouden afkondigen. Gerbrandy, Helfrich en Krul zouden hun steun hebben toegezegd en bereid zijn gevonden een nieuwe regering te vormen. Via Van ’t Sant vroeg de Soldaat van Oranje om steun van de koningin. Mocht deze uitblijven, dan ‘gebeuren er ongelukken in Nederland’, zo voegde hij daar nog aan toe. Dat het de heren ernst was, bleek later uit een rapport van de Amsterdamse inlichtingendienst over de plannen van de putschisten om PvdA-voorzitter Koos Vorrink ‘als waarschuwing’ te liquideren.

Radicalisering

Dat er van al deze plannen helemaal niets terechtkwam, doet natuurlijk afbreuk aan de geloofwaardigheid van het hele verhaal. Weinig wijst erop dat militaire eenheden zich serieus aan het voorbereiden waren op een dergelijke actie. Hoe Wilhelmina reageerde op het verzoek van Soldaat van Oranje is niet bekend, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat zij hiervoor toestemming zou hebben gegeven. Toch kreeg het Comité Rijkseenheid in zekere zin wat het wenste toen de Nederlandse regering eind juli 1947 besloot om militair in te grijpen in Indonesië. Niet alleen konden Nederland en de Republik Indonesia het niet eens worden over de juiste interpretatie van Linggadjati, bovendien werd een herovering van Java steeds meer als noodzakelijke voorwaarde voor de financiering van de wederopbouw beschouwd.

Maar tot grote woede van het Comité Rijkseenheid besloot de Nederlandse regering al na enkele weken om toe te geven aan internationale druk en de militaire opmars te staken. Hierop ontstak Gerbrandy op de radio wederom in grote woede en riep de Nederlandse gouverneur-generaal Van Mook op om de orders uit Den Haag te negeren en door te stoten naar Djocja, de hoofdstad van de Republik. Het leverde Gerbrandy een spreekverbod voor de radio op voor de duur van twee maanden. Een groot onrecht, dat aantoonde hoezeer Nederland aan het afglijden was naar een nieuw totalitair regime, zo heette het in de kringen van Rijkseenheid. De hernieuwde onderhandelingen tussen Nederland en de Republik, uiteindelijk uitmondend in de overeenkomst van Renville, zorgden voor een verdere radicalisering binnen het Comité. Medewerkers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst woonden tal van bijeenkomsten bij en tekenden daar de meest felle uitspraken op over socialistische complotten en de noodzaak tot omverwerping van de landsverraderlijke regering. Zelfs koningin Wilhelmina moest het ontgelden nadat zij in februari 1948 had gezegd dat de koloniale gedachte had afgedaan.

Aan de verkiezingen van 1948 doet Charles Welter mee met een eigen katholieke lijst.

Wanhoopsoffensief

Gerbrandy, Welter en andere rijksgetrouwen bleven bovendien zinspelen op een staatsgreep, zo bleek uit later opgedoken notulen van vergaderingen van het Comité. Daarnaast probeerden ze het tij te keren met meer legale middelen, zoals een bij voorbaat kansloze rechtszaak tegen de regering en een deelname aan de Tweede Kamerverkiezingen van 1948. Maar de destijds heersende ‘schotjes-en-hokjesgeest’ was ook bij Rijkseenheid springlevend, waardoor het niet lukte om één enkele lijst te vormen. Zo kwam Welter met een eigen katholieke lijst uit, voerde Gerbrandy als buitenbeentje van de ARP zijn eigen campagne en probeerde Feuilletau de Bruyne met een nieuwe partij de conservatief-liberale kiezers te bereiken. Veel succes hadden zij niet: Gerbrandy kreeg minder voorkeursstemmen dan gehoopt en Welter wist met zijn lijst de kiesdrempel nog net te halen, wat Feuilletau de Bruyn met zijn partij niet eens voor elkaar kreeg.

Opvallend genoeg bleek de politieke elite in Den Haag vatbaarder voor de retoriek van deze koloniale hardliners dan de Nederlandse kiezers. Vooral de katholieke bewindslieden in de nieuwe rooms-rode coalitie onder leiding van Drees drongen aan op nieuwe militaire acties tegen de Republik. Tot groot genoegen van het Comité Rijkseenheid begon het Nederlandse leger op 19 december 1948 een grootschalig offensief. Maar net als anderhalf jaar eerder werd de militaire opmars onder grote internationale druk gestaakt. De Verenigde Staten dreigden met het stopzetten van de Marshallhulp aan Nederland, waarmee een misschien nog wel grotere rampspoed zou zijn geboren.

Rijksgetrouwen bleven zinspelen op een staatsgreep

Het Comité Rijkseenheid begon daarop een laatste wanhoopscampagne. Gerbrandy, Welter en Winkelman kregen zelfs een audiëntie bij de net aangetreden koningin Juliana, die zij adviseerden het rooms-rode kabinet te vervangen door een zakenkabinet dat de Rijkseenheid wel goedgezind was. Daarmee gaven deze eminente heren vooral blijk van een tamelijk wereldvreemde opvatting van de staatkundige verhoudingen. In december 1949 gingen de Eerste en Tweede Kamer akkoord met de ‘soevereiniteitsoverdracht’, die op 27 december 1949 daadwerkelijk plaatsvond.

De Rijksgetrouwen konden zich hooguit troosten met het behoud van het westelijke deel van Nieuw-Guinea. Maar ook deze concessie aan de koloniale hardliners was geen lang leven beschoren. In 1962 nam Nederland, wederom na Amerikaanse druk, ook afstand van dit deel van het Koninkrijk. Voor zover bekend zijn er toen geen pogingen meer gedaan om een en ander te verhinderen met een staatsgreep. En als dat al zo was, dan was Gerbrandy daar in elk geval niet meer bij betrokken, want de Friese oorlogspremier was een jaar daarvoor overleden.

Meer weten:

Harer Majesteits loyaalste onderdaan (2015) door Sytze van der Zee gaat over de omstreden politieman en vertrouweling van Wilhelmina, François van ’t Sant.

Eigen meester, niemands knecht (2014) door Cees Fasseur, over Pieter Sjoerds Gerbrandy.

Revolusi (2020) door David Van Reybrouck, over Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2022