Er zijn in ons land naar schatting zo’n 3000 tot 7000 mensen actief met een metaaldetector – en die zoeken en vinden weleens iets ouds. Een buitenstaander denkt dan misschien dat ze daarmee in het vaarwater van de professionele archeologen komen, dat het cultuurbarbaren of minimaal lastposten zijn. Maar de burgerwetenschappers en de reguliere onderzoekers weten elkaar te vinden, al is de kou nog niet helemaal uit de lucht.
Eind 2022 werden drie mannen uit het Limburgse Meerlo veroordeeld tot taakstraffen en twee van hen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand omdat ze, eerst met een detector en vervolgens met een graafmachine, het wrak van een in 1944 neergestorte Britse Spitfire hadden blootgelegd. En in mei 2023 kreeg een detectorzoeker een boete van 250 euro; hij had naar overblijfselen uit de Tweede Wereldoorlog gezocht en was daarbij op een stuk verwrongen metaal gestuit. Al spittend bleek hij het vierde Nederlandse wagengraf uit de ijzertijd (5e eeuw v.Chr.) gevonden en beschadigd te hebben.
Meer geschiedenisverhalen in uw inbox? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Dit soort activiteiten geldt als illegale opgraving en is een overtreding van de Erfgoedwet. Die is in 2016 in werking getreden en verbiedt het opgraven van historische objecten uit de Nederlandse bodem. Alleen onderwijsinstanties (hbo-instellingen, universiteiten) of commerciële bedrijven die een certificaat van een daartoe gemachtigde instelling hebben mogen een opgraving op touw zetten. Het toezicht op de naleving is in handen van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dat maakt alle detectorhobbyisten automatisch wetsovertreders, zou je nu kunnen denken. Als mensen zonder opleiding van alles uit de grond gaan scheppen, lopen ze de echte archeologen in de weg. Er gaat belangrijke informatie over de vindplaats verloren door hun activiteiten, er worden sporen vernield, voorwerpen verdwijnen in thuisvitrines of worden via Marktplaats verkocht. Maar de realiteit blijkt genuanceerder; de archeologen van nu maken ruimte voor de civil scientist.
Meldplicht
Metaaldetectoren zijn hier al sinds de jaren zeventig populair, maar het gebruik is officieel pas met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet legaal, onder bepaalde voorwaarden. En dat is te merken. ‘Vóór 2016 was het contact tussen archeologen en detectorzoekers beperkt en ook wel stroef,’ vertelt Mirjam Kars van Portable Antiquities Network PAN. ‘Nu zoeken met de metaaldetector legaal is, kunnen we alles wat er ooit is gevonden op een wetenschappelijke manier toegankelijk maken voor iedereen – niet alleen voor onderzoekers.’
Regels voor detectorzoekers
De belangrijkste regels voor detectorzoekers – en wat te doen met een ‘toevalsvondst’ (alles wat buiten een officiële opgraving wordt opgeduikeld):
- Het is verboden om dieper te zoeken dan 30 centimeter onder het maaiveld.
- Je mag niet in gebieden zoeken waar de gemeente in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een totaal detectorverbod/zoekverbod heeft ingesteld, en ook niet in of bij archeologische monumenten.
- Je moet toestemming hebben van de grondeigenaar.
- Je bent verplicht om elke vondst te melden. Dat kan onder andere bij de gemeente of PAN.
- Een amateur die een ‘schat’ vindt (iets wat zo lang in de grond verborgen heeft gezeten dat de eigenaar niet meer is te achterhalen), is volgens het Burgerlijk Wetboek voor de helft eigenaar. Hij of zij moet de schat – of de waarde ervan – delen met de grondeigenaar.
PAN is een netwerk van musea, universiteiten, (semi) overheidsinstellingen, De Nederlandsche Bank en (detector)verenigingen, geleid door Stichting ArcheoHotspots. Zij fotograferen, determineren en publiceren vondsten uit de Nederlandse bodem en wateren in privébezit. Iemand die ‘iets ouds’ vindt kan via de site of de PAN-app foto’s van de vondst uploaden, met de locatiegegevens en eventueel andere info. Een expert determineert het voorwerp vervolgens, waarna het voor iedereen online te bekijken is.
Kars: ‘Vinders voldoen zo in één moeite door aan hun meldplicht. Dat ze in een digitale omgeving zelf hun vondsten kunnen registreren heeft ertoe geleid dat het aantal meldingen sterk toeneemt. En dan gaat er zo weinig mogelijk informatie verloren.’
Sesertius
Nu lopen goedwillende detectorzoekers de professionals eigenlijk zelden in de weg, al was het maar omdat ze op heel verschillende plaatsen actief zijn. Zelfs een archeoloog met een diploma en een certificaat steekt namelijk niet op goed geluk een schep in de grond. Veel archeologisch interessante gebieden zijn al in kaart gebracht en staan onder bescherming; de kans dat je daarbuiten iets unieks vindt met je metaaldetector is niet heel groot (maar ook niet nul). Verder laten archeologen vondsten bij voorkeur in de grond zitten, waarna de vindplaats wordt afgedekt en beschermd: in situ-behoud heet dat in vaktermen. Er wordt pas opgegraven als een site wordt bedreigd door grondwerk, bijvoorbeeld voor wegen- of woningbouw.
Als het wèl goud is wat er piept
Het kan een stuk roestig prikkeldraad zijn of een twee-euromunt. Maar af en toe vinden detectoramateurs echte schatten.
- 2019 Offergaven: na werkzaamheden van Staatsbosbeheer vinden detectorzoekers in het Overijsselse Springendal bij een historische offerplaats in totaal 58 gouden en zilveren munten en sieraden uit de vroege middeleeuwen (500-750 n.Chr.). Het is een vondst van nationaal belang.
- 2021 Middeleeuws goud: een detectorzoeker vindt bij het Noord-Hollandse Hoogwoud vier gouden oorhangers uit de elfde eeuw, twee stroken goud en 39 zilveren munten van latere datum. Het geheel is nu in het Rijksmuseum van Oudheden te bekijken.
- 2022 Romeins heiligdom: bij Herwen (Gelderland) vinden detectorzoekers Romeinse munten. Die vondst leidt naar de resten van een Gallo-Romeins heiligdom – een unicum voor Noordwest-Europa.
- 2023 Vesting in de vijver: geen detector maar een graafmachine die een vijver uitgraaft legt bij Erwin Jesterhoudt in de tuin een achttiende-eeuwse vestingmuur bloot. Het gaat om een stenen beer, onderdeel van de vestingwerken van Philippine (Zeeuws-Vlaanderen).
Langzamerhand beschouwen steeds meer Nederlandse archeologen de detectorzoekers dan ook als mensen die met hun hobby een eigen bijdrage aan het historische beeld van Nederland leveren. Archeoloog Martijn Reinders is gespecialiseerd in conflictarcheologie en de archeologie van de Tweede Wereldoorlog, en hij meldt dat de zoekers met wie hij te maken heeft hun eigen expertise meebrengen. ‘Veel mensen die “vondstgericht” zoeken doen dat in hun eigen tijd en van hun eigen geld. Ze weten soms enorm veel van een bepaald voorwerp, of van een tijdvak of locatie. Je hebt er er altijd figuren bij die heel ver gaan om hun vitrine thuis te vullen, maar dat is een absolute minderheid.’
Richard Francken, voorzitter van DDA Nederlandse vereniging voor metaaldetectie, is dat met hem eens. ‘Onze 1700 leden gaat het natuurlijk om de spanning als ze iets vinden, maar ook om het verhaal erachter. Een deel van hen is tegelijkertijd lid van de AWN (de Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie, red.), daaruit blijkt die belangstelling al. Ik vond het ook geweldig toen een Romeinse sesertius, een munt uit de tijd van keizer Claudius (regeerperiode 41-54 n. Chr., red.) die ik had gevonden, werd gebruikt voor verder wetenschappelijk onderzoek. En we zijn altijd druk bezig met voorlichting over de regels en over de juiste manier om vondsten te behandelen en te registreren.’ Een probleem daarbij is dat er in de COVID-periode veel metaaldetectorzoekers bij zijn gekomen. ‘Die nieuwe aanwas verdiept zich niet altijd in de regels, en dat kan soms nadelig uitpakken,’ aldus Francken. ‘Hun gedrag heeft invloed op de naam van detectorzoekers die wel binnen de regels werken.’
Goedwillende detectorzoekers lopen de professionals zelden in de weg
Ivoren toren
Reinders, Francken en Kars zijn stellig: ondanks illegale opgravingen of niet-gemelde vondsten moet je niet willen voorkomen – laat staan verbieden – dat mensen er met een metaaldetector opuit trekken. Dat kan zelfs een tegengesteld effect hebben, legt Francken uit. ‘Wij zien de laatste jaren steeds vaker dat gemeenten in hun Algemene Plaatselijke Verordening gemakshalve een algemeen zoekverbod opnemen. Het is logisch dat er gebieden zijn waar je niet mag zoeken, maar mensen willen graag hun hobby uitoefenen. Het gevaar bestaat dat ze dan illegaal gaan zoeken. Om problemen te voorkomen, melden ze hun vondsten dan ook niet.’
Wat meespeelt is dat de archeologie uit zijn ivoren toren aan het komen is (toch al geen handige plaats voor een archeoloog). De relatie tussen de ‘officiële’ wetenschap en de burgerwetenschap verandert en meer verbieden heeft dan geen zin. Kars: ‘Er vindt momenteel een enorme democratisering van het erfgoed plaats: dat is van ons allemaal, niet meer alleen van de wetenschap of de overheid. Wíj zijn juist degenen die er anders over moeten gaan denken – en dan bedoel ik de professionele archeologen, de universiteiten. Detectoramateurs en hun vondsten zijn van belang, ze mogen gezien worden.’ Op de PAN-website worden ‘opmerkelijke vrijwilligers’ (detectoramateurs) daarom met foto en al in het zonnetje gezet.
‘Er vindt een enorme democratisering van het erfgoed plaats’
Spek en bonen
Volgens Martijn Reinders kunnen de verhoudingen verder opfleuren als archeologen en overheden samen met detectorzoekers en andere geïnteresseerden aan het graven gaan. ‘Het is dan alleen niet de bedoeling dat wetenschappers en overheden alles bepalen en dat de amateurs voor spek en bonen meedoen. Je kunt bijvoorbeeld opgravingen organiseren waarbij je onderzoek doet aan de hand van een set vragen die door alle betrokkenen is opgesteld. Omwonenden willen misschien heel andere antwoorden dan de wetenschappers. Zo kun je ondervangen dat er van alles zonder toezicht wordt weggeschept.’
Reinders heeft daar goede ervaringen mee. In 2019 hoorde hij van een wandelaar dat er grote gaten waren gegraven bij een bekende Duitse Flak-stelling in de bossen bij Arnhem. Er lagen nog voorwerpen verspreid op de grond. Het schoolvoorbeeld van een illegale opgraving, maar Reinders bleef realistisch. Binnen twee weken had hij de nodige toestemmingen binnen, collega’s ingeschakeld voor de begeleiding en tien vrijwilligers van circa 8 tot 50 jaar oud bijeengebracht om te bergen wat er al boven de grond was gehaald. Er werden honderden vondsten geregistreerd, waaronder bierflesjes, munitiehulzen en een tandenborstel.
Francken heeft nog een suggestie om de wederzijdse reserve weg te nemen: ‘Bij nieuwbouwprojecten moeten gemeenten onderzoek laten doen om te zien of de locatie archeologisch interessant is. Als dat niet zo is, vraag dan of er detectorzoekers komen kijken, samen met de gemeentelijk of provinciaal archeoloog. Wie weet wat er nog gevonden wordt.’
Vuurtoren of volksdans
Het zou zomaar kunnen dat de ontluikende relatie tussen de detectorzoekers en archeologen binnenkort meer (financiële) overheidssteun krijgt. Nederland is, met enige vertraging vanwege COVID, namelijk begonnen met de uitvoering van het Europese Verdrag van Faro, De waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving uit 2005. Lidstaten die het ondertekenen moeten inwoners betrekken bij het beheer en behoud van (historisch) erfgoed, of dat nu een vuurtoren, een volksdans of een hunebed is, onder én boven de grond. Burgerparticipatie en samenwerking tussen de verschillende betrokkenen, van overheid en onderzoekers tot omwonenden en hobbyisten, wordt daarbij belangrijk. Intussen werken archeologen en detectorzoekers letterlijk in het veld aan een betere verstandhouding.
Zoekers aan het woord
Uit de reacties van twee detectorzoekers blijkt dat meer contact meer begrip en meer samenwerking oplevert – maar vooralsnog willen ze alleen anoniem praten. “We willen niet te veel in de kijkerd.”
Detectorzoeker ‘Matthijs’ en zijn collega, ‘een hobbyarcheoloog’, zien zichzelf als zoekers, niet als schatgravers. “De meeste hobbyarcheologen die ik ken zoeken in hun eigen omgeving naar sporen van lokale geschiedenis, soms zelfs de geschiedenis van ouders of grootouders. Dat zijn voor ons schatten”, aldus de laatste.
Matthijs: “Een voorbeeld: uit ons vooronderzoek blijkt dat Pietje tijdens de bezetting vier dagen in dat bosje verscholen zat om aan de Duitsers te ontsnappen. Vind je daar dan zinken Nederlandse muntjes uit de oorlog, dan beleef je de geschiedenis pas echt.”
Voor de opgraving van de Spitfire en het graf hebben ze geen goed woord over. “Enorm stom”, vat Matthijs samen. “Als ik iets tegenkom wat ik maar enigszins niet kan plaatsen en wat groot kan zijn, schakel ik, desnoods via via, de autoriteiten in.”
De regels noemen ze over het algemeen werkbaar, maar ze pleiten wel voor een wat ruimere interpretatie. De hobbyarcheoloog: “De hobbyist heeft en houdt in ieder geval op het gebied van de Tweede Wereldoorlog decennia aan voorsprong op de archeologen. Willen we focus op oude regels in een nieuwe situatie en nadenken over hoe we die het best kunnen naleven? Of hebben we als doel dat we de historie willen bewaren voor latere generaties en zijn alle bijdragen daaraan welkom?”
‘Matthijs’ meldt ten slotte dat zijn scepsis is verdwenen sinds hij dit jaar in contact is gekomen met archeologen. “Daarna heb ik mijn hele collectie geüpload bij PAN; ik had eindelijk het vertrouwen dat men inzag dat we nut hebben.”