Sinds de Middeleeuwen verschansten veel Nederlandse steden zich achter uitgebreide verdedigingswerken. Als de vijand aan de poort stond, zaten de inwoners hoog en droog achter een dikke stadsmuur.
Vanaf de Oudheid bouwden steden eenvoudige verdedigingswerken in de vorm van muren of aarden wallen. In de Middeleeuwen kregen ook Nederlandse steden aarden omheiningen, soms zetten ze er muren op die werden voorzien van torens en poorten. Vaak werden om de wallen grachten gegraven. Een stad mocht alleen muren bouwen als ze stadsrechten had gekregen van de lokale heer. Die kon de rechten ook weer afnemen. Zo ontzegde de graaf van Holland in 1303 Amsterdam het recht op een stadsmuur, omdat de stad tegen hem in opstand was gekomen.
Meer beeldessays in uw inbox? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In de vijftiende eeuw veranderde de oorlogvoering door de introductie van buskruit. Italiaanse steden stemden hun stadsbescherming daar als eerste op af. Ze bouwden driehoekige, stenen bastions als uitbreidingen van de stadsmuur om de reikwijdte van hun kanonnen te vergroten. Dit soort stenen bastions waren duur; in Nederland werden de bestaande wallen uitgebreid met aarden bastions.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In de zestiende eeuw begonnen de Nederlanders de vestingbouw op een wiskundige manier aan te pakken. De kwaliteit van hun vestingwerken werd alom geprezen. Nederlandse bouwkundigen als Adriaen Anthoniszoon en Henrick Ruse traden zelfs in buitenlandse dienst. Hamburg, Oslo, Kopenhagen en Manchester kregen verdedigingswerken ontworpen door Nederlandse bouwkundigen.
Naast de reguliere fortificaties ontstonden er complete vestingsteden. Deze steden lagen op een militair belangrijk punt en werden volledig ingericht om in oorlogstijd als verblijfplaats voor een garnizoen te dienen. Voorbeelden hiervan zijn Naarden, Zutphen en Bergen op Zoom.
Drie keer is scheepsrecht
Bergen op Zoom was van groot militair belang. In 1588 werd de stad belegerd door de Spaanse hertog van Parma. Hoewel de stad een verouderde middeleeuwse stadsmuur had, wist ze twee maanden stand te houden – tot ze werd ontzet door prins Maurits. Met het oog op toekomstige belegeringen werden de vestingwerken door Adriaen Anthoniszoon uitgebreid. In 1622 belegerde Spinola de stad, maar ook hij slaagde er niet de vesting te veroveren. Het bekende geuzenlied ‘Merck toch hoe sterck’ werd geschreven om de overwinning te vieren. Rond 1700 werden de vestingwerken wederom uitgebreid en vernieuwd onder auspiciën van Menno van Coehoorn. Toch werd Bergen op Zoom in 1747 door de Fransen veroverd, wat de stad een vermelding op de Arc de Triomphe opleverde.
Ook werden er vrijwel uit het niets complete vestingsteden gebouwd, zoals Bourtange in Oost-Groningen. Het Oudnederlandse vestingstelsel, zoals ontwikkeld door Anthoniszoon en Simon Stevin, werd in de zeventiende eeuw verder geperfectioneerd. Menno van Coehoorn was de belangrijkste bouwkundige van deze tijd.
Bouwkundige concurrenten
De Franse tegenhanger van Menno van Coehoorn was Sébastien le Prestre de Vauban. Vauban bouwde in Frankrijk een groot aantal vestingen. Bij het Beleg van Namen in 1692 stonden de twee experts tegenover elkaar. Vauban verkende undercover de verdedigingswerken die Van Coehoorn om de stad had gebouwd en trok uiteindelijk aan het langste eind.
In de negentiende eeuw verloren de oude vestingwerken hun nut en als steden wilden uitbreiden lagen ze in de weg. Met de Vestingwet van 1874 werd de verdediging van Nederland grondig herzien. Steden mochten hun vestingwerken daarna afbreken. Veel verdedigingswerken werden omgebouwd tot stadspark, zoals het Zocherpark in Utrecht of het Kenaupark in Haarlem. Sommige steden bouwden over hun eigen vestingwerken heen, dat is vaak nog te zien in het stratenpatroon. En hier en daar staan middeleeuwse muren en poorten nog steeds overeind.
Openingsafbeelding: Het Beleg van Rijnberg door de Fransen, 6 juni 1672. Schilderij door Lambert de Hondt.