Home Verhalen uit het hoofdkantoor

Verhalen uit het hoofdkantoor

  • Gepubliceerd op: 30 juni 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

Ooit was er een probleem. De mensen waren arm en hun bestaan was onzeker – daar komt het zo ongeveer op neer. Misschien is dit zelfs de beste samenvatting van de geschiedenis van de mensheid. Maar in de negentiende eeuw viel het probleem opnieuw op, en men gaf er zelfs een deftige naam aan: de Sociale Kwestie.

Als mensen werk hadden, verdienden ze toch te weinig om fatsoenlijk van te kunnen leven. De werktijden waren te lang, het werk was zwaar, vies en onveilig, en arbeiders konden maar zo aan de kant geschoven worden. En als ze ziek werden of werkloos of een ongeluk kregen of oud of gehandicapt waren, hadden ze in feite helemaal geen geld en waren ze aangewezen op hulp van anderen.

Daar moest wat aan worden gedaan. Daarom werden er vakbonden opgericht: om samen sterk te staan tegenover de uitbuiting door de bazen. En daarom verenigden die vakbonden zich weer in een verbond om samen nóg sterker te staan en om bij de overheid te kunnen aandringen op passende wetgeving.

Interconfessioneel
De oprichting van het Christelijk Nationaal Vakverbond past precies in het plaatje. Volgens het geijkte verhaal werd de basis gelegd in de winter van 1906 op 1907 met een bijna vijf maanden durende, verloren staking bij een jutefabriek in het Twentse Rijssen. De Nederlandsche Christelijke Textielarbeidersbond Unitas kwam tot de conclusie dat zij zonder landelijk netwerk nooit genoeg geld in kas kon hebben. Twee jaar later, op 13 mei 1909, richtten vertegenwoordigers van negen christelijke bonden in het Christelijk Geheelonthouderskoffiehuis tegenover het station in Arnhem een overkoepelende organisatie op.

Het kunstje hadden ze afgekeken van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. Daarin hadden socialistische vakbonden zich in 1905 aaneengesloten. Maar met hun revolutionaire uitgangspunten waren deze gereformeerde en katholieke werklieden het niet eens, en daarom zetten ze in de statuten: ‘Het Christelijk Nationaal Vakverbond aanvaardt als grondslag de Christelijke beginselen en verwerpt mitsdien de klassenstrijd.’

Het aardige was dat in dit geval ‘christelijk’ eens niet, zoals in Nederland destijds zo vaak het geval was, stiekem ‘protestants’ of zelfs ‘gereformeerd’ betekende. Het CNV begon interconfessioneel, maar de bisschoppen vertrouwden het zaakje toch niet en in 1912 geboden ze hun gelovigen zich afzonderlijk in katholieke bonden te verenigen.

Nadat de katholieke en de socialistische vakcentrale in de jaren zeventig besloten hadden om samen verder te gaan in het FNV, zochten sommige katholieke bonden aansluiting bij het CNV, dat daarmee opnieuw interconfessioneel werd. Het christelijke karakter vlakte ondertussen wel af. Bij de viering van het vijftigjarig bestaan in 1959 stond er nog groot ‘Voor het Volk om Christus’ wil’ op een spandoek, maar in 1979, slechts twintig jaar later, klonk de naam van het kaderblad Evangelie en Maatschappij al te zwaar en werd die ingeruild voor het fletse E&M.

Piet Hazenbosch lijkt met zijn aanhaling van de leuze van Talma, de dominee die als minister sociale wetgeving initieerde, niet bepaald een titel gezocht te hebben die bij het huidige CNV-lid grote herkenning oproept. Over Christus’ wil gaat het niet vaak.

Het Bureau
Over het volk trouwens ook niet. Op dezelfde middag waarop de auteur aan de VU promoveerde op deze vuistdikke studie – precies honderd jaar na de Arnhemse oprichtingsvergadering – verdedigde elders in Amsterdam, in de oude lutherse kerk, Luuk van Middelaar zijn spraakmakende boek over de wording van de Europese Unie. Dat begint hij met een beschouwing over drie verschillende vertogen: het Europa van de Staten, de Burgers en de Kantoren. Naar analogie daarvan zou je kunnen spreken over het CNV van de Bonden, de Leden en het Kantoor.

Dit boek is voluit een product van het Utrechtse hoofdkantoor. Letterlijk, want de auteur werkt daar sinds 1978. Het gaat ook over wat er zich in dat kantoor afspeelde. Een boeiende kantoorroman in de trant van Voskuils Het Bureau is het echter bepaald niet. Het gedoe van al die mannen – en enkele vrouwen – in het hoofdkantoor wordt niet ironisch op de hak genomen, maar volstrekt serieus besproken. Te serieus.

Het probleem – de Sociale Kwestie – was in de jaren zestig wel zo ongeveer opgelost: de welvaart was enorm gegroeid en de sociale wetgeving was vrijwel rond. Natuurlijk moest er nog steeds over arbeidsvoorwaarden onderhandeld worden, en vanaf de voltooiing van het socialezekerheidsstelsel werd er voortdurend over wijziging en aanpassing nagedacht. Maar een Groot Doel was er niet meer.

En uitgerekend over die jaren, de jaren van de kleine dingetjes, gaat dit boek grotendeels. De eerste vijftig jaar krijgen iets meer dan tweehonderd bladzijden, de laatste vijftig bijna vijfhonderd. Hazenbosch deelt de geschiedenis van een eeuw op in tien partjes van elk een decennium, en ieder hoofdstuk bestaat uit een keurige invuloefening waarin helemaal niets overgeslagen wordt: hoe het met de vereniging ging, hoe het CNV over het sociaal-economisch beleid, de sociale zekerheid en medezeggenschap dacht, en hoe relaties met de politiek en andere vakcentrales verliepen. Maar 136 bladzijden over de jaren negentig, waarin niet zo bar veel van belang gebeurde, is wel erg veel.

Het CNV was Een onbewegelijke beweging geworden, constateerde een kritisch rapport uit 1970. In datzelfde jaar verhuisde men naar een nieuw, oerlelijk kantoorgebouw aan de Utrechtse Ravellaan, op een prachtige plek, bij het Merwedekanaal. Aanvankelijk was het te klein, maar langzaam groeide men erin en in de jaren tachtig moest het zelfs uitgebreid worden. Kennelijk hield men vooral zichzelf bezig. Een eindeloze reeks nota’s, notities, visieprogramma’s, rapporten en geschriften passeert de revue. Hazenbosch slaat schier geen bespreking of discussie over. Het is zoveel dat ik nu het gevoel heb minder over het CNV te weten dan voor lezing.

In een noot verhaalt de auteur dat toen zijn vader, Cees Hazenbosch, in mei 1953 in het CNV-bestuur werd gekozen, er opschudding ontstond: kon een academicus wel de belangen van arbeiders behartigen? Voorzitter Marinus Ruppert verdedigde hem als de zoon van een bouwvakarbeider die de crisis van de jaren dertig aan den lijve had ondervonden. Ruppert, tuindersknecht, had zelf zijn machtsbasis te danken aan zijn afkomst uit de landarbeidersbond, destijds de grootste bond.

Een halve eeuw later bestaan er geen boerenknechten meer en zijn bestuurders geen gewezen arbeiders. De sigarenmaker en de wever die het eerste kantoortje in Rotterdam bemanden hadden grote dingen om voor te vechten; de hoogopgeleide academici die nu het kantoor bevolken verbeelden vooral de malaise van het moderne leven: de mensen zijn rijk, maar hun bestaan is saai. Toen in 2007 de medewerkers het kantoor aan de Ravellaan verlieten, bleek het in een belabberde staat te verkeren: zelfs voor de naaste omgeving had men geen oog gehad.

Piet Hazenbosch ‘Voor het volk om Christus’ wil’. Een geschiedenis van het CNV
859 p. Verloren, € 69,00

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.