Met de Industriële Revolutie begon een tijdperk van aanhoudende economische groei. In de twintigste eeuw ging iedereen er vanzelfsprekend van uit dat kinderen het beter zouden krijgen dan hun ouders. Maar dat vooruitgangsoptimisme begint te verdwijnen, merkt Annegreet van Bergen.
Vorig jaar in Halle, geboorteplaats van Georg Friedrich Händel, zat ik tegenover het standbeeld van de componist op het terras van een Italiaans restaurant met de uitdagende naam Rossini. Ik zag trams komen en gaan. Eentje had als bestemming Frohe Zukunft. Alleen al van de naam, ‘Vrolijke Toekomst’, werd ik blij. ‘Waarom heet Frohe Zukunft Frohe Zukunft?’ vroeg ik een man. Hij keek me glazig aan. Frohe Zukunft was gewoon een naam – altijd zo geweest.
Eigenlijk was het een nogal domme vraag. Zeker van iemand die ooit in Enschede nota bene om de hoek van de Toekomststraat heeft gewoond. Als mij indertijd was gevraagd waarom de Toekomststraat zo heette had ik ook gezegd dat het gewoon een naam was – altijd zo geweest. Hoe dom de vraag ook was, op internet vond ik de antwoorden. Frohe Zukunft in Halle is een woningcorporatie en de straat in Enschede is vernoemd naar woningen die de eigenaar met ‘De Toekomst’ aanduidde. Beide namen werden rond 1900 gegeven. Dat was een tijd van onversneden optimisme, vol vertrouwen in de toekomst, want dán zou het beter worden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In het licht van de geschiedenis van de mensheid bezien is vertrouwen in een betere toekomst tamelijk nieuw, vertelt Yuval Noah Harari in Sapiens. Pas in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw ontstond in West-Europa het idee dat wetenschappelijke kennis mensen kan helpen hun leefomstandigheden te verbeteren. Dat was een radicale ommezwaai in het denken. Tot dan toe was het overheersende idee dat alles wat je moest weten al bekend was. God of de goden hadden de wijsheid in pacht en gewone stervelingen konden die desgewenst verkrijgen door in oude teksten te spitten.
Maar kritische geesten zagen dat je veel nuttige kennis kunt vergaren door de werkelijkheid goed waar te nemen. Niet alleen op natuurwetenschappelijk en medisch gebied, zoals Antonie van Leeuwenhoek in 1674 deed met zijn microscoop. Ook op andere terreinen kun je door goede observaties veel te weten komen. Neem de twee Schotse dominees die midden achttiende eeuw een pensioenfonds wilden oprichten voor weduwen en wezen van overleden ambtsgenoten. Hoeveel premie hadden zij jaarlijks nodig?
Het baanbrekende, zo schrijft Harari, was dat de dominees zich daarvoor niet tot God wendden of de Bijbel raadpleegden. Nee, ze haalden er oude administraties bij en turfden hoeveel collega’s er elk jaar stierven, hoeveel vrouwen en kinderen zij achterlieten en hoelang die dan nog leefden. Op basis van de nog niet zo lang daarvoor door Jakob Bernoulli geformuleerde wet van de grote aantallen (lees: kansberekening) konden zij zo de toekomst voorspellen en schatten hoeveel dominees er jaarlijks zouden overlijden. Zo wisten ze hoeveel geld ze nodig hadden en wat er aan premie moest worden ingelegd. Hun berekeningen klopten. Die legden de basis voor een goed renderend pensioenfonds, dat nog steeds bestaat en tegenwoordig miljarden Britse ponden beheert.
Empirische kennis en breken met tradities was nieuw. Net als het idee dat een betere toekomst mogelijk én wenselijk is. In A Culture of Growth laat Joel Mokyr zien dat in vrijwel alle oude culturen trouw aan je voorouders een deugd was. Op sommige plekken was dat ook na de zeventiende eeuw nog zo. Mooie voorbeelden daarvan vond ik dicht bij huis, in de Achterhoek. Zo dankt hotel De Hoofdige Boer in Almen zijn naam aan een gedicht van Staring (1767-1840) over een koppige boer die niet via een nieuwe brug de Berkel wilde oversteken. ‘Onze ouders hebben ’t nooit gedaan/ Zij gingen, waar nu Stuggink gaat/ Eeuw in eeuw uit, de modderstraat.’ Eind negentiende eeuw berichtte De Graafschapsbode over boerenverzet tegen het verharden van zandwegen. ‘Als die wegen zo goed waren, hadden onze voorouders ze wel aangelegd.’ Zelfs ten tijde van de wederopbouw was het voorbeeld van de ouders soms nog heilig. ‘Je hebt de eer van vader en moeder aangetast, hebben die dan alles verkeerd gedaan?’ vroeg een boer aan zijn broer die een diepvrieskluis bij de melkfabriek wilde huren om daar vlees in te bewaren.
Het feit dat mensen in het Westen het massaal anders gingen doen dan hun voorouders lag ten grondslag aan de Industriële Revolutie. En die luidde een nieuw tijdperk in van aanhoudende economische groei. Die groei werd zo gewoon dat het in de twintigste eeuw een geboorterecht van mensen in het Westen leek om het beter te krijgen dan hun ouders. Dat is in de nieuwe eeuw niet meer zo vanzelfsprekend en daarom hebben we het tegenwoordig nog maar zelden over een Vrolijke Toekomst.