Historici houden van grote verbanden. Zij zien een weefsel van structuren, conjuncturen en evenementen, waar anderen slechts moedwil of misverstand ontwaren. Geschiedkundigen staan dan ook niet verbaasd te kijken bij de vaststelling dat Nederlandse koters intellectueel onder doen voor hun Vlaamse collegae. Zij zien het historisch mozaïek en weten dat het waar is. Het past in de tijd waarin wij leven, en als die tijd bezeten is, dan is het niet van de zucht naar kennis. De koters zijn niet de enige Nederlanders die onder doen voor de Vlamingen. Behalve bij Tien voor Taal verliezen wij ook steeds bij het examen voor Europees ambtenaar, en dat komt vooral door gebrek aan historische kennis.
Geen wonder dat de Onderwijsinspectie bezig is met grootschalig onderzoek naar ‘wantoestanden’ in het hoger en wetenschappelijk onderwijs. En dan gaat het over het onderwijs waaraan Nederland ongeveer 20 procent meer uitgeeft per student dan het Europees gemiddelde. Nederland is dan ook het enige land ter wereld waar 50 procent van het universitaire personeel niet betrokken is bij onderwijs (20 procent) of onderzoek (30 procent). De managers, procesbewakers en human resource-beheerders zorgen ervoor dat een hedendaagse student, gecorrigeerd voor inflatie, de overheid twee keer zoveel kost als een student in 1956, hoewel die twee jaar langer studeerde.
Wat ik wil zeggen, is dat hier voor historici een terrein braak ligt. Misschien lijkt dit een saai onderwerp, maar dat is schijn! Het gaat om het terrein waar de nieuwe en de oude tijd het hardst op elkander botsen, waar de gekreukelde hoop op de nieuwe mens en het ontnuchterend inzicht dat het tobben blijft, het pijnlijkst schuren. Indien ik jong en veelbelovend was, zou ik onverwijld beginnen aan de geschiedenis van het Nederlandse onderwijspolitiek, van utopie tot post-utopie. Straks is het misschien te laat.
Nu nog heerst die heerlijke collectieve kater overal in het avondland; net als elders zijn we doende met glazige ogen de resten van de drie opeenvolgende utopische oprispingen op te vegen: de culturele utopie van 1968; de politieke utopie van 1989; en de economische utopie van de jaren negentig. En al doende lijkt het Europa van nu op het Europa van 1814: kleine koninkjes krabbelen terug naar hun troontjes, de romantiek en de grote gebaren zijn voorbij; en wat ooit meeslepend leek, blijkt nu humbug in scherven.
Inmiddels heeft de onderwijsinspectie ‘sterke aanwijzingen’ dat in het hoger onderwijs ‘op grote schaal’ wordt gesjoemeld. En al eerder beoordeelden visitatiecommissies in het HBO de relevantie van toetsen bij 31 van de 61 beoordeelde opleidingen als ‘matig of onvoldoende’; bij eenderde van deze opleidingen was het niveau van de toetsing ‘matig of onvoldoende’. Bij 11 van de 28 onderzochte universitaire opleidingen bleek de kwaliteitsbewaking van de toetsen ‘onvoldoende’. Een geschiedenisstudente vertelde onlangs in de krant dat zij met anderhalve dag studie in de week moeiteloos door haar opleiding hobbelt.
Kijk, die parlementaire enquête komt er wel, maar het is aan een nijver historicus hier de subtiele weefsels van moedwil en misverstand in kaart te brengen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees