Christiaan Snouck Hurgronje ging tot het uiterste voor zijn onderzoek naar de islam. Hij liet zich zelfs besnijden en nam deel aan de hadj. Maar hij waarschuwde ook voor de gevaren van deze religie.
Wim van den Doel is niet de eerste biograaf van Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936), de ‘oriëntalist’ die de islamstudie in Nederland op de kaart heeft gezet en zijn stempel heeft gedrukt op de koloniale politiek in Nederlands-Indië. Theo Juynbol en Philip Dröge gingen Van den Doel in respectievelijk 1901 en 2017 voor. Maar Juynbol beperkte zich tot een hagiografische levensbeschrijving van nauwelijks vijftig pagina’s en Dröge liet zich te zeer meeslepen door het spectaculaire levensverhaal van Snouck Hurgronje. Van den Doel schetst het portret van een complexe man, wiens ideeën over de rol van het koloniale bestuur in de Indische archipel niet in oneliners te vangen zijn.
Snouck riep op tot een krachtige militaire onderwerping van de buitengewesten, zoals Atjeh en Lombok, maar hij deed dat met het oog op de toekomst. Volgens hem hield de islam met zijn rigide geloofsovertuigingen over de komst van de wereldheerschappij over de niet-gelovigen de vooruitgang van de regio tegen. De misvatting onder met name koloniale bestuurders, dat de islam in de archipel niet meer dan een sluier zou zijn, bestreed Snouck te vuur en te zwaard. Nederland had een missie te vervullen. Alleen door voorspoed en rechtszekerheid te brengen zou dat het pleit van de fanatieke broederschappen en godsdienstleraren winnen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Snouck was een etnoloog pur sang. Hij liet zich voor zijn onderzoek in Mekka als 28-jarige besnijden en voldeed aan alle religieuze verplichtingen van de hadj. Die ‘tijdelijke accommodatie’ was noodzakelijk om ‘den Mohammedaan’ te leren kennen. Maar hoe tijdelijk was tijdelijk? Snouck huwde twee keer een moslima in Nederlands-Indië. Toen Cambridge hem uitnodigde een leerstoel te bezetten vroeg hij zich af wat hij er als ‘halb-muhammedanischer verwildter Kulturmensch’ te zoeken had, zoals hij een vriend schreef.
In 1907 keerde hij terug naar Leiden. Daarmee liet hij zijn gezin op Java voorgoed achter. Door het drama van de Eerste Wereldoorlog verloor hij zijn geloof in de beschavingsmissie van het Westen. Intussen rekende hij rigoureus af met elke vorm van rassenwaan. Islam en christendom hadden volgens hem één ding met elkaar gemeen: beide geloofden dat de mens afstamde van een oerpaar. Die oorsprongsmythe was niet te rijmen met welke vorm van racisme of antisemitisme dan ook. Snouck, zo maakt Van den Doel duidelijk in deze magistrale biografie, was als kind van zijn tijd zijn tijd ver vooruit.
Eric Palmen is historicus.
Snouck
Wim van den Doel
448 p. Prometheus, €49,99