Home Dossiers Slavernij Afschaffing van de slavernij in Nederland: de mythe van ‘Willem de Goede’

Afschaffing van de slavernij in Nederland: de mythe van ‘Willem de Goede’

  • Gepubliceerd op: 22 mei 2012
  • Laatste update 26 jul 2023
  • Auteur:
    Jaco Alberts
  • 15 minuten leestijd
Willem III speelt een rol in de afschaffing van de slavernij in Nederland
Tula monument op Curaçao.
Dossier Slavernij Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Na jaren van strijd komt in 1863 eindelijk een einde aan de slavernij in Suriname en op de Antillen. De voormalige slaven geloven dat ze de afschaffing van de slavernij in Nederland danken aan koning Willem III. Het is een mythe, maar die helpt om de rust in de koloniën te bewaren.

In de vroege morgen van 1 juli 1863 klinkt het gebulder van kanonnen. Vanaf Fort Zeelandia in het Surinaamse Paramaribo en op de Nederlandse eilanden in de Cariben worden 21 saluutschoten afgevuurd. Alleen op het kleine Saba blijft het stil – daar staat geen kanon. De westelijke koloniën van het koninkrijk der Nederlanden vieren feest, een groot feest. Want aan een enorm onrecht komt een einde. De slavernij is afgeschaft.

Meer lezen over slavernij? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Buiten de Mama Kerki in Paramaribo staan de mensen te dringen om een glimp op te vangen van de dankdienst in het overvolle godshuis. Dan volgt een processie naar het paleis van gouverneur Van Lansberge, zelf een fervent tegenstander van de slavernij. Hij dankt koning Willem III in het verre Nederland dat hij de 30.000 slaven in Suriname heeft bevrijd. Zwarte Nederlanders in feestelijke witte gewaden overladen de gouverneur met bloemen. Hij kan zijn tranen niet bedwingen.

Op Curaçao zijn vergelijkbare taferelen te zien. Op de Nederlandse Caribische eilanden hebben 12.000 slaven hun vrijheid gekregen. Na het Te Deum in de Sint-Annakerk barst een extatisch gehuil en gejoel los. Een kapelaan vlucht omdat hij denkt dat de kerkgangers hun vroegere meesters te lijf gaan.

‘Willem de Goede’

Maar het is pure vreugde. Overal in de westelijke koloniën klinken ‘koningsliederen’ op de wijs van ‘Wien Neêrlands bloed’, de afgelopen maanden zorgvuldig ingestudeerd door missionarissen en zendelingen. Op straat hebben Surinamers en Antillianen het over ‘Willem de Goede’ en in kranten staan stukken van ‘geëmancipeerden’ vol dankbaarheid: ‘In een blauwen met sterren gezaiden Hemel, zyt gij verschenen Willem, gelyk een schitterend luchtverschynsel.’

Koning Willem III zou als een ware Mozes zijn onderdanen uit de slavernij hebben weggevoerd. Tijdens een volksfeest in Ottrabande op Curaçao doet de vrijgemaakte Gerardus Vos er in de bijbelse hiërarchie nog een schepje bovenop: ‘Aan Willem den groote! Aan den vriend der menschheid, die God in zijne daden evenaart.’

Van alle Oranje-vorsten die in bijna tweehonderd jaar aan het hoofd van Nederland hebben gestaan, heeft Willem III verreweg de slechtste reputatie – vermoedelijk terecht. Willem I was koppig, Willem II wispelturig, Wilhelmina eigengereid, Juliana zweverig. Maar van Willem III vroeg zijn omgeving zich hardop af of hij wel goed bij zijn hoofd was.

De koning schoffeerde iedereen: zijn vrouw, het hofpersoneel, zijn ministers. Zijn onbeheerste woedeaanvallen werden legendarisch. En voor staatszaken scheen Willem zich nauwelijks te interesseren, behalve als hij het gevoel had dat zijn macht werd ingeperkt.

Van Willem III vroeg zijn omgeving zich hardop af of hij wel goed bij zijn hoofd was

‘Koning Gorilla’ heette hij in 1887 in een pamflet uit socialistische hoek. Van enig mededogen met onderdrukte onderdanen kon hij moeilijk worden verdacht. Waarom werd hij dan zo bejubeld in de West?

Slavernij onder druk

Nederland is erg laat met het afschaffen van de slavernij, waarin het zo’n prominente rol heeft gespeeld. De West-Indische Compagnie is zo ongeveer de uitvinder van de ‘driehoekshandel’ tussen Afrika, Amerika en Europa. Vanaf de zeventiende eeuw verschepen de Compagnie en andere Nederlandse handelaren in West-Afrika in totaal zo’n 550.000 zwarte slaven onder volstrekt onmenselijke omstandigheden naar plantages in Zuid- en Midden-Amerika. Die plantages produceren suiker, katoen, tabak en koffie, die vervolgens in lege slavenschepen naar Europa worden getransporteerd.

Aan het einde van de achttiende eeuw komt de slavernij onder druk te staan. De winsten lopen terug en slavenopstanden op Haïti en Curaçao maken duidelijk dat het systeem kwetsbaar is. Steeds luider klinken ethische bezwaren. Vooral in Groot-Brittannië komt een beweging op gang die zich op morele gronden tegen de slavernij keert. Dat leidt daar in 1807 tot een verbod op de handel in slaven – een verbod dat de aanstaande koning Willem I in 1814 onder Britse druk ook in Nederland invoert.

Volgens de nieuwe grondwet krijgt de koning ‘het opperbestuur’ over de koloniën. Willem I maakt daar graag gebruik van. De overzeese gebiedsdelen zet hij in als aanjager van de Nederlandse economie. De handel in slaven mag dan dood zijn, de slavernij zelf wordt niet afgeschaft.

In Groot-Brittannië gebeurt dat wel. Met het Mighty Experiment maakt dat land in 1833 als eerste een einde aan de slavernij in al zijn koloniën, waarna de vrijgemaakten overigens nog jaren voor hun oude meesters moeten blijven werken. Na een revolutie volgt Frankrijk in 1848.

In Nederland leidt dat tot een lastige complicatie. Het Caribische Sint-Maarten is half Frans, dus veel slaven uit het Nederlandse deel zetten het op een lopen naar de grens. Nederlandse slavenbezitters zien zich genoodzaakt hun slaven vrij te laten en proberen daarvoor bij de Nederlandse regering tevergeefs een schadevergoeding los te peuteren.

Op dat moment bestaat in Nederland sinds enige jaren een voorzichtige beweging tegen de slavernij. Sommige orthodoxe christenen en liberalen zijn afkerig van de ‘knechting’ van hun ‘natuurgenooten’, maar ze kunnen het niet eens worden over een gezamenlijke strategie. Naar Brits voorbeeld ontstaan er comités met kleurrijke namen als ‘Vereeniging tot uitgaaf van het tijdschrift Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven’.

Ze bieden petities aan de koning aan en ze zamelen geld in om individuele slaven vrij te kopen. ‘Diep is de vloek die op ons rust,’ schrijft dominee Ottho Heldring in 1845 aan geestverwanten, ‘dat wij zulks niet inzien, niet behartigen!’

Het protest lijkt weinig uit te halen. Tegenover de ‘abolitionisten’ staat een krachtige lobby van voornamelijk Amsterdamse handelshuizen die hun geld in Surinaamse plantages hebben gestoken en dus profiteren van de slavernij.

Toch groeit ook in regeringskringen het besef dat de slavernij niet te handhaven valt, al is het maar doordat de slavenbevolking in Suriname gestaag afneemt nu er niet meer in slaven mag worden gehandeld: er gaan meer slaven dood dan er worden geboren.

In 1844 schrijft minister Baud van Koloniën in een geheim rapport aan Willem II dat afschaffing van de slavernij in Suriname hoognodig is. Tegelijkertijd betoogt hij dat het nog niet mogelijk is, want de schatkist is leeg. Er is geen geld om de slavenhouders te compenseren, terwijl dat algemeen als redelijk wordt ervaren. Wel probeert Baud het lot van de slaven in de koloniën te verbeteren. Maar daarbij ondervindt hij grote tegenwerking van de planters.

Smeekbede van Multatuli

Als Willem III in 1849 tamelijk onwillig de Nederlandse troon bestijgt, is er veel veranderd. Een jaar eerder is een nieuwe grondwet ingevoerd, die de koning ‘onschendbaar’ heeft gemaakt en de ministers verantwoordelijk. Zij beslissen nu ook over de koloniën. Maar de nieuwe machtsverhoudingen zijn nog lang niet uitgekristalliseerd. Willem III is beslist niet van plan zich bij de inperking van zijn macht neer te leggen, en ook elders heerst het idee dat de koning nog steeds een dominante stem in het regeringsbeleid heeft.

Zo roept de lutherse predikant H.C. Millies Willem in De Gids op onmiddellijk in te grijpen in Suriname: ‘Van den Koning, die ootmoedig, met het oog op God zijne regering is aangevangen, die ernstig heeft verklaard, het goede te willen, verwachten, hopen, bidden wij, dat een van de eerste daden zijner regering de onverwijlde afschaffing der slavernij moge zijn.’

Het mag niet zo zijn. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat Willem III zich het lot van de slaven aantrekt. Later zal hij ook doof blijken voor de smeekbede van Multatuli om in te grijpen ten behoeve van de onderdrukte inlanders in Nederlands-Indië. ‘Is Sire Boos, of ben ik beneden zijn toorn?’ vraagt de schrijver zich af als hij geen reactie krijgt op een exemplaar van zijn Max Havelaar dat hij heeft opgestuurd.

De hut van oom Tom maakt grote indruk in Nederland

Ook petities tegen de slavernij laat de koning voor zover bekend onbeantwoord, terwijl de discussie over het onderwerp levendiger wordt. Vooral de Nederlandse vertaling van De hut van oom Tom van Harriet Beecher Stowe, die in 1853 verschijnt, maakt grote indruk. Het regent preken van de kansel en voorstellen over de beëindiging van de slavernij.

De afschaffing wordt echter een parlementaire lijdensweg. Vanaf 1853 bemoeit een speciale staatscommissie onder leiding van oud-minister Baud zich met de kwestie. In de commissie zitten vurige bestrijders van de slavernij, zoals de antirevolutionaire voorman Guillaume Groen van Prinsterer, maar ook Amsterdamse kooplieden en advocaten die belang hebben bij handhaving van de plantages.

De commissie gaat behoedzaam te werk. Te behoedzaam, vindt Groen. Dit leidt tot ‘eene emancipatie die over duizend jaren welligt tot stand’ zal komen, roept hij gefrustreerd. Hij stapt op.

De grote angst van Baud en de zijnen is dat de slaven in Suriname na de bevrijding onmiddellijk de bossen in zullen trekken en de plantages leeg zullen achterlaten. De ‘negers’ hebben volgens hen de neiging ‘de ledigheid en het boschleven’ te verkiezen ‘boven den arbeid en de beschaving’. Het zou het einde van de plantage-economie betekenen.

Baud en de zijnen onderbouwen hun stelling vooral met morele argumenten: de slaven staan in hun ogen met hun ‘veelwijverij en veelmannerij’ op ‘een lagen trap van beschaving en zedelijkheid’. Het is dan ook volstrekt onvoldoende de slaven te bevrijden en ‘hun de bevoegdheid te laten om de vrijheid in barbaarschen zin te genieten; zij moeten op den weg geholpen worden, om de vrijheid in maatschappelijken zin te leeren kennen.’

Onder staatstoezicht

Er volgen maar liefst vijf wetsvoorstellen, die om uiteenlopende redenen door de Kamer worden afgeschoten. Aanvankelijk wil de regering de slaven laten meebetalen aan hun vrijlating. Pas in 1861 lukt het minister Loudon van Koloniën een wetsvoorstel in te dienen dat, na tal van amendementen, goedkeuring krijgt van het parlement.

Besloten wordt de vrijgelaten slaven in Suriname voor een periode van ten hoogste tien jaar onder staatstoezicht te stellen. Zo worden ze gedwongen arbeidscontracten af te sluiten tegen een ‘billijk’ loon. De aard van de zwarte bevolking maakt het volgens het kabinet nodig hen ‘te behandelen als onmondigen, die raad, leiding en ondersteuning noodig hebben van hunnen voogd’.

Een minderheid verzet zich tegen dat staatstoezicht. ‘Gij zijn vrij’ roepen en daarop laten volgen: ‘Gij zult nog zooveel jaren lang het volle genot van de vrijheid niet smaken’ – dat gaat er bij enkele abolitionistische Kamerleden niet in. Een enkele geharde liberaal verzet zich tegen het plan omdat het tegen het principe van de vrije markt indruist: een ‘grote economische ketterij’. Maar de critici worden overstemd.

Inmiddels zijn de staatsfinanciën op orde gebracht met geld uit het Indische cultuurstelsel, zodat slavenhouders kunnen worden gecompenseerd. Volgens critici wordt de bevrijding van de slaven in de West betaald met de onderdrukking van de inlanders in de Oost. Per slaaf kunnen eigenaren in Suriname 300 gulden tegemoet zien – een ‘detail’ dat in de vertaling van het besluit in het inheemse Sranan gemakshalve wordt weggelaten.

Een slaaf op de Antillen is ‘slechts’ 200 gulden waard. Voor vrijgelatenen op de eilanden geldt geen staatstoezicht. Een nipte Kamermeerderheid vindt dat niet nodig, omdat er op de Antillen geen jungles zijn waar de ex-slaven zich aan ledigheid kunnen overgeven. Op de tamelijk onherbergzame eilanden, zo is de gedachte, moeten de vrijgelatenen wel werk zoeken om te overleven.

‘Eene smet, die veel te lang aan de eer des Vaderlands heeft gekleefd, is met de opheffing der slavernij voorgoed uitgewischt’

Willem III is op vakantie in Wiesbaden als hij de wet over de westelijke koloniën ter ondertekening krijgt voorgelegd. Wat hij denkt, wat hij voelt – we weten het niet. Feit is dat hij er op 8 augustus 1862 zijn handtekening onder zet. De laatste slaven in het Koninkrijk der Nederlanden zullen per 1 juli van het volgende jaar vrij zijn.

‘Eene smet, die veel te lang aan de eer des Vaderlands heeft gekleefd, is met de opheffing der slavernij voorgoed uitgewischt,’ zal de Rotterdamsche Courant schrijven. ‘Dat de eene mensch eigendomsregten zou kunnen en mogen uitoefenen over den anderen, en op valsche gronden van Staats- en eigenbelang nog lang gehandhaafd, nadat de publieke opinie daarover den staf had gebroken, is heden ten Grave gedaald om niet meer te verrijzen.’

‘Met ferme hand’

Wat er na de bekrachtiging van de wet precies wordt bekokstoofd bij het imposante en gloednieuwe ministerie van Koloniën aan het Plein in Den Haag en binnen de paleizen van de gouverneurs in Paramaribo en Willemstad is niet duidelijk. Uit correspondentie tussen de beleidscentra spreekt angst voor wat komen gaat. Gouverneur Van Lansberge van Suriname vreest voor leegloop van de plantages en de economische ineenstorting van de kolonie.

Hij is teleurgesteld dat het parlement een streep heeft gezet door een ambitieus plan voor emigratie van nieuwe arbeiders naar Suriname, en bovendien de duur van het staatstoezicht op vrijgelatenen heeft verkort. ‘De Tweede Kamer is bijzonder karig geweest, zij heeft slechts aan het oogenblik gedacht,’ klaagt de gouverneur op 18 augustus bij zijn minister. Hij vraagt Den Haag daarom toestemming om het staatstoezicht ‘met ferme hand’ te handhaven. Daar doet de minister niet moeilijk over: ‘Alleen eene strenge toepassing kan er toe leiden om het voorgestelde doel te bereiken en om te voorkomen dat aan den landbouw werkenden handen worden onttrokken.’

Historici hebben wel gesuggereerd dat in Den Haag het plan werd bedacht om de afschaffing van de slavernij aan koning Willem III persoonlijk toe te schrijven, maar in het archief van het ministerie van Koloniën zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Er gaan tal van directieven uit Den Haag naar Paramaribo over de wijze waarop de emancipatie moet verlopen, maar van de koning wordt niet gerept.

Het heeft er alle schijn van dat de Surinaamse gouverneur Van Landsberge zelf het initiatief heeft genomen. In een brief aan Den Haag schrijft de gouverneur dat hij ‘verlangd had’ dat de afschaffing van de slavernij ‘op ’s Konings verjaardag’ afgekondigd mocht worden. Op die suggestie wordt uit Den Haag niet gereageerd.

Op 24 september 1862 ontvangt de gouverneur in Paramaribo het bericht dat de koning de afschaffing van de slavernij heeft bekrachtigd. Twee weken later, op 8 oktober, laat Van Landsberge een proclamatie uitgaan voor de slavenbevolking: ‘Het heeft Zijne Majesteit Onzen geëerbiedigde Koning behaagd den dag te bepalen, waarop de slavernij in de kolonie Suriname voor altijd afgeschaft zal zijn. Op den 1ten Julij 1863 zijt gij vrij!’

Deze formulering kan nog ingegeven zijn door de formele verhoudingen binnen het Koninkrijk. Maar in het vervolg laat de gouverneur er geen misverstand over bestaan. Hij draagt uit dat Willem III een cruciale rol heeft gespeeld bij de bevrijding: ‘Maar de koning, verlangenden allen die onder Hoogstdeszelfs vaderlijk gezag leven gelukkig te zien, heeft gewild, dat u die blijde tijding reeds nu bekend gemaakt zou worden, opdat Gij in vreugde en tevredenheid, dat zoo zeer gewenschte tijdstip afwachten kunt.’

Blije liedjes

Op Curaçao neemt gouverneur Grol op de dag van de vrijlating het goede voorbeeld uit Suriname over en doet hij alsof de afschaffing van de slavernij een persoonlijke geste is van Willem III. ‘Van harte wensch ik u geluk met weldaad door de vaderlyke zorg des Konings U geschonken.’ Wel laat hij er direct een waarschuwing op volgen: ‘Opregt moogt gy U er in verheugen, maar gy moet U het voorregt ook waardig betoonen.’ Dat betekent volgens de gouverneur dat de voormalige slaven zich rustig moeten gedragen, gehoorzaam moeten zijn aan het bestuur van de kolonie en moeten werken voor een billijk loon..

Want de koloniale overheid is bang dat de emancipatie van de slaven zal uitdraaien op grootschalige onlusten. Daarom stomen in de maanden voor 1 juli diverse oorlogsbodems vanuit Nederland naar de West met aan boord honderden militairen om de orde te handhaven. En daarom wordt de kerk ingeschakeld om de deels gekerstende slavenbevolking dankbaarheid in te prenten.

Missionarissen en zendelingen gaan na de aankondiging van de afschaffing van de slavernij massaal aan het werk om hun kudde liedjes te leren waarin ze hun blijdschap projecteren op de figuur van de koning, ver weg in het onbekende Nederland. Een mythe is geboren, over een vaderlijke vorst die in al zijn goedheid besloten heeft de ketenen van de slaven te verbreken.

En het werkt. De emancipatie van de slaven in Suriname en de Antillen verloopt zonder noemenswaardige problemen. ‘De slaven zijn rustig en geven door hun gedrag en leefwijze geene blijken van ongeduld naar het tijdstip hunner vrijheid, dat nu ophanden is,’ schrijft de Amsterdamsche Courant vlak voor 1 juli. ‘Bij geene gelegenheid is er eene demonstratie geweest of zijn er blijken van opgewondenheid en vreugde gegeven.’

Op de dag van de bevrijding zingen de Surinaamse slaven ‘Gi Koning Willem bigi nem, Des konings naam zij hooggeacht’. Het wordt een soort volkslied. De mythe heeft wortel geschoten. Op de vijftigste verjaardag van de emancipatie in 1913 wordt op het gouvernementsplein van Paramaribo nog een monument onthuld, gefinancierd met een inzamelingsactie door betrokken burgers: een bronzen gedenkplaat met het hoofd van Willem III, omhuld door oranje appels en verbroken kettingen. Willem heeft ‘dat machtswoord’ gesproken, aldus een geestelijke in een toespraak: ‘Ik wil opheffing van de slavernij in alle gewesten onder mijn kroon.’

De mythe blijkt onuitroeibaar. In de woorden van schrijver Johan van de Walle, die in de twintigste eeuw veel tijd doorbrengt in Suriname: ‘Ik heb altijd geglimlacht als iemand me weer eens vertelde hoe de goede koning Willem III met “één pennenstreek” een einde had gemaakt aan de slavernij in Suriname. Je kon praten als Brugman, maar toch lukte het niet de mensen duidelijk te maken dat aan die ene pennenstreek, nationaal en internationaal, heel wat vooraf was gegaan.’

Meer weten

  • Gert Oostindie beschrijft in De parels en de kroon (2006) de doelbewuste wijze waarop koning Willem III in de koloniën als bevrijder van de slaven werd gepresenteerd. Zijn stelling is overtuigend, maar keiharde bewijzen ontbreken.
  • Maartje Janse beschrijft de protestbeweging tegen de slavernij in haar proefschrift De Afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (2007).
  • Over de feestelijkheden rond de afschaffing is te lezen in Dagen van gejuich en gejubel van Glenn Willemsen (2006).
  • In 2013 verscheen een biografie van Willem III van de hand Dik van der Meulen.