Home Pionier van de aids-bestrijding

Pionier van de aids-bestrijding

  • Gepubliceerd op: 28 maart 2001
  • Laatste update 17 nov 2022
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 9 minuten leestijd
Pionier van de aids-bestrijding

De ontdekking van aids zette in Nederland een flinke domper op het ‘alles kan’-gevoel van de jaren zeventig. Directeur van de GG&GD Amsterdam Roel Coutinho, van 1981 tot 1989 nauw betrokken bij de aids-bestrijding: ‘De nadruk lag op veilig vrijen en niet op minder seks.’

Aids (Acquired Immune Deficiency Syndrome) werd in 1981 ontdekt in Amerika. Een jaar later viel het eerste Nederlandse slachtoffer. Roel A. Coutinho, later directeur van de GG&GD Amsterdam en hoogleraar in de epidemiologie en de bestrijding van infectieziekten, was als een van de weinigen in ons land direct van de dreiging doordrongen. Hij noemt het ‘verbijsterend’ dat de Nederlandse politiek lange tijd niets deed. Zelf voerde Coutinho de aids-bestrijding met een kleine groep betrokken organisaties aan, totdat hij zich niet meer kon verenigen met het beleid en gedwongen werd het veld te ruimen.

Waarom was juist u zich zo vroeg bewust van het gevaar van aids?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Toevallig zat ik precies op een kruispunt van wegen. Sinds 1977 was ik hoofd van de afdeling Volksgezondheid van de Amsterdamse GG&GD. Ik had stage gelopen bij het Center for Disease Control (CDC) in Atlanta, waar de ziekteverschijnselen van aids het eerst werden beschreven. In Nederland was de ontdekking nog nauwelijks doorgedrongen, maar de Amerikanen hadden er direct een task force op gezet. Eind 1982 was ik toevallig op bezoek bij collega’s van het CDC, en ik merkte dat iedereen daar over de nieuwe ziekte praatte. De patiënten waren allemaal vrij jonge homoseksuele mannen. Daarom dacht men er nog niet aan dat ook mensen buiten de homoscene gevaar liepen. In Nederland kende ik veel mensen uit de homobeweging, omdat ik onderzoek deed naar de werkzaamheid van een nieuw vaccin tegen hepatitis-B onder homoseksuele mannen.’

Wanneer drong de dreiging tot Nederland door?

‘Toen de Amerikanen merkten dat mensen via transfusies met besmet bloed aids konden krijgen, werden we zenuwachtig. Vermoed werd dat er een virus in het spel was. De bloedbanken in de Verenigde Staten wilden alle homoseksuele mannen uitsluiten als donoren. Daardoor werd ook de Bloedtransfusiedienst in Nederland gealarmeerd. Begin 1983 kreeg ik een telefoontje van directeur Vincent Eijsvoogel, die wilde overleggen met alle betrokkenen. Dat zogenoemde “bloeddebat” was een historisch moment.

Op een zondagmiddag kwamen ongeveer vijftien mensen bijeen in het laboratorium van de Bloedtransfusiedienst. Onder hen waren vertegenwoordigers van homo-organisaties en van de Nederlandse Vereniging van Hemofiliepatiënten, die afhankelijk waren van donorbloed. Het debat verliep in een rustige, maar gespannen sfeer. Eijsvoogel schetste wat er zou kunnen gebeuren als de nieuwe ziekte zich via bloedtransfusies onder de bevolking verspreidde. Hij was er voorstander van homoseksuele donoren uit te sluiten, en ik was dat eigenlijk ook. Het virus dat aids veroorzaakte was nog niet ontdekt, dus je kon donoren niet testen. Uitsluiten was de enige manier om de bloedvoorraad te beschermen.

De homo-organisaties waren fel tegen. Ze hadden net een succesvolle emancipatie achter de rug en waren doodsbang opnieuw te worden gestigmatiseerd. Bovendien, betoogden ze, kon je homoseksuele bloeddonoren niet aan de buitenkant herkennen. Ze zouden zich hooguit vrijwillig kunnen terugtrekken. Dat vond ik een sterk argument.

De gedwongen uitsluiting is niet doorgegaan. In plaats daarvan startten alle betrokken organisaties samen een voorlichtingscampagne onder homoseksuele mannen. Doel was een gedragsverandering: meer condoomgebruik en minder wisselende contacten. Homoseksuele bloeddonoren werden opgeroepen zich vrijwillig terug te trekken als bloeddonor.’

Wanneer werd duidelijk dat ook heteroseksuelen gevaar liepen?

‘Een heel belangrijk moment in de internationale bewustwording van het aids-gevaar was een conferentie op 18 oktober 1983 in het Deense Aarhus. Het was de bedoeling dat de Europese landen hun gegevens over aids zouden uitwisselen. In Aarhus kreeg ik de schok van mijn leven. Een Amerikaans-Belgisch team had onderzoek gedaan in Zaïre. Daar bleek sprake van een echte epidemie, die zich overduidelijk via heteroseksueel geslachtsverkeer uitbreidde.

Toen ik op de terugreis in Kopenhagen moest overstappen, was op het vliegveld een bijeenkomst gepland. Een wetenschapster uit Frankrijk beweerde dat zij en haar collega’s het aids-virus hadden gevonden. Dat gaf enorme commotie. De Amerikanen hadden veel geld en moeite in onderzoek gestoken en waren doodsbenauwd dat anderen het virus eerder zouden ontdekken dan zij. Later kwam er een rel toen het Amerikaanse team Franse samples als eigen werk presenteerde. Je kunt je niet voorstellen wat voor gekte aids in de Verenigde Staten teweegbracht. De media deden het vuur hoog oplaaien.’

Hoe hard had het virus in Nederland al toegeslagen?

‘Het eerste Nederlandse geval werd ontdekt in 1982. Twee jaar later deed ik een onderzoek onder homoseksuele mannen in Amsterdam. Dankzij de ontdekking van het HIV kon er eindelijk worden getest om te zien hoeveel mensen waren geïnfecteerd zonder al ziekteverschijnselen te vertonen. De resultaten sloegen in als een bom: 30 procent van de mannen die zich voor de test hadden aangemeld, bleek het virus te dragen. Een onderzoek onder drugsgebruikers toonde aan dat ook van hen ongeveer eenderde was geïnfecteerd.’

Hoe reageerden de Nederlanders?

‘In ons land was geen sprake van paniek. De media waren van het begin af aan bij het onderwerp aids betrokken, maar stelden zich over het algemeen terughoudend op. Echt sensationele berichten bleven uit. Dat kwam doordat de gezondheidszorg en de homo- organisaties hun informatievoorziening op elkaar afstemden. Men kende elkaar. Aids was hier voornamelijk een Amsterdamse aangelegenheid. Een beperkt aantal mensen hield zich bezig met alle aspecten van onderzoek en preventie. We zijn daarom wel eens de “aids- mafia” genoemd.’

Wat deed de politiek?

‘Helemaal niets. Achteraf gezien verbijsterend. In andere landen nam de regering wel het voortouw in de preventie en bestrijding. Van de Nederlandse overheid konden we als samenwerkende organisaties altijd geld krijgen voor onderzoek en campagnes, maar verder liet men alles aan ons over. Pas in 1986 voerde staatssecretaris Dees van Volksgezondheid het eerste serieuze gesprek over aids met de Tweede Kamer, nota bene op óns initiatief. De afstand tussen ons team en het ministerie was zo groot dat we niet eens wisten hoe we Dees moesten benaderen. De toenmalige voorzitter van de Gezondheidsraad Stuyt heeft voor ons het contact gelegd.’

Hoe verklaart u die politieke terughoudendheid?

‘De politiek was bang. Aids trof voornamelijk “probleemgroepen” zoals drugsgebruikers, homoseksuele mannen en hemofiliepatiënten. Daar wilden politici hun handen niet aan branden. De emancipatie van deze groepen ging voor alles. Toen de politiek aids eenmaal had ontdekt, sloegen sommigen helemaal door naar de andere kant. Ruud Lubbers pleitte voor een verplichte HIV-test voor immigranten. Hij had nooit met ons gesproken, waardoor je dat soort uitspraken kreeg. Ik heb er wat politici betreft een vieze smaak van in de mond gekregen. Het minste wat de politiek had kunnen doen was zich behoorlijk informeren. Als men daarna had geconcludeerd dat het aids-beleid bij het kringetje van betrokken organisaties in goede handen was en daar moest blijven – alla.’

Hoe zag dat beleid eruit?

‘Alle kaarten werden gezet op voorlichting. In Amerika werden ook wel dwangmaatregelen toegepast, zoals de sluiting van sekssauna’s en homobars, maar daarvoor was in Europa geen draagvlak. De Nederlandse voorlichting was mild van toon, zeker in vergelijking met de Engelse, die het moest hebben van afschrikking. De campagne was ook typisch Nederlands, in die zin dat we niet wilden moraliseren. De nadruk lag bij ons op veilig vrijen en niet op minder seks. We wisten dat mensen zich niet zo snel lieten vertellen wat ze in bed moesten doen. Het ging erom hen te informeren, zodat ze zelf over hun seksuele gedrag konden beslissen.’

Heeft dat gewerkt?

‘Waarschijnlijk wel, want sinds de campagnes begonnen, is het aantal mensen met gewone geslachtsziekten in Nederland sterk gedaald. De verandering was het grootst onder homoseksuele mannen. Omdat we ervan uitgingen dat iedereen risico liep, richtten we de voorlichting vanaf 1987 op de hele bevolking, homo- én heteroseksueel. Na een paar jaar bleek het risico voor heteroseksuelen echter veel kleiner dan dat voor homoseksuele mannen. In 1989 maakte ik daarover opmerkingen in mijn inaugurele rede als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Ik vond het argument dat je homoseksuele mannen om emancipatorische redenen niet als aparte risicogroep mocht behandelen niet zuiver. Volgens mij moest je mensen de waarheid vertellen, anders zou die zich vroeg of laat tegen je keren.

Mijn uitspraken werden de volgende dag zwaar onder vuur genomen. Ik was vicevoorzitter van de Nationale Commissie Aids-Bestrijding en dus medeverantwoordelijk voor het beleid dat ik bekritiseerde. Dat beleid was door discussie binnen het team tot stand gekomen, en het was natuurlijk raar dat ik via mijn rede achteraf nog mijn gelijk wilde halen. Vanuit de commissie zei men dat ik beter kon aftreden. Daar was ik het wel mee eens, dus dat deed ik. Ik was er niet rouwig om dat iemand anders eens de kar zou trekken. Zo had ik meer tijd voor onderzoek.’

Veranderde aids de positie van homoseksuelen?

‘Ja, maar niet op de manier die werd gevreesd. Van stigmatisering is gelukkig nauwelijks sprake geweest. Eerder is de emancipatie versterkt, doordat homo-organisaties als serieuze partners bij het aids-debat werden betrokken. Verder hebben pop-, film- en sportsterren met aids veel goeds gedaan door voor hun ziekte en soms voor hun geaardheid uit te komen. Dat was dapper.’

Hadden mensen na aids nog vertrouwen in de medische wetenschap?

‘Dat vertrouwen was in de jaren tachtig al groot, en het heeft er mede voor gezorgd dat de voorlichting succesvol was. In het aids-onderzoek is ontzaglijk veel energie gestoken. De spin-off voor andere terreinen van de medische wetenschap is enorm. Wat het vertrouwen wel heeft ondermijnd, is het feit dat het tot halverwege de jaren negentig heeft geduurd voordat er medicijnen tegen aids waren. En nog steeds is er geen werkzaam vaccin.’

Heeft de ziekte echt een eind gemaakt aan de vrije seksuele moraal van de jaren zeventig?

‘De ziekte heeft niet geleid tot volledig conservatisme. Zo hebben in Nederland de kerken zich niet veroordelend over aids uitgesproken. Toch was er op de grens van de jaren zeventig en tachtig op seksueel gebied een sterke trendbreuk. Men kreeg het onheilspellende gevoel dat de natuur terugsloeg. Mensen gingen opeens veel voorzichtiger met seks om. Tegelijk werd er noodgedwongen opener over gepraat.’