Home Ronald de Leeuw, directeur van het Rijksmuseum

Ronald de Leeuw, directeur van het Rijksmuseum

  • Gepubliceerd op: 10 januari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Stef Severt

De afdeling geschiedenis van het Rijksmuseum verdwijnt. Tenminste, dat is het plan van de nieuwe directeur Ronald de Leeuw. Hij wil een geïntegreerde presentatie van de afdelingen schilderkunst, beeldhouwkunst en kunstnijverheid en Nederlandse geschiedenis. ‘Je haalt mensen op de beroemde iconen binnen, en geeft ze dan nog iets meer. Dat is een vorm van koppelverkoop die mij aanspreekt.’


‘We zijn een schatkamer van de kunst, maar ook een schatkamer van de geschiedenis. We zijn allebei. Daar moet je van profiteren. Nu zijn we vijf museumpjes onder één dak. Ik ben met de hoofden van de afdelingen schilderkunst, kunstnijverheid en beeldhouwkunst en Nederlandse geschiedenis rond de tafel gaan zitten om te kijken of we samen tot een betere en spannender presentatie kunnen komen.’
        De Leeuw formuleert bedachtzaam. Wijdlopig. Een tikkeltje routineus. In zijn antwoorden anticipeert hij vaak al op mogelijke tegenwerpingen. Als hij merkt dat hij misschien iets te ver is gegaan, haast hij zich zijn woorden te nuanceren. Hij moet zijn nieuwe plannen met het Rijksmuseum aan de man brengen, en die plannen liggen gevoelig. Hij wil een geïnte greerde presentatie van de afdelingen schilderkunst, beeldhouwkunst en kunstnijverheid en Nederlandse geschiedenis. De afdeling Azië en het Rijksprentenkabinet blijven om uiteenlopende redenen op zichzelf staan.

De Leeuw: ‘De afdeling geschiedenis wordt naar verhouding slecht bezocht. Slechts een op de tien bezoekers komt er. Dat vinden wij te weinig. Vandaar het idee van een geïntegreerde opstelling. Mensen komen dan vanzelfsprekender in aanraking met zaken als kunstnijverheid en geschiedenis. Je haalt mensen op de beroemde iconen binnen, en geeft ze dan nog iets meer. Dat is een vorm van koppelverkoop die mij aanspreekt.’

Hoe moet ik me zo’n geïntegreerde aanpak voorstellen?
‘Door objecten te combineren geef je ze een zekere meerwaarde. Een voorbeeld: nu zijn er allemaal aparte zalen met schilderkunst, kunstnijverheid en Nederlandse geschiedenis uit de zeventiende eeuw. Straks is er één enorme vleugel over die eeuw. De bezoeker ziet dus niet alleen de beroemde schilderijen van Vermeer en Frans Hals, maar maakt tegelijk ook kennis met Michiel de Ruyter. Met mooie meubelen. Met zilver. Al die dingen waar we zo goed in waren in die eeuw. De bezoeker proeft zo pas echt de period flavour. Maar het is niet de bedoeling om meubels als decoratie onder een schilderij te plaatsen, om zo dat schilderij beter uit te laten komen. Het moeten geen nepstijlkamers worden.’

Objecten uit de verschillende collecties worden dus per zaal gemengd?
‘Nee, niet als uitgangspunt. Er moeten ook schilderijenzalen zijn. En sculptuurzalen. En ik kan me heel goed een portrettengalerij van gouverneur-generaals voorstellen, of een admiralenzaal. Het is niet het ideale model. Wel het model dat hier goed kan. Waar wij de ingrediënten voor in huis hebben. Ik geloof erg in de eigenheid van musea. Wij zijn een echt negentiende-eeuws museum: we gaan uit van de kracht van het voorwerp. Daar ligt onze expertise. Opgeblazen foto’s, druktoetsgeschiedenis op van die monitortjes, het kan natuurlijk allemaal. Wij zijn geen interactief museum, en dat willen we ook niet zijn, tenminste niet in onze opstellingen. Als instituut hebben we de plicht om niet modieus te zijn. Onze formule heeft zich bewezen, en zal blijven bestaan naast andere.’

Nu doet u alsof er niets gaat veranderen. De Raad voor Cultuur denkt daar heel anders over. Zij vindt dat u het basisverhaal van de Nederlandse geschiedenis overboord zet, en heeft een voorlopig negatief advies afgegeven aan de staatssecretaris.
‘Ik heb zo langzamerhand een beetje een probleem met het woord “verhaal”. De geschiedenis leent zich natuurlijk uitstekend voor het vertellen van verhalen. Maar dan met name via andere media, als boeken en films. Wij moeten kijken naar wat het meest geëigend is voor ons medium, tentoonstellingen. En dan geloof ik meer in de kracht van het object, in zijn evocatie. Als je door onze afdeling geschiedenis loopt zíe je niet één verhaal. Het zijn allemaal kleine verhaaltjes, die met elkaar een beeld oproepen.’

Een van uw voorgangers, Schmidt-Degener, heeft eens gezegd: ‘De geschiedenis is vastgelegd in boeken, niet in musea.’
‘Dat zou je zo kunnen zeggen. Het is een fictie dat je de Nederlandse geschiedenis integraal kunt presenteren. Dat denk ik inderdaad. We laten ook geen integraal verhaal van de Nederlandse lepel in de kunstnijverheid zien, en ook geen verhaal van het Nederlands stadsgezicht.’

Dat is toch geen vergelijking?
‘Nu ja, er zit natuurlijk wel verschil tussen. Maar wat ik wil zeggen is: de specialist, in dit geval de historicus, wil altijd alles zien.’

De vrees bestaat dat de geschiedenis in de door u voorgestane geïntegreerde opstelling ondergesneeuwd raakt.
‘Bij een museum waar de kunst dominant is en een kunsthistoricus directeur kan ik die vrees wel begrijpen. Dat men zich afvraagt: heeft-ie wel wat met geschiedenis?’

Heeft u wat met geschiedenis?
‘Ontzettend veel! Mijn leukste leraren op school waren geschiedenisleraren. Die deden overigens ook veel aan kunstgeschiedenis. Wij moesten de vrouwen van Hendrik VIII uit het hoofd leren, maar ook de verschillende Griekse zuilen tekenen. De afdeling Nederlandse geschiedenis beslaat nu niet meer dan een tiende van het museum, en zit wat weggestopt in het gebouw. Geschiedenis is op dit moment een ondergeschikt verhaal. Ik bewijs de geschiedenis dus een dienst met een gemengde opstelling. Objecten krijgen een historische context. Bovendien zullen we ook in tijdelijke exposities aandacht besteden aan de Nederlandse geschiedenis. De vrees van de Raad voor Cultuur is in mijn ogen ongegrond. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: ik wil af van die strikte scheiding tussen geschiedenis en kunst. We moeten vermijden dat de bezoeker meubelen en schilderijen als iets anders gaat beschouwen dan geschiedenis. De beeldende kunst gaat echt niet je geschiedbeleving onderbreken. Daar ben ik van overtuigd. Ze is juist een prachtige historische bron.’
        ‘Onze grootste zorg is de twintigste eeuw. Die is op het moment nauwelijks aanwezig in het museum. Het overgrote deel van onze collectie gaat tot 1900. Wat moeten we met de geschiedenis doen? Het is raar om haar in haar eentje te laten doorwandelen naar het heden. Dat zou een visuele breuk opleveren met de voorgaande eeuwen – we hebben weinig interessante objecten uit de meest recente geschiedenis. We hebben hier veel over nagedacht en zijn er nog niet uit. Er zijn eigenlijk twee mogelijkheden. Je behandelt aspecten van de twintigste eeuw in tijdelijke tentoonstellingen, of je maakt een opstelling waarin je vertelt hoe Nederland er nu uitziet en laat de rest van de opstelling als een soort flashback fungeren, als een verklaring voor de vraag waarom Nederland is zoals het is.’

In uw beleidsvisie noemt u nog een andere optie, namelijk de twintigste eeuw onderbrengen in een Nederlands Haus der Geschichte. Is dat idee van de baan?
‘Nee, dat moet nu maar eens lekker een onderwerp van discussie zijn. Er zijn in Nederland veel musea die zich met geschiedenis bezighouden. Het verhaal wordt niet op één plek verteld. Een interessante vraag zou bijvoorbeeld zijn waarin de twintigste eeuw van het Amsterdams Historisch Museum nog verschilt van die van het Rijksmuseum. Zo’n tentoonstelling over de huisvrouw, dat is toch niet een bij uitstek Amsterdams thema? Misschien moet je daar over praten. Wie doet wat? Kunnen we het beter afstemmen? Valt er samen te werken?’

Zou het een idee zijn om te streven naar één nationaal historisch museum?
‘Wij zíjn het museum voor de nationale geschiedenis. Altijd geweest. Toegegeven, we doen niet alles. Alltagsgeschichte ontbreekt bijvoorbeeld, al hebben we wel een zaal met Pieter de Hoogh-interieurs – zeg maar het dagelijks leven van de upper class van Amsterdam in de zeventiende eeuw.’

Heeft u ooit serieus overwogen de historische collectie af te stoten?
‘Nooit. Ik zou dit alleen overwegen als er een initiatief kwam dat nóg beter is dan het onze. Maar dan nog zou ik me wel vijftien keer bedenken. Het Rijksmuseum doet van oudsher aan geschiedenis. Dat schept verplichtingen. Overigens zie ik geschiedenis niet alleen als een plicht van het Rijksmuseum. Het is ook een kans.’

De Leeuw trekt Ellinoor Bergvelts Pantheon der Gouden Eeuw uit de kast, een proefschrift over het Rijksmuseum in de negentiende eeuw. ‘Dit boek’, zegt hij, ‘laat zien dat over de wijze van exposeren altijd verschillend is gedacht. Er zijn geen universele wetten. Je doet het goed of je doet het slecht. Je maakt keuzes, en die maak je naar gelang de kansen die je ziet. Ik ben daarin verre van dogmatisch. Ik heb alleen een goed richtinggevoel.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.