Home Verslaafd aan de doorgevingen van Hofmans

Verslaafd aan de doorgevingen van Hofmans

  • Gepubliceerd op: 17 december 2008
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Lambert J. Giebels

Cees Fasseurs Juliana & Bernhard. Het verhaal van een huwelijk. De jaren 1936-1956 is met zoveel succes gelanceerd dat vrijwel elk radio- en televisieprogramma en ieder dagblad en tijdschrift er ruim aandacht aan hebben besteed. Dat ontslaat mij van de taak hier nog eens te vertellen waar het boek over gaat. Ik sta niet onbevooroordeeld tegenover boek en auteur. In 2007 heb ik over hetzelfde onderwerp De Greet Hofmans-affaire. Hoe de Nederlandse monarchie bijna ten onder ging gepubliceerd. En in de media zijn Fasseur en ik nogal eens als rivalen opgevoerd: de een die wel, de ander die geen toegang kreeg tot het Koninklijk Huisar-chief (KHA).

Bij de presentatie van zijn boek in sociëteit De Witte wreef Fasseur mij dat fijntjes in. Hij deed dat met een citaat van Godfried Bomans uit Erik, of het klein insectenboek: ‘Wie het is is het, wie het niet is wordt het nooit’, en wierp daarbij een sardonische blik in mijn rich-ting, alsof hij zeggen wilde: kijk, als je niet met mes en vork eet, kom je er nu eenmaal niet in bij de majesteit.
Inderdaad is er sprake van rivaliteit tussen ons beiden, maar het is een sportieve rivali-teit. Fasseur en ik hebben de afgelopen jaren tientallen e-mails uitgewisseld, eerst over mijn, daarna over zijn boek. In augustus 2006 was ik in een beroepsprocedure beland bij de Raad van State om inzage te krijgen in het rapport van de commissie-Beel. Ik legde Cees Fasseur de pleitnota voor die ik daar wilde voorlezen. Ik kreeg van de oud-rechter enkele waardevolle wenken. Hij gaf me een aardige kans via de afdeling Rechtspraak de gevraagde toegang tot het KHA te krijgen.
Ik schreef hem dat, als ik de beschikking kreeg over het rapport, ik het als bijlage bij mijn boek wilde voegen. Fasseur had toen al van de koningin toestemming gekregen het rap-port te publiceren. Hij liet me weten met zijn boek te stoppen als ik inderdaad de beschikking over het rapport van de commissie-Beel zou krijgen. We waren ons er beiden van bewust dat degene die het eerst met het geheime rapport voor den dag zou komen spekkoper zou zijn. Zijn entree op paleis Noordeinde bleek effectiever dan mijn gang naar de Kneuterdijk. Fas-seur werd spekkoper.

Lastige pubers
Begin 2007 stuurde ik Fasseur op zijn verzoek het manuscript van mijn boek. Hij bestudeerde het grondig en gaf er uitgebreid commentaar op. Hij behoedde me voor enkele uitglijders, die ik in de drukproef nog kon rechtzetten. Cees bedankte me hartelijk voor het manuscript, dat hem naar zijn zeggen flink wat werk bespaarde. Ook hield hij zich aanbevolen voor enkele stukken die ik voor mijn boek had gebruikt en die hij niet kende. In het voorwoord bij zijn eigen boek bevestigt hij dat ‘de vlot geschreven studie van Lambert J. Giebels’ hem – naast ‘het evenwichtige werk van Daalder Drees en Soestdijk’– goed van pas is gekomen, en be-dankt hij voor de gegevens die ik hem heb verstrekt.
In de inleiding van mijn boek schreef ik dat ik het rapport van de commissie-Beel ei-genlijk niet nodig had omdat ik de totstandkoming en inhoud ervan kon reconstrueren aan de hand van de archieven van oud-premier Gerbrandy en van C.L.W. Fock, die als secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken betrokken was bij het werk van de Commis-sie van Drie. Deze waren na de dood van prins Bernhard door het Nationaal Archief vrijgege-ven. Fasseur kende het rapport inmiddels van haver tot gort en reageerde op mijn provoceren-de uitspraak met een ‘Wait and see’.
Inderdaad blijkt mijn reconstructie van de inhoud van het rapport van de commissie-Beel aardig te kloppen. Fasseur schrijft: ‘De bevindingen van de Commissie van Drie, zoals neergelegd in haar fameuze rapport, vormen na het vorenstaande een anticlimax.’ Wat mij verraste bij lezing van het rapport was niet de inhoud, maar de toon ervan.
Ik had een wollig verhaal verwacht in beeliaanse stijl van in- en uitpraten, waarbij de kool en de geit worden gespaard. Woorden als ‘nopens’ en ‘bijaldien’ verraden inderdaad de pen van Beel, waarmee ik als diens biograaf vertrouwd ben, maar de toon is allerminst wollig. Als een père terrible spreekt Beel de koninklijke echtelieden toe alsof het lastige pubers zijn die eindelijk eens moeten leren met elkaar te accorderen.
Toen koningin Juliana instemde met de door Beel voorgestelde bemiddeling, bedong ze dat hij zich zou beperken tot het opsporen van ‘het lek’; ze wenste verschoond te blijven van een ‘commissie voor gezinsmoeilijkheden’. De slotconclusie van het rapport laat zien dat Beel zich van die koninklijke wens weinig heeft aangetrokken: ‘Nauwgezet worde toegezien door H.M. en Z.K.H. dat de sfeer in het gezin niet opnieuw door factoren van buiten wordt beïnvloed, terwijl anderzijds wederzijds streven erop gericht zij, de ontstane wonden zo spoe-dig mogelijk te helen.’

Kosmisch beleid
Toen ik van de hoogste administratieve rechter nul op het rekest had gekregen, had Cees een troostend woord voor me. Hij vertelde dat hij inmiddels een hele berg papier erbij had gekre-gen, die bij de ontruiming van paleis Soestdijk was aangetroffen en naar het KHA overge-bracht. Daarbij was een doos vol ‘doorgevingen’, die Greet Hofmans ‘van boven’ had gekre-gen. Hij was ze al een paar weken aan het bestuderen. Ik moest me gelukkig prijzen dat mij dat was bespaard. Het leek me inderdaad geen benijdenswaardige taak je wekenlang door de esoterische geheimtaal van de zieneres te moeten worstelen.
Neem bijvoorbeeld de volgende doorgeving aan de arme Drees, die Daalder boven wa-ter heeft gebracht: ‘Het is goed dat de minister-president zich realiseert dat alles in kosmisch bestek besloten ligt. Ingrijpen vanuit het kosmisch beleid is daarom noodzakelijk geworden, en ieder die niet mee in deze wending treedt, naar zijn beste en hoogste verantwoordelijkheid aan God, wordt afgenivelleerd tot aan de afvloeiingen van der mensen vermogen van waar-nemen, inzetten en beleid.’
Het is een prestatie van Fasseur dat hij zich niet alleen door deze wartaal heeft gewor-steld, maar er ook tal van illustratieve citaten uit heeft weten te destilleren. Dat Greet haar doorgevingen vooral op koningin Juliana had gebotvierd, was me bekend. Nieuw was voor mij dat deze er, zoals ik bij Fasseur ontdekte, min of meer aan verslaafd was geraakt. Als ze ergens mee ‘puzzelde’, dan vroeg ze haar hartsvriendin: ‘Hebt u een doorgeving?’
De ondoorgrondelijke boodschappen hebben geen staatkundige effecten gehad, conclu-deert ook Fasseur. Hofmans liet dat zelf blijken toen ze door de commissie-Beel werd onder-vraagd: ‘Als H.M. het niet kan plaatsen, laat ze ze rustig vallen.’

Fasseur ontdekte evenwel dat Hofmans-getrouwen aan het hof aan de gebedsgenezeres door-gevingen waren gaan dicteren die wel degelijk staatkundig invloed hadden. Zo stond in een van 29 februari 1956 daterende doorgeving: ‘Voor de verkiezingen moet de koningin de Mi-nisters in Den Haag ontvangen en hun vragen wat zij in hun ambtstermijn wel en niet hebben gedaan. Vervolgens moet zij de pers vragen hoe deze georiënteerd is over de verhouding van Nederland tot andere landen en of zij voldoende voorgelicht worden door Buitenlandse Za-ken.’
Fasseur stelt vast dat deze doorgeving inderdaad ‘verrassend concreet’ is. Hij vermoedt dat de auteur ervan de particulier secretaris van de koningin, Walraven van Heeckeren Mole-caten, is geweest, het bête noir bij Fasseur. Ik heb voor mijn Beel-biografie verscheidene – op zijn verzoek anonieme – gesprekken met Van Heeckeren gehad. Hij openbaarde daarin een diepe haat jegens prins Bernhard, en beweerde dat hij de ‘besluiteloze’ koningin nogal eens had moeten aansturen om niet te worden weggespeeld.
Inderdaad heeft de koningin de meeste ministers uitgehoord. Drees zag in deze indivi-duele gesprekken met zijn ministers een gevaarlijke bedreiging van de eenheid van zijn kabi-net. Hij liet het niettemin passeren. Toen de koningin conform de doorgeving van Hof-mans/Van Heeckeren met de hoofdredacteuren aan de slag wilde – inclusief zelfs die van De Waarheid – greep Beel echter in.
In een brief van 23 mei 1956 die hij met Drees schreef maakte hij de koningin duidelijk dat haar voornemen de hoofdredacteuren aan de tand te voelen ‘in flagrante strijd’ was met haar constitutionele positie. Het ging weliswaar niet door, maar het maakte overduidelijk dat de gemanipuleerde doorgeefster een gevaarlijke bedreiging was geworden voor de constituti-onele verhoudingen.

Koppige koningin
Fasseur schrijft het ingrijpen van de commissie-Beel op het krediet van Bernhard: ‘Hij ver-vulde de als altijd ondankbare rol van klokkenluider.’ Fasseur bedoelt daarmee dat de prins het artikel ‘Zwischen Königin und Rasputin’ in Der Spiegel van 13 juni 1956 heeft ingesto-ken. De publicatie leidde tot de instelling van de commissie-Beel, en had daarmee het naar zijn zeggen door Bernhard beoogde effect. Ondanks – of misschien dankzij – Beels strenge toon in het commissieadvies stemde koningin Juliana er binnenskamers aanvankelijk mee in met Greet Hofmans en haar kring te breken.
Ze trok die toezegging echter in toen ze hoorde hoe de commissie deze op voor haar vernederende wijze wereldkundig had gemaakt. Beel had het bij haar verbruid. Ze dreigde in een radiorede kond te doen dat ze helemaal niet van plan was zich aan de eisen van de com-missie te onderwerpen. De zaak lag weer op het bord van minister-president Drees, die, zoals Fasseur opmerkt, ‘erg goed was in pappen en nathouden’. Hij wist de koningin weliswaar van haar radiorede af te brengen, maar een toezegging zich aan de adviezen van de commissie-Beel te houden kreeg hij vooralsnog niet van haar los.
De doorbraak kwam uiteindelijk – en dat heeft Fasseur nauwelijks laten doorklinken – toen de Tweede Kamer zich op 24 oktober 1956 eindelijk over de zaak kon uitspreken. Na-mens de fractievoorzitters van de regeringspartijen verklaarde Oud dat de ‘kwestie-Soestdijk’, zoals hij deze noemde, ‘niet gezien kan worden als een zaak die alleen de Draagster van de kroon raakt en waarvoor Haar raadslieden geen verantwoordelijkheid dragen’.
Drees wist wat hem te doen stond, namelijk de koningin bewegen om de adviezen van de commissie-Beel op te volgen. Juliana ging nu door de knieën. Waarom de ‘koppige konin-gin’, zoals ze bij Fasseur heet, uiteindelijk toegaf is een vraag waarop ik in mijn boek geen antwoord heb kunnen geven. Fasseur heeft het antwoord evenmin gevonden. Laten we het erop houden dat Juliana ten slotte is gezwicht voor de vaderlijke Drees, zodat hij als held uit de geschiedenis tevoorschijn treedt.

Spruitjesgeur
Fasseur is een meesterlijke verteller. Zijn Juliana & Bernhard heeft het karakter van een ruim gedocumenteerde huwelijksroman, die doorspekt is met kostelijke anekdotes en ironische terzijdes, en leest als een trein. Een huwelijksroman dus, maar geen psychologische roman. Ik vroeg Fasseur hoe zijn diagnose luidde van het huwelijk van Juliana en Bernhard, dat immers na het punt waar zijn boek eindigt nog ruim veertig jaar voortduurde. Hij schreef me terug: ‘Je kent mij overigens goed genoeg om te weten dat ik mij niet in allerlei gepsychologiseer be-geef over de huwelijksrelatie van Juliana en Bernhard. Liever houd ik mij aan de feiten en de daaraan te verbinden, voorzichtige, wetenschappelijke conclusies.’
Is Fasseurs Het verhaal van een huwelijk hét verhaal, zoals de titel suggereert? Bij de presentatie van het boek maakte Elsbeth Etty meer dan duidelijk dat wanneer zij zou beschik-ken over het materiaal waarover Fasseur de beschikking heeft gehad, zij een heel ander boek zou schrijven. Tegenover het masculiene perspectief van Fasseur, waarin prins Bernhard de held is, zou zij vanuit feministisch perspectief Juliana tot heldin van de vrouwenemancipatie maken.
Is het boek van Fasseur een historisch meesterwerk? Per slot is hij geen romancier, maar historicus. Het smeuïge verhaal van het koninklijk huwelijk, bij lezing waarvan je soms bekropen wordt door de gêne een voyeur te zijn, heeft na al die jaren een spruitjesgeur gekre-gen. De historische betekenis van de kwestie-Soestdijk schuilt niet in het huwelijksdrama, maar in de ongemakkelijke verhouding tussen de parlementaire democratie en constitutionele monarchie in onze grondwet, die in de kwestie tot uiting kwam. Thorbecke heeft geprobeerd beide met elkaar te verzoenen door de formule: ‘De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.’
De Soestdijk-kwestie heeft laten zien dat de formule niet werkt als de koning bij con-flicten tussen koning en kabinet van geen wijken weet, waardoor zij gegijzelden worden van elkaar. Deze conflicten hebben zich in de Soestdijk-kwestie meermalen voorgedaan, zonder dat daarvan wegens de eenheid van de Kroon verantwoording kon worden afgelegd aan het parlement. In mijn boek heb ik aan de kwestie-Soestdijk de conclusie verbonden dat onze democratie beter zou functioneren wanneer de koning louter representatief staatshoofd is en niet daarbij ook regeringshoofd.
Cees Fasseur is een wat conservatieve monarchist. Na lezing van mijn manuscript liet hij er geen twijfel over bestaan dat hij het absoluut niet eens was met mijn pleidooi voor een ceremonieel koningschap. Was hij er wel mee eens geweest, dan was hij niet de hofhistoricus geworden die eerst voor zijn Wilhelmina-biografie en nu voor zijn verhaal van een huwelijk exclusief toegang kreeg tot het Koninklijk Huisarchief – hoe keurig hij ook met mes en vork eet.
Uiteindelijk kán Fasseurs boek geen historisch meesterwerk zijn, eenvoudigweg omdat ongeveer de helft van de circa 700 eindnoten verwijst naar bronnen die voor niemand toegan-kelijk en daarom niet te controleren zijn. Daarom blijf ik pleiten voor uitvoering van de mo-tie-Kalsbeek van januari 2005, waarin een ruime Kamermeerderheid heeft uitgesproken dat alle stukken op het Koninklijk Huisarchief die betrekking hebben op het functioneren van het koningschap aan het openbare Nationaal Archief dienen te worden overgedragen.
Vanuit de Tweede Kamer wordt inmiddels actie ondernomen om de deze motie einde-lijk te doen uitvoeren. PvdA-Kamerlid Anja Timmer heeft daarbij het voortouw genomen. Het wordt de hoogste tijd dat de regering doet wat haar door de vertegenwoordiging van het volk is opgedragen.

Lambert Giebels is biograaf van Beel en auteur van De Greet Hofmans-affaire. Hoe de Neder-landse monarchie bijna ten onder ging (2007).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.