De geschiedenis laat haar sporen na. Monumenten, voorwerpen en graven herinneren aan bijna vergeten personen. Hun verhaal wordt hier verteld. Deze keer het standbeeld van Laurens Janszoon Coster op de Grote Markt in Haarlem.
Duitsland jubelde toen in 1837 te Mainz een groot metalen standbeeld van Johannes Gutenberg werd onthuld. De uitvinder van de boekdrukkunst werd tijdens uitgebreide festiviteiten geëerd als een groot Duitser, als de man die Europa het licht van het gedrukte woord had geschonken. Drie jaar later werd het feest nog eens uitbundig overgedaan, omdat vier eeuwen eerder het eerste gedrukte boek in Duitsland van de pers was gekomen.
Het was een provocatie die Nederland niet onweersproken kon laten. Want werd hier geen dief gelauwerd? De knecht die de drukgeheimen van zijn baas Laurens Janszoon Coster had gestolen? De man die Haarlem in de kerstnacht van 1439 als een dief ontvluchtte en in Duitsland met Costers technieken aan de haal ging? Neerlands trots was diep gekrenkt.
Volgens onderbibliothecaris J.J.F. Noordziek van de Koninklijke Bibliotheek had Nederland de plicht om een `zigtbaar teken’ voor Coster op te richten. Coster, niet Gutenberg, had `het menschdom het krachtigst middel ter beschaving en voorlichting’ gegeven. Het plan om een monument te plaatsen dat minstens zo groot was als dat in Mainz kreeg veel bijval. Het stenen beeld uit 1722 in Haarlem was te klein, te ouderwets en had te weinig grandeur.
De burenruzie had een lange geschiedenis. Waar was de boekdrukkunst uitgevonden? In Mainz, zeiden de Duitsers. In Haarlem, beweerden de Nederlanders. De naam van Coster dook voor het eerst op in een geschiedwerk uit 1588. De Haarlemmer zou uit boomschors letters hebben gesneden en hiermee een gedichtje voor zijn kleinkinderen hebben gedrukt. Nadat hij de kunst had verfijnd door metalen letters te gieten, ging zijn knecht er met de techniek vandoor.
Maar de bewijzen vóór Coster lagen niet voor het oprapen. Zo waren er – niet onbelangrijk – geen boeken die zonder twijfel aan hem konden worden toegeschreven. Ook was onbekend wanneer Coster zijn vinding precies deed. Met de natte vinger maakte men er maar 1423 van – ruim voor de eerste Gutenberg-druk uit 1440. Er ontstond een kliek van costerianen die de Nederlandse aanspraak op de vinding, en daarmee de nationale eer, in felle internationale polemieken hooghield.
De onthulling van het bronzen standbeeld was het hoogtepunt van hun strijd. De natie schaarde zich rond de sokkel met daarop het kolossale beeld, vier meter hoog en 1625 kilo zwaar. De beroemde beeldhouwer Louis Royer liet Coster triomfantelijk een A ten hemel heffen, terwijl hij met zijn linkerhand een boek tegen zijn borst klemde. `Vol geestdrift scheen hij voort te stappen, als willende te kennen geven: ik heb het gevonden!’
Haarlem was het toneel van een `nationaal feest’ als nooit eerder vertoond was. Noordziek schreef later: `Nederlanders van allerlei rang, stand en betrekking kwamen aldus aangetogen om de groote plegtigheid bij te wonen, waarbij aan het Vaderland en aan Europa zou verkondigd worden dat het groote pleit ten voordeele van Coster beslist was.’ Om het de oosterburen nog eens in te wrijven was tevens een rijnaak naar de uitvinder vernoemd.
Lang duurde de triomf niet. In volgende decennia werd de legende voorgoed ontmaskerd. In Haarlem woonde, zo bleek, rond 1423 geen Coster die boeken drukte. Vooral de geleerde bibliofiel Antonius van der Linde schoot met scherp. Hij schreef vol ironie in De Gids dat hij zelfs voor de Nederlandse groentes en koeien respect had, maar niet voor `onzen’ Coster. `Hij drukt onze belachelijke zelfaanbidding uit en hem te sloopen is een nacionaal belang.’ Van zijn voetstuk gevallen staat Coster sindsdien eenzaam op de markt in Haarlem.
Dit artikel is exclusief voor abonnees