Vijftig jaar geleden, om precies te zijn op 4 oktober 1957, begon de ruimtevaart. Op die dag lanceerden de Russen de Sputnik, een bol van gepolijst aluminium van ruim 83 kilo. De Sputnik had twee radiozendertjes aan boord die een kwetsbaar biep-biep-biep lieten horen, dat overal ter wereld met een eenvoudige radio viel te beluisteren. Wie nog eens horen wil hoe deze technologische revolutie klonk, kan daarvoor op het internet terecht.
Vooral in de Verenigde Staten sloeg de lancering van de Sputnik in als een bom. Het leek wel of de Sovjet-Unie in één klap de Koude Oorlog had gewonnen. Er ontstond een mediahysterie die maanden aanhield en zelfs in de verkiezingscampagne van 1960 nog een rol speelde. Volgens velen was de Sputnik erger dan Pearl Harbor. Als de Russen hiertoe in staat waren, moesten zij wel jaren voorliggen op het terrein van de rakettechnologie en dat betekende dat de Verenigde Staten kwetsbaar waren voor een verrassingsaanval.
Zo werd de mythologie van de missile gap geboren. Dat de Russen een technologische voorsprong hadden, moest wel liggen aan fundamentele gebreken van de Amerikaanse samenleving. De Amerikaanse kinderen waren verwende luiwammesen, die in een gebrekkig functionerend onderwijssysteem onvoldoende wiskunde en natuurkunde leerden. Het voortbestaan van de westerse beschaving stond op het spel. De federale overheid besloot onmiddellijk miljarden dollars extra in het onderwijs te pompen.
De paniek werd verder gevoed door de lancering op 3 november van een tweede Sputnik, die een hondje aan boord had. Nu hadden de Russen de hele laatste trap van hun lanceerraket in een baan om de aarde gebracht, en die woog maar liefst zes ton. De Amerikanen werkten ook aan een kunstmaan, maar die had de afmetingen van een forse zuidvrucht. Op 6 december 1957 mislukte de lancering van dat kunstmaantje. De Vanguard-raket begaf het bij de start, de neuskegel viel er af en het maantje bleef aandoenlijk piepend op de grond liggen. De wereldpers leefde zich uit en sprak van de Kaputnik, de Stayputnik en de Flopnik.
Bij de aanhoudende paniek over het voortbestaan van de westerse beschaving werd geen acht geslagen op het relativerende commentaar van de deskundigen. Die probeerden duidelijk te maken dat er van een levensgevaarlijke Russische voorsprong geen sprake was. Het enorme hefvermogen van de Russische lanceerraket, de R7, was het resultaat van een pragmatische beslissing van de constructeurs, waartoe zij gedwongen waren door de gebrekkige technologie waarover zij beschikten.
Bij gebrek aan metaallegeringen die bestand waren tegen de zeer hoge temperaturen die grote raketmotoren genereren, moesten de Russen werken met relatief kleine motoren. Daarom hadden zij de eerste trap van de R7 voorzien van liefst twintig motoren, ondergebracht in een centrale cluster en vier kleinere clusters die simpelweg aan de zijwand van de hoofdraket waren bevestigd. Het succes van de R7 was een klassiek voorbeeld van de ‘stimulerende achterstand’. De Amerikanen beschikten over diverse raketten die in staat zouden zijn geweest een satelliet te lanceren, als zij zouden hebben geweten waartoe de Russen in staat waren.
De meest betrouwbare raket, met het grootste hefvermogen, was de Jupiter. Die had echter een groot nadeel: hij was gebouwd door Wernher von Braun en zijn medewerkers. De Amerikanen voelden er niets voor hun eerste satelliet te laten lanceren door voormalige nazi’s. Von Braun werd zelfs scherp in de gaten gehouden om te voorkomen dat hij ‘per ongeluk’ de derde trap van een Jupiter als eerste satelliet de lucht in zou laten gaan.
We zouden dus ironisch kunnen constateren dat de westerse beschaving door toedoen van het Derde Rijk helemaal niet in gevaar was. In werkelijkheid hadden de Amerikanen op vrijwel elk terrein van de rakettechnologie een aanzienlijke voorsprong op de Russen.
Maarten van Rossem