Home Dossiers Middeleeuwen Verbanning in de Middeleeuwen

Verbanning in de Middeleeuwen

  • Gepubliceerd op: 17 april 2007
  • Laatste update 31 mei 2024
  • Auteur:
    Annemarie Lavèn
  • 9 minuten leestijd
Verbanning in de Middeleeuwen
Banner Middeleeuwen
Dossier Middeleeuwen Bekijk dossier

Verbanning was een van de zwaarste straffen die in de Middeleeuwen opgelegd konden worden. Door de vele gevaren die de balling na zijn verdrijving op zijn pad vond, stond verbanning zo goed als gelijk aan de doodstraf. Wie voorgoed verdreven werd van huis en haard, had grote kans te eindigen als struikrover of lijf en leden te verliezen.

In het jaar 1447 dronk Corneliane Lodewijcxdochter een glaasje in een Leidse herberg. Toen ze opstond om naar huis te gaan, stopte ze per ongeluk een damesoverkleed en een kaproen, een soort hoedje, onder haar rok. Althans, dat beweerde ze toen ze zich later voor de rechtbank tegen de beschuldiging van diefstal moest verdedigen. De rechtbank geloofde niets van haar verweer en veroordeelde Corneliane wegens diefstal. Ze moest de stad verlaten en mocht honderd jaar en één dag geen voet zetten in het baljuwschap Rijnland en het ambacht Den Haag. Deed ze dat wel, dan was ze haar leven niet meer zeker.

Meer lezen over de Middeleeuwen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Verbanning was een geschikte straf voor tal van misdrijven. Ongewenste personen werden voor korte of lange tijd uit de samenleving gezet. Veroordeelden verdwenen zo effectiever uit de maatschappij dan wanneer ze in het gevang werden opgesloten. Gevangenisstraf kwam in de Middeleeuwen dan ook weinig voor. De kerker diende eerder als bewaarhuis totdat een berechting had plaatsgevonden of als pressiemiddel tot het betalen van schulden of boetes. De samenleving had weinig baat bij deze straf, want de rotte appel was niet verdwenen en kon alsnog onrust stoken. Opgesloten criminelen wisten bovendien om de haverklap te ontsnappen. De middeleeuwse rechters pakten het liever meteen goed aan. De spion werd gestraft door het uitsteken van de ogen, de dief had grote kans een lichaamsdeel te moeten missen en de moordenaar eindigde aan de galg. Oog om oog, tand om tand. En anders de samenleving uit.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Levenslang

In meer dan 30 procent van de vonnissen werd verbanning opgelegd. In sommige vonnissen werd de strafmaat voor een bepaalde tijd vastgesteld: een of twee jaar, oplopend tot wel tien jaar. De straf ‘honderd jaar en één dag verbanning’ was symbolisch; niemand verwachtte dan nog levend terug te komen, dus dit betekende levenslang. Hoewel soms ook vrouwen verbannen werden, betrof de veroordeling in de meeste gevallen een man.

Om voor altijd van huis en haard verdreven te worden moest de misdadiger een ernstig delict op zijn kerfstok hebben. Diefstal kon een hele gemeenschap benadelen, en daar werd zwaar aan getild. Misdrijven met een heimelijk karakter werden überhaupt beschouwd als het meest verachtelijk, en vaak met de dood gestraft. Een rover of moordenaar kon daarom maar beter vluchten dan in handen van het gerecht te vallen. Als zijn zaak voorkwam, kreeg hij tot viermaal toe de kans alsnog op het proces te verschijnen. Bij wegblijven volgde veroordeling bij verstek en luidde het vonnis levenslange verbanning. Levenslange verbanning was dus meestal de straf voor een gevluchte verdachte, die daarmee wel lijf en leden behield.

Een enkele keer was het mogelijk de doodstraf om te zetten in levenslange verbanning. Hierbij speelden de omstandigheden een rol. Landloperij, banbreuk, een slechte naam en vredebreuk – het met geweld verbreken van een gesloten vrede – golden als verzwarende omstandigheden. Het moeten onderhouden van een gezin, een goede naam, ziekte, ouderdom, armoede en een vrijwillige bekentenis kon nog wel eens in het voordeel van de verdachte werken en voor strafvermindering pleiten.

In principe gold verbanning alleen in het eigen rechtsgebied. Lokale rechters hadden geen permissie om over een groter terrein recht te spreken. De straal waarbinnen een balling geen voet meer mocht zetten bleef daarom nog beperkt. Stedelijke besturen probeerden dikwijls het bangebied uit te breiden. In ernstige gevallen verzochten de stedelijke autoriteiten hun landsheer om toestemming de balling uit het hele land te zetten.

Als het vonnis was geveld, bracht de schout alle andere schouten, baljuws en grafelijke boden zo ver het bangebied reikte op de hoogte van een verbanningsgeval. Op die manier werd de kans dat een balling straffeloos terug zou keren enigszins ingeperkt. Het kon natuurlijk gebeuren dat een door heimwee getergde balling banbreuk pleegde en heimelijk terugging naar zijn geboortegrond. Wie een dergelijk persoon zag en dit niet bij het gezag meldde, riskeerde een fikse boete. Wie het echter lukte om hem te vangen, kon een flinke beloning tegemoet zien.

Over het algemeen werd bij het uitspreken van het vonnis bepaald dat op banbreuk de doodstraf volgde, maar niet altijd werd zo streng gestraft. Een zekere Jan Huikijn uit Wateringen was voor altijd verbannen, maar keerde terug en werd gepakt. Hij had geluk: het gerecht was barmhartig en had medelijden gekregen met zijn vrouw en kleine kinderen en besloot de man niet ter dood te brengen. Hij werd niet gedood, maar wel werd zijn rechterhand afgehakt en werd hij opnieuw voor eeuwig verbannen.

Bedevaart

Een aparte vorm van verbanning was de verplichte bedevaart. De veroordeelde werd hierdoor tijdelijk uit de samenleving gezet en maakte zich bovendien nuttig op religieus terrein. Door een doelgerichte tocht naar een verre bestemming te ondernemen, bleef hij niet aan de grenzen van het rechtsgebied hangen. Verdere escalaties, wraak en vetes werden zo in de kiem gesmoord. Tegen de tijd dat de persoon in kwestie teruggekeerd was – voor zover hem dat lukte – waren alle gemoederen weer bedaard en kon hij zijn leven voortzetten.

Om er zeker van te zijn dat de balling echt naar de verplichte bedevaartsplaats was getogen, moest hij bewijs meenemen. De arme drommel die geen bewijsstuk kon overleggen, kreeg bij terugkomst een nog zwaardere straf. Willem Uten Hage uit Kennemerland kon de dans net ontspringen. Hij was wegens doodslag op bedevaart gestuurd naar Rome. Daar moest hij drie zielsmissen laten lezen in drie verschillende kerken en hiervan bewijs meenemen. In de Sint-Pieter kreeg hij dat, en ook in de tweede kerk, maar de priesters van de derde kerk, Sint-Maria Maggiore, vonden het onnodig een brief voor hem op te stellen. Willem keerde terug naar zijn geboortegrond en probeerde het Hof van Holland er uit alle macht van te overtuigen dat hij toch werkelijk in alle drie de kerken was geweest. Het Hof besloot de pelgrim niet verder te vervolgen, maar niet dan nadat hij op zijn knieën gezworen had dat de missen in de kerk Sint-Maria Maggiore echt waren gelezen.

Rome was veruit de meest populaire stad om gestrafte criminelen naartoe te sturen. De route was alom bekend, maar dat maakte de tocht er niet gemakkelijker op. Overal lagen struikrovers op de loer. De pelgrim moest de zware Alpen-hindernis nemen, en er was altijd wel ergens oorlog. Onderweg boden de zogenoemde ‘Elenden-herbergen’ onderdak, maar de onheilspellende naam deed al het ergste vrezen. Een reis naar Rome of Santiago de Compostella duurde toch algauw twee jaar en een veilige terugkeer was allerminst gegarandeerd. Wel was de misdadiger bij terugkomst gezuiverd van zijn vergrijp en kon hij als vrij man terugkeren naar zijn geboortegrond.

Vogelvrij

Anders was dat voor de eeuwige balling. Die was vogelvrij. Dat hield in dat hij zonder pardon geëxecuteerd mocht worden als hij zou terugkeren, en bovendien dat alle verwanten van het slachtoffer hem straffeloos mochten doden. Hoewel de voorwaarden voor deze vorm van bloedwraak per rechtsgebied varieerden, was de wraakneming in principe gerechtvaardigd. De balling moest daarom continu over zijn schouder kijken of een gerechtsdienaar of een wraaklustig familielid van het slachtoffer hem niet op de hielen zat. Goederen bezat hij niet meer, want een misdadiger die bij verstek veroordeeld was, verloor al zijn bezittingen. De landsheer confisqueerde zijn eigendommen, hoewel het gebruikelijk was dat de familie een deel mocht behouden.

De banneling op de vlucht haastte zich zo snel mogelijk naar een vrijhaven. Dat kon een klooster, kerk of kerkhof zijn. Vooral het kerkhof fungeerde nog weleens als asielcentrum voor misdadigers. Het moet er een levendig gebeuren zijn geweest, want er werden zelfs speciale ‘ballingshuisjes’ gebouwd om al die criminele daklozen wat bescherming te geven. Maar midden in de samenleving waren de ballingen wel een uiterst makkelijke prooi voor de wet, dus trokken de meeste veroordeelden eenzaam of in groepen over het land.

Al zwervend en bedelend zette ze hun bestaan voort, vaak in de meest ondoordringbare gebieden. Ze vormden een constante bedreiging voor plattelandsbewoners en reizigers. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de stedelijke besturen uitbreiding van het bangebied hard nodig vonden; nogal wat uitgezette moordenaars, verkrachters en rovers hielden zich op aan de grenzen van een stedelijke vrijheid. Ze vielen reizigers lastig en organiseerden zich in criminele bendes. Dat gebeurde bijvoorbeeld Johan van de Berge. Hij was altijd een eenvoudige schoenmaker geweest, maar nadat hij wegens meineed was verbannen, kwam hij in aanraking met andere ballingen en ging met hen op rooftocht. Hij werd gepakt en tot de galg veroordeeld.

Vooral politieke bannelingen bleven een sluimerend gevaar voor de openbare orde. Zij positioneerden zich in stadjes net buiten hun bangebied en wachtten het moment af dat de politieke situatie veranderde. Omdat betrekkingen met dit soort bannelingen gevaarlijke gevolgen konden hebben, werden daar strenge straffen op gezet. Onderdak geven was uit den boze. Zelfs het trouwen met kinderen van ballingen kon in sommige gevallen een straf van tien jaar verbanning opleveren. Trouwen met een balling zelf werd met twintig jaar verbanning gestraft.

Uit Italië is bekend dat in het geval van een politieke verbanning niet alleen de veroordeelde het land moest verlaten, maar ook zijn naaste familieleden. Iedereen die mogelijkerwijs met de politieke balling zou sympathiseren werd uit voorzorg weggestuurd. In de Nederlandse gebiedsdelen was zoiets erg ongebruikelijk. Een enkele keer werden verwanten van een geëxecuteerde moordenaar verbannen omdat zij hun financiële bijdrage aan de verzoening met de familie van het slachtoffer niet betaalden, maar over het algemeen bleef het gezin berooid achter. De man des huizes was vertrokken en daarmee ook de bron van inkomsten. Contact met hem was streng verboden. Een aantal vrouwen uit Dordrecht die hun verbannen echtgenoten brieven schreven, werd ‘verraesters’ genoemd en veroordeeld.

De middeleeuwse samenleving probeerde uit alle macht de kleine en vaak hechte gemeenschappen te beschermen tegen zware misdadigers. Hoe verder weg, hoe beter. Het resultaat was echter dat de samenleving onveiliger werd. De kleine gemeenschappen werkten hun rotte appels eruit, maar raakten geïsoleerd door de grote gevaren die zich aan de grenzen van hun bangebied hadden verzameld. Verbanning was een verplaatsing van het probleem, geen oplossing.

Meer weten

  • In ‘Om die wrake wille.’ Eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland (2004) van C.N.W.M. Glaudemans komt niet alleen het juridische, maar ook het sociale aspect van verbanning uitgebreid aan de orde.
  • In Recht voor de Raad. Rechtspraak voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland in het midden van de 15e eeuw (2001) van Marie-Charlotte Le Bailly wordt de rechtsgang in de vijftiende eeuw gedegen onder de loep genomen.
  • Jan van Herwaarden onderzocht de verplichte bedevaarten in Opgelegde bedevaarten. Een studie over de praktijk van opleggen van bedevaarten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen (ca. 1300-ca. 1550) (1978).
  • D.A. Berents is expert op het gebied van strafbepalingen in de Middeleeuwen, en schreef daarover onder andere Het werk van de vos. Samenleving en criminaliteit in de late Middeleeuwen (1985).