In de ‘stelling’ reageert een vast panel van historici op een actuele gebeurtenis.
Martin Sommer:
‘Strikt genomen is de vaste baan, met alles erop en eraan, inderdaad een historische uitzondering. De achturige werkdag, een fatsoenlijk pensioen en een cao: het zijn allemaal vruchten van de vakbondsstrijd die nu bezig zijn te verkruimelen. Maar wie verder kijkt ziet iets anders. Vóór de Franse Revolutie sprak men van de standenstaat. Werk was niet zoals nu, van negen tot vijf en daarbuiten ben je vrij burger.
Tot die tijd bepaalde je bezigheid ook je hele hebben en houden als mens. Er was geen ontkomen aan — niet voor jezelf en evenmin voor je kinderen. Een boer was een boer, een pruikenmaker een pruikenmaker en een handelaar een handelaar. Die status-quo werd ook met hand en tand verdedigd, in gilden en broederschappen. Wie geen pruikenmaker was, kwam er niet zomaar tussen. Officieel was het na de Franse tijd gedaan met de standen, maar tot in de jaren vijftig was “stand” in Nederland een gangbaar begrip.
En zelfs vandaag zien we de resten, bij notarissen of taxichauffeurs. Zo bezien is niet de vastheid van de betrekking, maar de flexibele arbeidsmarkt de recente uitvinding. En ook een goede uitvinding. Een die de mogelijkheid biedt om te ontsnappen aan je lot, sociaal te stijgen, en voor alle beroepen behalve dat van koning in aanmerking te komen.’
Beatrice de Graaf:
‘Een van de indrukwekkendste romans die ik ooit las is Kleiner Mann, was nun van Hans Fallada, die zich afspeelt in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. De hoofdpersoon is een heel gewone, lieve man die graag goed wil zorgen voor zijn zwangere vrouw, maar als warenhuisbediende-op-commissie langzaam door het systeem wordt verzwolgen.
Eeuwenlang hebben gildes en schutterijen hun leden tegen armoede- en ziekteval proberen te beschermen. Toch viel iedereen die geen burgerceel bezat en tot een gediscrimineerde bevolkingsgroep behoorde — de Joden bijvoorbeeld — door de mazen van het net. Met de urbanisatie en industrialisatie werd de situatie er niet beter op. In 1789 vormden in Frankrijk de dagloners de grootste groep onder de derde stand in de grote steden. De anarchist en dagloner Auguste Vaillant probeerde zich uit wanhoop over zijn onzekere positie op te blazen in het Franse parlement.
Pas na de Tweede Wereldoorlog lukte het de vakbonden de burgerlijke en sociaal-democratische partijen zover te krijgen het recht op een uitkering, ontslagbescherming en andere sociale wetten aan te nemen. Tegenwoordig loopt Nederland met zijn zzp’ers zonder uitzicht op pensioen of zekerheid voorop in Europa. Die zie ik niet zo snel aanslagen plegen, maar een goede vakbond hebben ze ook niet. Zo zal een vaste baan inderdaad een historische luxe blijven.’
Eva Roovers:
‘Dat klopt: de vaste baan is net zo’n historische uitzondering als de leerplicht, gelijke rechten en nog wat van die beschaafde zaken. Eeuwenlang waren arbeiders afhankelijk van de goedertierenheid van hun broodheer. De ambachtslieden hadden het wat beter met hun gilden, maar ook zij hadden weinig bestaanszekerheid. Dankzij de sociale bewegingen begon dat eind negentiende eeuw te veranderen.
De twintigste eeuw is de eeuw van de werknemer. De werkweek werd korter en er kwamen rechtsbescherming, sociale zekerheid, recht op vakantiedagen, ouderschapsverlof, ziektewet, pensioenopbouw et cetera. In het Westen althans. Elders zijn juist steeds meer mensen terechtgekomen in arbeidsomstandigheden die mensonterender zijn dan ze in Europa ooit waren. Zij fabriceren alle kleding en spullen voor die steeds welvarender westerse werknemers.
Dankzij het neoliberalisme is sinds het einde van de vorige eeuw ook hier de macht weer bij de werkgevers komen te liggen. Het ontslagrecht werd versoepeld, sociale voorzieningen werden uitgekleed, werknemers moeten 24 uur per dag bereikbaar zijn en structureel overwerken, vaak zonder reële compensatie. En dat zijn dan nog mensen met een redelijk zeker inkomen. Maar wat te denken van al die verpleegkundigen, leraren en postbodes die gedwongen zzp’er werden? In plaats van het proletariaat hebben we nu het precariaat: mensen die werken, maar toch nauwelijks kunnen rondkomen en in constante bestaansonzekerheid leven.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees