De geschiedenis laat haar sporen na. Monumenten, voorwerpen en graven herinneren aan bijna vergeten personen. Hun verhaal wordt hier verteld. Deze keer het kapje van Dorothea Visser (1819-1876) in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.
Dorothea Visser schrok in de vroege uren van vrijdag 1 december 1843 wakker van een hevige hoofdpijn. Het leek alsof er spelden in haar kussen zaten. Ze voelde dat er vocht langs haar hoofd liep. Ze veegde het af, maar het kwam telkens terug.’s Ochtends ontdekte ze geschrokken dat haar witte muts rood was gekleurd. Rondom haar hoofd zat een krans van bloed. In de weken hierna vormden zich ook wonden in de vorm van een kruis op haar handen, voeten en borst.
De 24-jarige dochter van een dagloner uit Gendringen in de Achterhoek was op haar elfde uit werken gegaan. Tijdens haar eerste dienstbetrekking kreeg ze een trap van een koe. Het letsel werd verwaarloosd en ging ontsteken. De chirurgijn zag daarom maar één uitweg: de wond werd herhaalde malen uitgebrand met een ijzeren staaf. Het meisje schreeuwde het uit.
De marteling bleek tevergeefs. Haar been en urinewegen raakten verlamd en ze kreeg zenuwtoevallen. Wanhopig bad ze tot God om hulp. Toen verschenen de stigmata: de wondtekens van Christus. Ze zouden tot haar dood, drieëndertig jaar later, elke Goede Vrijdag, Kruisvinding en Kruisverheffing terugkeren. Van haar kwaal was Dorothea verlost. Maar door de wonden was ze ‘geen uur zonder lijden, zonder pijnen, zo dat hare jaren, hare dagen voorbijgingen in voortdurende smarten’.
Het nieuws over de stigmata ging als een lopend vuurtje door de Achterhoek. Katholieken zagen het als een wonder, protestanten spraken van bedrog. De dokter, de kapelaan en de pastoor namen in 1844 op Goede Vrijdag de proef op de som. Ze verbonden Dorothea’s handen en verzegelden het verband. Twee nonnen bleven twee dagen en nachten bij haar. Op donderdag begon het bloeden op haar borst en linkerhand. Kruisen verschenen. Even voor twaalf uur bloedde het ‘met talrijke droppelen’. Toen ze de volgende dag het verband verwijderden, zagen ze ‘een bloedachtig kruisteken’.
In de jaren hierna bezochten steeds meer mensen Dorothea in haar armoedige huisje. Ze vroegen haar om voorspraak bij de Heer en gingen samen met haar in gebed. Volgens pastoor Antonius Kerkhof, die Dorothea haar hele leven bijstond, geschiedden er diverse wonderbaarlijke genezingen. Zo genas een arts van tuberculose.
Gestigmatiseerden kwamen tot dit moment in de katholieke Kerk zelden voor. Alleen Fransiscus van Assisi ontving de kruistekens. Aartsbisschop Joannes Zwijssen zat in een precaire positie. Hij vreesde dat de zaak in Gendringen de opbouw van de Kerk in Nederland zou kunnen schaden. Kritische protestanten zouden die kunnen aangrijpen om het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie te dwarsbomen.
Bovendien waarschuwde Dorothea in 1858 herhaaldelijk voor een (nooit uitgevoerde) aanslag op de paus. In een visioen zag zij dat Napoleon III die beraamde. Het Vaticaan vreesde een rel als deze voorspellingen bekend zouden worden. Daarom verbood Zwijssen de stroom van bezoeken aan Dorothea en plaatste hij pastoor Kerkhof, die over de aanslag alarm had geslagen, over naar Kloosterburen in Groningen. Haar zielenherder nam Dorothea mee als zijn huishouder. Zij stierf in 1876.
Pas in 1965 kreeg de zaak weer aandacht toen journalist Bert Kerkhoffs de aantekeningen van de pastoor in handen kreeg. Hij publiceerde enkele artikelen en in de jaren negentig een boek. Toen maakten twee regionale cineasten ook een speelfilm over Dorothea en werd een proces van zaligverklaring in gang gezet. Tot op de dag van vandaag bezoeken talrijke katholieken het graf van de gestigmatiseerde in Olburgen om er te bidden voor troost en genezing.
Dit artikel is exclusief voor abonnees