Los nummer 15,89. Telefoon: 020-6381899
Nieuwste Tijd (2001/3) heeft een interessant thema: ‘Historici tussen dictatuur en democratie’.
André Gerrits opent met de nuchtere constatering dat historici in dictaturen meestal geen gelukkig lot zijn beschoren. Ze werden, zeker onder het communisme, misbruikt om het volk op te voeden ‘in een geest van socialistisch patriottisme, nationale trots en proletarisch internationalisme’ – zoals een richtlijn uit 1960 in de Sovjet-Unie luidde.
Gerrits buigt zich ook over de vraag waarom de nationaal-socialistische misdaden zoveel meer weerklank hebben gevonden dan de communistische. Hij komt met een aantal plausibele verklaringen. De slachtoffers van de Shoah zijn doorgaans met naam en toenaam bekend. De moord op de joden is talloze malen verfilmd en er zijn boekenplanken over volgeschreven. Maar wie kent de slachtoffers van de Goelag Archipel? Zelfs Solzjenitsyn, die zo’n schok teweegbracht met zijn gelijknamige boek, heeft maar een fractie van de gruwelijke werkelijkheid kunnen beschrijven. Datzelfde kan gezegd worden van ex-gevangene Varlam Sjalamov met zijn tegenwoordig bewierookte Berichten uit Kolyma.
Het communistische experiment in de Sovjet-Unie werd bovendien niet beschouwd als een afwijking van de Russische geschiedenis, terwijl Hitler eigenlijk wezensvreemd aan de Duitse geschiedenis leek. Er gaan zelfs stemmen op die de continuïteit tussen tsaristisch Rusland en de Sovjet-Unie beklemtonen. Het kan zijn, maar studies hebben inmiddels wel aangetoond dat tsaristisch Rusland een oase van rust was vergeleken met de communistische dictatuur die het land teisterde in de twintigste eeuw.
Het blijft uiterst onbevredigend dat die tweede grote misdaad van de vorige eeuw zo gebrekkig wordt geboekstaafd. De Russische historicus Nikita Petrov doet in hetzelfde nummer verslag hoe de Russische regering en geheime dienst ieder historisch onderzoek dwarsbomen. Verbijsterend. Terwijl in Nederland hulpverleners in de rij staan als iemand zijn pink kneust, worden Russen van wie soms de hele familie in kampen is verdwenen doodleuk van het kastje naar de muur gestuurd.
In de Bondsrepubliek Duitsland is de Shoah tenminste fatsoenlijk beschreven en verfilmd. Hoewel: geschiedfilosoof Chris Lorenz beschrijft uitvoerig hoe het met de herinnering aan de moord op de joden in Duitsland tussen 1945 en 1965 nogal tegenviel. In de eerste twintig jaar na de oorlog zou het in de geschiedschrijving vooral zijn gegaan over de ‘Duitse catastrofe’ (de deling van Duitsland), niet over de joodse catastrofe. In de jaren zeventig en tachtig zouden historici wel meer aandacht besteden aan de denkbeelden van Hitler en aan de structuur van Nazi-Duitsland, maar niet aan de daadwerkelijke moord op de joden, zoals die zich in de concentratiekampen voltrok.
Volgens Lorenz veroorzaakte het boek Hitlers gewillige beulen van de Amerikaan Daniel Goldhagen daarom zo’n schok in Duitsland: voor het eerst riep iemand met veel aplomb dat gewone Duitsers gewone moordenaars waren geweest. Met de Duitse hereniging in 1990 kwam er een einde aan de ‘Duitse catastrofe’ en richtte een jonge, niet belaste generatie historici zich onbeschroomd op de echte Duitse catastrofe: de vernietiging van de Europese joden. Alleen al voor het artikel van Lorenz dient iedereen de Nieuwste tijd te kopen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees