Home Sensatie en sentiment in het levenslied

Sensatie en sentiment in het levenslied

  • Gepubliceerd op: 16 maart 2004
  • Laatste update 31 mrt 2023
  • Auteur:
    Marjolein van Rotterdam
  • 9 minuten leestijd

Van nieuwsvoorziening tot tranentrekker, van roddellied tot liefdesverklaring. De smartlap heeft nooit geleden onder gebrek aan belangstelling.

Tijdens de opening van de tentoonstelling Ode aan de Zangeres Zonder Naam, in het Leidse museum De Lakenhal, vloeiden er tranen. Echte tranen. In een van de laatste kabinetjes draaide een film over het leven van de Zangeres. Dat was te veel voor de Leidse bevolking, die in haar geheel was uitgenodigd en voor een groot deel was gekomen. Toen Mary Servaes op het witte doek Mijn Leven zong (op de wijs van My Way), vielen de Leidenaren elkaar huilend om de hals.

Wat Mary volgens de tentoonstelling had moeten doorstaan, was dan ook niet mis. Haar vader was een dronkelap en een bruut die haar moeder mishandelde. Mary (toen nog Rietje) liep op haar tweede door een val een heupbeschadiging op, die haar levenslang mank maakte, ondanks tweeënhalf jaar ziekenhuis en maanden thuis in een gipsbed. En ze was door een gezwel aan de eierstokken gedoemd kinderloos te blijven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Mary’s leven wás een smartlap. En zo hoort het ook. Een vertolker van het levenslied moet zich kunnen inleven. Daarom is de Zangeres zo’n mooi voorbeeld van een smartlappenkoningin. Daarom ook zijn Johnny Jordaan en Manke Nelis zo goed. Daarom is een modieuze zanger als Jan Rot veel minder goed.

Schmachtlappen

Volgens veel liefhebbers dateert het woord ‘smartlap’ uit de Middeleeuwen. Het zou slaan op de beschilderde doeken waarmee straatzangers de tekst van hun lied illustreren. Die lappen waren er, maar het verhaal is niet waar: de doeken zijn afkomstig uit de periode na de Middeleeuwen, en de term ‘smartlap’ is bedacht in de jaren zestig. Het was een vertaling van het denigrerende Duitse Schmachtfetzen of Schmachtlappen, dat ‘sentimenteel lied’ betekent.

Of smartlappen of levensliederen – verschil is er eigenlijk niet – voorlopers in de Middeleeuwen hadden, is niet zeker. Wat het volk voor de zestiende eeuw zong weten we niet. De oudst bekende Nederlandse liederen zijn die van de abdes Hadewijch, die rond 1250 mystieke liederen schreef over haar passie voor God. Maar Hadewijch was bepaald geen volks type.

Gelukkig voor historici begonnen volkszangers vanaf de zestiende eeuw hun teksten op te schrijven, toen rondtrekkende straatzangers hun liedjes gingen verkopen. Ze lieten ze zelfs drukken. Eenvoudige drukwerkjes waren het, dunne vellen met tekst aan de voor- en achterkant, en instructies voor de uitvoering (‘op de wijze van’). Deze zogenoemde liedbladen waren van het allergoedkoopste soort papier, waardoor er veel verloren zijn gegaan.

Dat toch een aardige verzameling liedbladen bewaard is, is vooral te danken aan de inspanningen van twee heren, Douwe Wouters en Julius Moormann. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog raakten zij in de liedjes geïnteresseerd. Wouters was gepensioneerd onderwijzer, Moormann een leraar Nederlands met een speciale belangstelling voor het Bargoens en andere ‘geheimtalen’ van dieven, veehandelaren en kramers. Als bezetenen verzamelden deze leraren liedbladen, schreven erover, en gaven ze opnieuw uit.

Dankzij Wouters en Moormann weten we dat straatliedjes informatie en vermaak boden zoals tegenwoordig televisieprogramma’s als Opsporing verzocht en Hart van Nederland, roddel en achterklap zoals in weekblad Privé, en vermaak zoals de André van Duin-show. In de collectie komen liefdesliedjes, familieliedjes en kolderieke liedjes voor, sensatieliedjes, vaderlandslievende en politieke liedjes en moordliederen. De meeste liedjes rouleerden snel omdat ze over actuele zaken of roddel gingen.

Opvallend genoeg gaat een groot deel van de liedjes van Wouters en Moormann over de dood. Zo was marktzanger Lange Jan, altijd aanwezig op de Rotterdamse markt, een specialist in het moordliedgenre. De journalist Carel van Nieveld wist zich in 1901 nog te herinneren hoe Jan vijftig jaar eerder zijn liederen sleet: ‘Daar stond eertijds de vermaarde “Lange Jan” met zijn galerij van moordtonelen, afgemaald in zestien of twintig vierkante vakjes op een linnen lap, die zich als een marszeil bolde in den wind. Lange Jan had een zeer rooden neus en een paar vervaarlijk groote, vet gebalsemde “spuuglokken”.’ Terwijl vrouw en kinderen in dichtvorm de gruweldaden declameerden, wees Jan met een stokje de bloedige afbeeldingen aan.

Gemene burgerluidjes

In de negentiende eeuw werden de ‘liedekens’ ook ingezet met een stichtelijk of vaderlandslievend doel. Zo gaven de dames Betje Wolff en Aagje Deken een bundeltje Economische liedjes uit, teneinde ‘de gemene burgerluidjes’ iets beters voor te zetten dan hun oolyke vodderyen. Ook de Maatschappij tot Nut voor het Algemeen deed iets dergelijks. Veel nut had het trouwens niet: ‘Nog altijd hoort men overal bijna alleen laffe, onzedelijke straatliedjes, terwijl de goede volksgezangen, opzettelijk ook door de Maatschappij bezorgd, weinig of bijna geheel geenen ingang hebben gevonden,’ klaagden de initiatiefnemers in 1839.

Daarnaast verruimde het aanbod. In de negentiende eeuw gingen ook muziekzaken liedbladen verkopen. Meestal waren dat amusementsliedjes uit de café-chantants en cabarets, die werden afgedrukt op kwalitatief beter papier. Vaak ging het om bekende melodieën uit de opera of de operette. Het drinkliedje In ’t Fortuintje, bijvoorbeeld, was een vereenvoudigde versie van La Poulle, uit Meyerbeers opera Robert le diable (1831).

Ook aan de onderkant kwamen er liedjes bij: de bedelliedjes, vroege voorlopers van de tegenwoordige straatkrant. Bedelliedjes waren gedrukte liedjes waarmee behoeftigen sociaal verantwoord konden bedelen. Wie medelijden had kocht van de invalide of werkloze een liedblad. Zoals Doode ogen, waar boven gedrukt stond: ‘Beleefd aangeboden door een halfblinde Huisvader. Doordat ik 12 jaren in een kolenmijn werkzaam ben geweest waardoor een ziekte op mijn oog geslagen en niet in staat ben om te werken. Prijs naar eigen goeddunken.’

Overschotje

De grootste verandering voltrok zich in de twintigste eeuw. Tot de Eerste Wereldoorlog waren de marktzangers nog overal aanwezig, maar langzaam werden ze verdrongen door de grammofoonplaat en de radio. In 1900 zette het Haagse Regiment Muziekkorps Turf in je ransel op de plaat. Het was de eerste Nederlandse grammofoonopname. De eerste radio-uitzending volgde in 1919.

De komst van grammofoonplaten en radio luidde een nieuw tijdperk in. Cabaretiers zoals Koos Speenhoff en Louis Davids, die toegang hadden tot deze opkomende muziekindustrie, namen de taak van de straatzangers over. Echte tranentrekkerspecialisten zoals Willy Derby, zijn broer Lou Bandy, en Kees Pruis volgden hen op, met hits als Moeder ik kan je niet missen, Zachtjes klinkt het avondklokje en Overschotje.

Dit laatste liedje uit 1923 gaat over een meisje dat thuis het ‘overschotje’ is. Haar moeder is overleden, haar vader hertrouwd. Het meisje staat vaak bij haar moeders graf. De muziek is van Eugénie Bandy, de tekst van echtgenoot Lou. De Zangeres Zonder Naam zette het later opnieuw op plaat. Moeder ik kan je niet missen (1922) is de hele twintigste eeuw gezongen: Willy Derby voerde het uit, Johnny Hoes en de Zangeres Zonder Naam ook. ‘Zachtjes klinkt het avondklokje’ (een vertaling van Leise tönt die Abendglocke uit 1870) is al even dramatisch als Overschotje. Een gewonde jonge soldaat – beide benen en zijn rechterhand eraf – sterft als zijn moeder in het ziekenhuis arriveert. Ook moeder stort dood neer.

De dood aan het einde hoort bij het levenslied, net zoals het simpele, bonkende rijm, het kromme taalgebruik, en de vele clichés. Moeders, soldaten en matrozen, rozen en tranen zijn onmisbaar. Koude sneeuw dringt door in lekke klompen (KerstliedDe bedelaar van Parijs het motregent zachtjes op straat (Het kleine café aan de havenAls ik naar je blinde ogen kijk).

Na het tijdperk van Willy Derby kwamen zangers als Johnny Hoes, de Zangeres zonder Naam, Johnny Jordaan, Willy Alberti en Tante Leen, die weer werden opgevolgd door André Hazes, Frans Bauer en Marco Borsato. Nog weer recenter zijn het de half ironische formaties als Diep Triest, Stiefkind, en ‘Trane met tuite’ die de aandacht trekken. Daarnaast schieten sinds een jaar of twintig de smartlappenkoren als paddestoelen uit de grond.

De huidige populariteit van het levenslied is het gevolg van een revolutie in de samenstelling van het levensliedpubliek. In de jaren zestig keek een intellectueel neer op een smartlap. Toen Mary Servaes in 1975 de Gouden Harp kreeg, leverde liedjesschrijver en cabaretdeskundige Wim Ibo, die de prijs eerder had gekregen, zijn harp weer in. Het oordeel veranderde pas toen de dichter Lucebert een liedje voor de Zangeres Zonder Naam schreef, Gerard Reve ook van Mary Servaes bleek te houden, en vele homo’s – Paul de Leeuw voorop – in navolging van de volksschrijver een voorliefde voor de smartlap opvatten. De culturele voorhoede volgde: in de jaren negentig werd het levenslied camp.

In Nederland zijn dit jaar vijf smartlappenfestivals:

–     Smart in ’t hart, Amersfoort, 17 en 18 april

–     Dag van het Levenslied, Nijmegen, moederdag 9 mei

–     Festival van het Levenslied, Tilburg, 12 en 13 juni

–     Festival van het Levenslied, Leiden, 18 september

–      Smartlappenfestival, Utrecht, 12, 13 en 14 november

Museum de Lakenhal in Leiden heeft een permanent hoekje gewijd aan de Zangeres zonder Naam

De trouwdag was gekomen,

’n Trouwdag zonder lach;

Hij dacht aan z’n eerste meisje,

Dat hij nu nooit meer zag.

Op weg naar zijn aanstaande,

In de arm ’t bruidsboeket,

Passeerde hij haar woning,

Ging binnen met zachte tred.

Daar lag z’n teergeliefde,

’n Blos op haar gelaat;

Hij snikte om vergeving,

’t Was nog niet te laat.

Ze zei, met matte glimlach,

Terwijl ze haar ogen sloot:

Ga jij gerust naar die ander,

Want ik ben de bruid des doods.

‘De bruid des doods’, van de Zangeres Zonder Naam (1983) 

Straatliederen digitaal

Het Geheugen van Nederland is een project dat collecties van archieven, musea en bibliotheken digitaal toegankelijk maakt. Een van de onderdelen is een website met straatliederen. Hiervoor putten de samenstellers uit de collecties van de Koninklijke Bibliotheek en het Meertens Instituut. Er staan zo’n 15.000 liedjes op de site, waaronder een deel uit de collectie van de onderwijzers Douwe Wouters en Julius Moormann. De dertig populairste liedjes zijn ook te horen. De oorspronkelijke teksten wordt gezongen door onder anderen Freek de Jonge, Nico van der Meel, Maarten van Roozendaal en Mieke Stemerdink.

www.geheugenvannederland.nl/straatliederen. Op www.kb.nl staat onder ‘Nieuws’ een videoverslag van het straatliederensymposium dat bij de opening van de site is gehouden.