Home Verkiezing van de Beste Minister van Financiën

Verkiezing van de Beste Minister van Financiën

  • Gepubliceerd op: 3 juni 2009
  • Laatste update 22 apr 2021
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 10 minuten leestijd
Verkiezing van de Beste Minister van Financiën

In tijden van crisis is alle hoop gevestigd op de minister van Financiën. Wie was de beste sinds het begin van de twintigste eeuw? De flamboyante Willem Treub, die Nederland financieel door de Eerste Wereldoorlog loodste? De straffe bezuiniger Onno Ruding? Of toch Piet Lieftinck met zijn tientje? Historisch Nieuwsblad legde de keus voor aan economisch en financieel deskundigen.

door Bas Kromhout

Nederland heeft sinds het begin van de twintigste eeuw 32 ministers van Financiën versleten. Dat is één minister per 3,4 jaar. Sommigen, met name ‘oorlogsministers’ als Max Steenberghe (juni-november 1941) en Gerardus Huysmans (februari-juni 1945) pasten slechts kort op de winkel en zijn in de vergetelheid geraakt. Anderen, bijvoorbeeld Hendrikus Colijn en Gerrit Zalm, maakten meerdere kabinetsperiodes mee en drukten jarenlang hun stempel op de Nederlandse staatshuishouding.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wie van deze 32 ministers was de beste? Historisch Nieuwsblad vroeg het aan 150 deskundigen: sociaal-economisch historici, financieel journalisten en (emeritus) hoogleraren en docenten economie en bedrijfskunde aan de verschillende Nederlandse universiteiten. Sommige experts hadden hun antwoorden direct paraat, andere pas na langdurig wikken en wegen. De economieredacteuren van de GPD-kranten gingen er zelfs speciaal voor in conclaaf. Resultaat: één stem voor Wim Kok (1989-’94), één voor Jelle Zijlstra (1959-’63; 1966-’67) en twee voor Piet Lieftinck (1945-’52).

Volgens Henk ter Bogt, bijzonder hoogleraar overheidsmanagement aan de Rijksuniversiteit Groningen, was de eerste minister van Financiën sinds het begin van de twintigste eeuw ook direct de beste: Nicolaas Pierson (1887-1901). ‘Hij leidde Nederland niet alleen qua kalender de nieuwe eeuw in,’ aldus Ter Bogt, ‘maar hij nam ook diverse initiatieven die Nederland op financieel en fiscaal gebied in de “nieuwe tijd” brachten en een belangrijke basis legden waarop in de twintigste eeuw kon worden voortgeborduurd.’

Pierson zorgde voor de eerste inkomstenbelasting in Nederland. De ministersploeg waaraan hij als premier leiding gaf stond bekend als ‘kabinet van sociale rechtvaardigheid’ en bracht veel sociale wetten tot stand. Volgens hoogleraar experimentele economie aan de Universiteit van Amsterdam Arthur Schram was Pierson ‘de enige minister van Financiën die ook een goede econoom was’. Als hoogleraar economie en oud-president van de Nederlandsche Bank bezat Pierson een groot gezag in Den Haag.

Van 1914 tot 1918 was de staatshuishouding in handen van Willem Treub. Volgens Bianca Minkman, redacteur van Kluwer Financieel Management, heeft Treub Nederland ‘op bekwame wijze door de Eerste Wereldoorlog geloodst’. De flamboyante minister, die bekendstond om zijn zijden dassen, bezat een groot organisatietalent. Om de mobilisatie van het leger te bekostigen voerde Treub in 1914 een gedwongen staatslening door.

Harde saneerder

Toch doen beide vooroorlogse ministers het slecht bij deze verkiezing. Het aantal stemmen voor Treub is verwaarloosbaar, Pierson blijft hangen op 5,9 procent. Dat is net iets meer dan Onno Ruding (1982-’89), Wim Kok en de huidige minister van Financiën, Wouter Bos, krijgen. Volgens Gjalt de Jong, universitair docent internationale economie en bedrijfskunde in Groningen, heeft Ruding ‘gezien de omstandigheden de beste prestaties voor de overheidsfinanciën gerealiseerd’. Als financiële man van Ruud Lubbers drong hij in de jaren tachtig de staatsschuld terug en verwierf hij het imago van harde saneerder.

Een man naar het hart ook van Paul Claes, docent accounting aan de Vrije Universiteit. Volgens hem heeft Ruding ‘een belangrijke aanzet gegeven om de staatsfinanciën weer op orde te krijgen’. Wouter Bos krijgt met name van financieel journalisten waardering voor de ‘adequate’ manier waarop hij heeft gereageerd op de kredietcrisis, door banken overeind te houden en gedupeerde spaarders te helpen bij het terugvorderen van hun geld.

De meeste deelnemers zijn echter van mening dat het nog te vroeg is om over Bos’ ministerschap te oordelen. Hij komt dan ook niet voor in de top-vier van beste ministers van Financiën sinds het begin van de twintigste eeuw. Wel staat op de vierde plaats een andere PvdA’er: Wim Duisenberg (1973-’77). Hij krijgt de stem van 9,9 procent van de deelnemers.

Duisenberg was minister van Financiën in het eerste en enige kabinet-Den Uyl, dat eerder wordt herinnerd om zijn consumptiestimulerende maatregelen dan om een streng budgetbeheer. Toch heeft Duisenberg de schatkist naar behoren beheerd, zegt Jan Tamerus, docent pensioenfinanciering aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ik vind het bijzonder aan Duisenberg dat hij in een PvdA-kabinet goed op het geld heeft gelet. Hij had hier een lastige rol en dat heeft hij goed gedaan.’

Duisenberg zelf heeft ooit gezegd dat Financiën een gemakkelijke post was: ‘Je hoeft maar één ding goed te kunnen en dat is “nee” zeggen. De enige keer dat je “ja” mag antwoorden, is op de vraag: “Zei je echt nee?”’ Nadat hij aanvankelijk zijn medewerking verleende aan extra uitgaven die na de oliecrisis van 1973 de economie moesten bevorderen, zette Duisenberg in 1975 een rem op de bestedingen. Hij stelde de zogenoemde 1-procentsnorm in. Dit was het percentage waarmee de collectieve lasten op de middellange termijn mochten stijgen. ‘Een solide minister in turbulente tijden,’ concludeert hoogleraar internationale economie aan de Universiteit Maastricht Bart Verspagen.

Maar Duisenberg is ook om een andere reden populair. ‘Sympathieke man,’ vindt Erik van der Sluis, docent kwantitatieve economie aan de Universiteit van Amsterdam. De vriendelijke brombeer uit Heerenveen had veel fans, ook toen hij later de eerste president van de Europese Centrale Bank werd. Zijn uitvaart in 2005, inclusief een herdenkingsbijeenkomst in het Concertgebouw in Amsterdam, werd bezocht door prins Willem-Alexander, premier Balkenende en vele binnen- en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. Volgens de Groningse docent strategic management Theo Postma had Duisenberg ‘de statuur van een staatsman’.

Marshallplan

Op de derde plaats staat, met 11,3 procent, Jelle Zijlstra. ‘Hij was de beste theoretisch econoom onder de ministers,’ zegt emeritus hoogleraar Arnold Heertje, ‘en hij had het meeste gezag, vanwege zijn onberispelijke integriteit.’

De gereformeerde Zijlstra was minister van Financiën in de kabinetten-Beel II en -De Quay (1959-’63) en zijn eigen kabinet (1966-’67). Zijlstra – die door cabaretier Wim Kan op de hak werd genomen in het liedje ‘Jelle zal wel zien’ – was een populair en begenadigd spreker, die ingewikkelde kwesties in begrijpelijke taal kon uitleggen. Als minister van Financiën heeft Zijlstra ‘spelregels ontwikkeld waaraan de overheid zich moet houden’, aldus de Maastrichtse hoogleraar onderwijs en arbeidsmarkt Hans Heijke.

Zijlstra’s belangrijkste wapenfeit was de zogenoemde Zijlstra-norm. Die koppelde de overheidsuitgaven aan de trendmatige groei van het nationale inkomen. Daarmee heeft Zijlstra volgens Heertje ‘als eerste de grondslag gelegd voor het zogeheten structurele begrotingsbeleid’. Dit houdt in dat de uitgaven bij het begin van een nieuwe kabinetsperiode voor vier jaar worden vastgelegd. Dit in tegenstelling tot een anticyclisch begrotingsbeleid, waarbij de overheid ad hoc inspeelt op conjunctuurschommelingen, om zo de consumptie te stimuleren of af te remmen.

‘De Zijlstra-norm is nu nog bruikbaar,’ zegt Richard Paping, docent economische en sociale geschiedenis in Groningen, die Zijlstra omschrijft als ‘een goede econoom met degelijk beleid’. Eén ding valt volgens Paping op het succes van Zijlstra af te dingen: hij was minister ‘in een makkelijke tijd’.

Dat kan allerminst worden gezegd van de minister die met 19,2 procent van de stemmen is geëindigd op plaats twee. Piet Lieftinck zwaaide de scepter op Financiën tijdens vier kabinetten tussen 1945 en 1952. Hij stond direct na de Tweede Wereldoorlog voor de immense taak om orde te scheppen in de financiële en economische chaos die de Duitse bezetter had achtergelaten. ‘De economische problemen waar Nederland na de oorlog mee te maken had, doen die in elke andere periode verbleken,’ zegt Wim Groot, hoogleraar gezondheidseconomie aan de Universiteit Maastricht. ‘Lieftinck slaagde erin om toch in betrekkelijk korte tijd de financiën weer op orde te krijgen.’

Tijdens de bezetting hadden sommige Nederlanders schatten vergaard door schaarse goederen te verhandelen op de zwarte markt. Lieftinck bedacht volgens de Groningse hoogleraar finance & control Dirk Swagerman ‘een slimme manier om een eind te maken aan zwart geld’. Alle Nederlanders moesten hun munt- en papiergeld bij de bank omruilen voor nieuw. Terwijl de tegoeden werden gecontroleerd, kreeg iedere Nederlander tien gulden om vanaf 26 september 1945 een week van rond te komen: het beroemde ‘tientje van Lieftinck’.

Maar Lieftinck deed meer. Hij zorgde ervoor dat Nederland meeprofiteerde van het Amerikaanse Marshallplan, het economisch-herstelprogramma voor Europa. In 1948 bracht Lieftinck de Bankwet tot stand, die maakte dat de Nederlandsche Bank voortaan een meer onafhankelijk monetair beleid kon voeren. Bovendien gaf de minister aan de centrale bank instrumenten om toezicht te houden op de kredietwaardigheid van professionele geldverstrekkers.

Terwijl Lieftinck verwoede pogingen deed om Nederland er financieel en economisch weer bovenop te helpen, voerde het land een geldverslindende oorlog in Indonesië. Voortdurend drong de minister erop aan de militaire uitgaven in de hand te houden. Bij de onderhandelingen met de republikeinse regering in 1949 weigerde Lieftinck schadevergoeding te betalen, onder verwijzing naar de deplorabele toestand van de nationale staatskas. Hij slaagde er zelfs in de staatsschuld van Nederlands-Indië bij de soevereiniteitsoverdracht af te schuiven op de nieuwe Republiek Indonesië.

Lieftinck had verschillende bijnamen, positieve en negatieve. Hij werd ‘de kei van de Kneuterdijk’ genoemd, met een verwijzing naar de Haagse straat waar het ministerie toentertijd was gevestigd, maar ook ‘de grootste boef van Nederland’. Voor 19,2 procent van de ondervraagde deskundigen was hij de beste minister van Financiën ooit.

Eurokit

Lieftinck wordt echter ruim verslagen door de nummer één, Gerrit Zalm. Hij krijgt 33,1 procent van de stemmen. Zalm was de langst zittende minister van Financiën ooit. De goedlachse liberaal was een van de belangrijkste gezichten van ‘Paars’: de coalitie van PvdA, VVD en D66 die onder het premierschap van Wim Kok van 1994 tot 2002 de ‘BV Nederland’ bestuurde. Dankzij de Zalm-norm werden inkomsten en uitgaven strikt gescheiden. Eventuele mee- of tegenvallers zouden pas worden verdeeld wanneer die zich voordeden.

‘Zalm veranderde de regels, waardoor er meer rust kwam in de begroting,’ zegt Bas van Groezen, docent economie van de publieke sector aan de Universiteit Utrecht. ‘Nu hoefde er niet meer over elke tegenvaller of meevaller onderhandeld te worden. Dat schiep duidelijkheid.’ Ook volgens de Groningse hoofddocent internationale economie en bedrijfskunde Bart Los was Zalm ‘in staat om een solide begrotingsbeleid te voeren, zonder dat dit tot lange en heftige conflicten met vakministers leidde’.

Dankzij de economische hausse van de jaren negentig kon Zalm heel wat cadeautjes aan de burgers uitdelen. Zo kregen alle huishoudens per 1 januari 1998 honderd gulden belastinggeld terug: de zogenoemde Zalm-snip. De overheidsfinanciën zagen er in de Paarse jaren zo florissant uit dat Zalm op Prinsjesdag zijn koffertje met de Miljoenennota triomfantelijk boven zijn hoofd tilde. Het gebaar paste bij Zalm, die altijd met een lach en een kwinkslag de serieuze Haagse politiek wist te relativeren. Hij liet in het ministerie van Financiën zelfs een flipperkast plaatsen om zich tussen de lange vergaderingen door te ontspannen.

In 1997 bracht Zalm tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie het zogeheten Stabiliteitspact tot stand. De lidstaten verplichtten zich tot maatregelen wanneer hun begrotingstekorten zouden uitstijgen boven de 3 procent van het nationaal product. Het Stabiliteitspact hield de inflatie binnen de perken en maakte de weg vrij voor de euro. Nadat elke Nederlander van Zalm alvast een ‘eurokit’ had gekregen, konden vanaf 1 januari middernacht overal in Nederland de nieuwe biljetten worden gepind.

Als enig kopstuk van Paars overleefde Zalm de Pim Fortuyn-revolte. Van 2003 tot 2007 mocht hij opnieuw ’s lands financiën gaan beheren in het tweede en derde kabinet van Jan Peter Balkenende. De jaren dat Zalm voor Sinterklaas kon spelen waren echter voorbij. Mede met het oog op de snelle vergrijzing moest hij aan de bak om de staatsschuld terug te dringen.

Met zijn jarenlange ervaring, zijn grote gezag in Den Haag en zijn populariteit bij de kiezer is Zalm een waardige winnaar van deze verkiezing van de Beste Minister van Financiën sinds het begin van de twintigste eeuw. Voor econoom en journalist Mathijs Bouman (RTL-Z, De Groene Amsterdammer, CFO Magazine) was het geen gemakkelijke keuze. ‘Lieftinck deed het natuurlijk ook leuk. Maar voor hem geldt: de omstandigheden maken de man.’ Dat Boumans voorkeur uitgaat naar Zalm is ‘vanwege de Zalm-norm en de invoering van de euro’.

Volgens de Groningse universitair docent Robert Inklaar is Zalm ‘lang in staat geweest om de financiën in het gelid te houden’. En uiteindelijk is dat het belangrijkste wat je volgens de deskundigen moet doen om de beste minister van Financiën te worden: de hand op de knip houden.

1. Zalm 33,1 %

2. Lieftinck 19,2 %

3. Zijlstra 11,3 %

4. Duisenberg 9,9 %

5. Pierson 5,9 %

6. Kok 5,2 %

7. Bos 4,6 %

Ruding 4,6 %

9. Treub 1,3 %

Witteveen 1,3 %

Andriessen 1,3 %

MEER INFORMATIE

BOEKEN

Gerrit Zalm publiceerde begin dit jaar zijn memoires. In De romantische boekhouder geeft de langstzittende minister van Financiën een kijkje achter de schermen van de Haagse politiek. Het oordeel van economen en fiscalisten over Zalms erfenis is te lezen in Per saldo. Overheidsfinanciën en fiscaliteit na twaalf jaar minister Zalm (2007), onder redactie van overheidsvoorlichter Jeroen Sprenger.

Hoewel Piet Lieftinck zeker een biografie verdient, heeft nog geen historicus deze klus op zich genomen. Zelf zette Lieftinck in 1973 zijn beleid uiteen in The Post-war Financial Rehabilitation of the Netherlands. Bij zijn overlijden in 1989 verscheen een boekje met door derden opgetekende herinneringen, onder de titel Pieter Lieftinck, 1902-1989. Een leven in vogelvlucht.

Na Duisenbergs overlijden in 2005 verscheen Mister Euro. Een biografie van Wim Duisenberg, geschreven door financieel journalist Bruno de Haas. Treubs laatste biografie is alweer bijna veertig jaar oud. Auteur L.J.M. Nouwen gaf het werk in 1970 de wonderlijke titel Willem Treub. Een remarkabel man.