Home Prijsvraag december

Prijsvraag december

  • Gepubliceerd op: 10 januari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Annemarie Houwink ten Cate

Hoe goed kennen we onze helden en schurken? Iedere maand een biografie van een belangwekkend persoon uit het verleden. U mag raden wie de hoofdpersoon is.


‘Maria, waarom weent gij zo, weent gij zo?
Omdat ik zo jong sterven moet, sterven moet…’
Zo klinkt in dit liedje de doodsklacht van Maria van Bourgondië, erfvrouwe van de Lage Landen, die in 1482 op 25-jarige leeftijd stierf. De bidtochten van het volk, waarbij in Brugge haar man, Maximiliaan van Oostenrijk, zelfs vooraan in de stoet liep, hadden niet mogen baten.
        Van het veelomvattende hertogdom Bourgondië maakte ook Gelre deel uit, waar – evenals in Holland en Vlaanderen – vanaf ongeveer 1350 anderhalve eeuw lang de Hoekse en Kabeljauwse twisten werden uitgevochten. Het ging hier om steeds wisselende groepen van edelen, families en steden, die vooral hun eigen plaatselijk belang nastreefden. De Kabeljauwen waren voor Bourgondië, en voor bisschop David van Utrecht; de Hoeken waren hun vijanden.
        Zoals de dood van Maria van Bourgondië in het springliedje voor kleine meisjes werd vereeuwigd, zo werd een Kabeljauwse krijgsman, die in hetzelfde jaar 1482 in een dorp op de grens van Gelre en ‘t Sticht stierf, dankzij liederen, gekostumeerde herdenkingen, schoolplaten en ballades in onze geschiedenis een vaderlandse held. Vooral de romantiek met haar belangstelling voor de Middeleeuwen drukte deze man, die zijn leven offerde terwille van de vrije aftocht van zijn medestrijders, aan haar boezem. Befaamde historici als Geyl en Romein zouden hem later geen letter waardig keuren.
        Zijn naam werd maar één keer schriftelijk vastgelegd, en wel in een kroniek uit de tijd zelf. In onze tijd heeft de Groningse cultureel antropoloog A.H.J. Prins acht jaar lang onderzoek verricht naar de dood van de vijftiende-eeuwse krijgsman. Een hoogtijdag beleefde de geleerde toen in 1978 tijdens een restauratie in de dorpskerk op de gewenste plek de schedel en vergane botresten werden blootgelegd van een dorpeling die daar naast zijn vader en bij andere familieleden begraven lag. Dit lijkt niet bijzonder, maar de schedel van juist deze man was zo gebarsten, dat men aan een vreselijk levenseinde moest denken. In het ‘kerckeboek’ of grafregister werd de dappere in de lijst met familienamen slechts als ‘de Leeuw’ aangeduid. Wat de vindplaats betreft was men op het goede spoor gezet, doordat ruim honderd jaar voordien de toenmalige burgemeester had genoteerd dat hem bij overlevering ter ore was gekomen dat ‘de Leeuw’ onder een Bentheimer zandstenen zerk bij de noordingang van het godshuis begraven lag.

Inzendingen graag voor 20 januari naar de redactie, postbus 1528, 1000 BM Amsterdam of redactiehn@vug.nl Onder de juiste inzendingen wordt DE EEUW VAN MIJN VADER door Geert Mak verloot.
De oplossing van vorige maand is Theo van Gogh. Prijswinnaar is mevrouw I. Van Aken uit Rotterdam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.