Het Rijksmuseum wil de afdeling Nederlandse Geschiedenis samenvoegen met de kunstafdelingen. De Raad voor Cultuur is hier niet gelukkig mee. Er is straks geen plek meer waar de geschiedenis van ons land in een consistent en integraal verhaal wordt getoond. Dan moet er maar een nieuw nationaal geschiedenismuseum komen, vindt de Raad. Is er behoefte aan zo’n museum? Hoe ziet zo’n museum eruit? Het Historisch Nieuwsblad stuurde achttien deskundigen en bekende Nederlanders op pad. Zij mochten even voor gastconservator spelen.
Kort na zijn aantreden als directeur van het Rijksmuseum hield Ronald de Leeuw een lezing in de National Gallery te Londen. Hij deed er enkele opmerkelijke uitspraken over de toekomst van het Rijksmuseum. ‘Hebben we wel een afdeling Geschiedenis in het Rijksmuseum nodig’, vroeg hij zich af. ‘Waarom sturen we de negentiende-eeuwse scheepsmodellen niet naar het Scheepvaartmuseum?’
Een jaar later, in juni 1998, presenteerde De Leeuw een ‘masterplan’: Het Rijksmuseum in de 21ste eeuw. In het vorige nummer van het Historisch Nieuwsblad lichtte De Leeuw dit plan uitgebreid toe. Hij wil inderdaad de afdeling Geschiedenis opheffen, zij het op een minder radicale manier dan hij in Londen schetste. In het Rijksmuseum komt een geïntegreerde presentatie van de afdelingen Schilderkunst, Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid en Nederlandse Geschiedenis. De afdeling Geschiedenis, zegt De Leeuw, wordt naar verhouding slecht bezocht. Vandaar het idee van een geïntegreerde opstelling. ‘Je haalt mensen op de beroemde iconen binnen, en geeft ze dan nog iets meer.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De Raad voor Cultuur, adviesorgaan van de regering, zag een paradox in het plan van De Leeuw. Ze las op de ene bladzijde: ‘Het Rijksmuseum wordt nu echt het “Rijksmuseum voor kunst en geschiedenis”. Het is echter geenszins de bedoeling de historische component door kunst te laten ondersneeuwen.’ Even verderop las ze: ‘Geschiedenis zal vaker de rol van context bieden voor beeldende kunst, dan omgekeerd.’ Hoe nu?
Volgens de Raad voor Cultuur voert De Leeuw een grote verdwijntruc op: ‘De keuze die het Rijksmuseum lijkt te maken is die voor een kunsthistorische opstelling, waaraan weliswaar een historische dimensie blijft toegevoegd, maar waaruit de geschiedenis als basisverhaal wegvalt.’
Dat is, vindt de Raad, een onwenselijke ontwikkeling. Dan zal er in de toekomst in Nederland geen plek meer zijn waar de geschiedenis van ons land in een consistent en integraal verhaal wordt getoond. Zo’n plek is uitermate belangrijk ‘tegen de achtergrond van de teruglopende historische kennis in Nederland’.
De Raad voor Cultuur sluit de komst van een geheel nieuw ‘nationaal geschiedenismuseum’ niet uit. Zij wil een fundamentele discussie over deze problematiek. Die handschoen neemt Historisch Nieuwsblad graag op.
Het Rijksmuseum
Het Nederlandse museumbestel zit raar in elkaar. Neem eens een recente editie van de gids Nederland Museumland. Daarin zijn alle Nederlandse musea te vinden: wel meer dan 1150. Veel ervan bestaan nog niet zo lang. Musea zijn pas sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw booming business. Ruim de helft van de gids wordt gevuld met historische musea. Het is een bonte stoet: Winkelmuseum de Prakkehof te Meppen (poppenhuisinterieurs); Streeklandbouwmuseum Agrimunda te Sint Anna ter Muiden (boerenbedrijf); Naaimachine Museum te Dordrecht (óók breimachines). De thema’s van nieuwe historische musea worden steeds specialistischer.
De geschiedenis versplintert. Dat zou niet zo erg zijn als er ook een overkoepelend historisch museum was. Maar Nederland kent geen equivalent van het Museum of American History (Washington) of het Haus der Geschichte (Bonn). Wij moeten het doen met de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum.
Die is in de jaren twintig van deze eeuw tot stand gekomen. Een belangrijke rol speelde de toenmalige directeur van het Rijksmuseum de kunsthistoricus F. Schmidt-Degener. Het Rijksmuseum had van oorsprong geen erg rijke historische collectie. Dat kwam doordat Nederland nooit een sterke staat is geweest. Nederland beschikte nooit, zoals Johan Huizinga eens opmerkte, over ‘een vaderlandsche eerehal waar de belangrijkste herinneringen van de regering, dynastie, krijgsmacht, rechterlijke macht, kerk en wetenschap’ bewaard werden. Veel objecten bevinden zich nog steeds in historische verzamelingen, die over het hele land verspreid zijn.
Schmidt-Degener dunde de historische collectie van het Rijksmuseum nog eens flink uit. De alledaagse voorwerpen, de zogenaamde ‘volkskunst’ verwees hij door naar het pas opgerichte Openluchtmuseum in Arnhem: daar hoorde de ‘lagere beschavingsgeschiedenis’ thuis. De afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum werd de toonzaal van het politieke, het maritieme en het militaire Nederlandse verleden. Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven.
Om nog een andere reden is het behelpen met de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum: de twintigste eeuw ontbreekt. Dat komt toch vooral omdat de afdeling een bijwagen is van de kunstcollectie. En aan moderne kunst doet het Rijksmuseum niet. Daar zijn het Van Gogh en het Stedelijk Museum voor. Het is mal, vindt het Rijksmuseum, om in een museum waar de kunsten na 1900 niet getoond worden, wel een opstelling voor de geschiedenis na 1900 in te richten. Dat er aan het Amsterdamse Museumplein naast de twee moderne kunsttempels nooit een Museum voor de Twintigste Eeuw is opgericht, geeft aan hoe weinig belang er altijd in museaal Nederland is gehecht aan het (nationale) verleden.
Negen historische musea
Het is een goed teken dat de Raad voor Cultuur bezorgd is over de herinrichting van het Rijksmuseum. Dat de raad een nationaal geschiedenismuseum wil, is een ommekeer. Een mooie aanleiding om te onderzoeken hoe een Nationaal Historisch Museum eruit moet zien.
Historisch Nieuwsblad is op pad geweest met achttien gastconservatoren. Zij kregen de taak in groepjes van twee een historisch museum in Nederland te bezoeken. Elke gastconservator moest uit de collectie van een museum een object kiezen dat in aanmerking kwam voor plaatsing in het Nationaal Historisch Museum.
De te bezoeken historische musea waren door het Historisch Nieuwsblad geselecteerd. Om in de selectie te komen moest een museum aan de volgende voorwaarde voldoen: een collectie hebben van nationaal belang. We kwamen tot een lijstje van negen musea: 1. Het Rijksmuseum (zie boven). 2. Het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Dit bezit 250.000 objecten: scheepsmodellen, vaartuigen, nautische instrumenten, kaarten, globes, wapens en reisboeken. De zeventiende en achttiende eeuw vormen het zwaartepunt van de collectie. 3. Het Tropenmuseum te Amsterdam. Heeft meer dan 125.000 voorwerpen. In augustus opent het museum een grote vaste opstelling over de koloniale geschiedenis. 4. Het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem. Heeft in de collectie meer dan tachtig gebouwen en talloze gebruiksvoorwerpen: landbouwgereedschap, speelgoed, kleding. Geeft een indruk van het leven van de bewoners van Nederland sinds 1650 (zie ook boven). 5. Museum Catharijneconvent te Utrecht. Bezit een gote collectie rooms-katholieke en protestantse religieuze kunst van de vroege Middeleeuwen tot heden. 6. Museum Boerhaave te Leiden. Is gespecialiseerd in de geschiedenis van de geneeskunde en de natuurwetenschappen. 7. Nationaal Museum Paleis Het Loo te Apeldoorn. Heeft een brede collectie van en over het huis Oranje-Nassau. 8. Het Letterkundig Museum te Den Haag. Bewaart een uitgebreide collectie documenten en objecten over de Nederlandse literatuur vanaf 1750. 9. Het Verzetsmuseum te Amsterdam. Heeft een collectie over het verzet en de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog.
We vroegen aan deze negen musea: Welke tien objecten uit uw museum verdienen een plaats in een Nationaal Historisch Museum? Uit deze voorselectie mochten de gastconservatoren ieder een object kiezen. Alle musea hebben enthousiast meegewerkt. In sommige musea deed de directeur de selectie (Anton Korteweg van het Letterkundig Museum), in andere musea boog een conservator zich erover (Henk Dessens van het Scheepvaartmuseum) en in een paar musea bemoeide de hele staf zich ermee (Susan Legêne, conservator van het Tropenmuseum: ‘We discussieerden per e-mail’).
Achttien gastconservatoren
We nodigden voor elk museum twee gastconservatoren uit: een deskundige en een min of meer bekende Nederlander van wie we vermoedden dat hij of zij een speciale belangstelling had voor de collectie van een bepaald museum. Naar het Verzetsmuseum gingen Hans Blom, directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, en Sytze van der Zee, oud- hoofdredacteur van Het Parool en auteur van het autobiografische Potgieterlaan 7 over het NSB-verleden van zijn vader. Het Letterkundig Museum was voor Ton Anbeek, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde in Leiden, en schrijver K. Schippers, in 1996 vereerd met de P.C. Hooftprijs. Universitair docent Italiaans Jaap van Osta, beter bekend van een aantal standaardwerken over de monarchie, toog naar Paleis Het Loo. Hij werd vergezeld door Wilma Nanninga, hoofdredactrice van Privé, het weekblad dat grossiert in gossip en Oranjegevoel. In Museum Boerhaave troffen elkaar de hoogleraar Medische Geschiedenis van de Vrije Universiteit Eddy Houwaart en bioloog Tijs Goldschmidt, auteur van het succesvolle Darwins hofvijver, in 1995 genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. Vertegenwoordigers van twee ooit vijandige denominaties bezochten het Catharijneconvent: A.Th. van Deursen, emeritus hoogleraar Geschiedenis van de Vrije Universiteit, geroemd om zijn boeken over de geschiedenis van de protestantse geloofsbeleving en Huub Oosterhuis, theoloog, dichter en ex-directeur van de Rode Hoed. In de jaren zestig had hij een belangrijk aandeel in de liturgische vernieuwing van de Katholieke Kerk. Door het Openluchtmuseum wandelden volkscultuurhistoricus Gerard Rooijakkers, jarenlang verbonden aan het P.J. Meertens- Instituut (Het Bureau), tegenwoordig bezig met een eigen museaal project en Wil van Noort, secretaris van de Katholieke Plattelandsvrouwen Nederland. Deskundige in het Tropenmuseum was Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische Studies te Utrecht. Hij werd gekoppeld aan Adriaan van Dis, tv-presentator en schrijver van literaire boeken gesitueerd in Nederlands-Indië, waar zijn familie generaties lang woonde. Een andere kandidaat voor het Tropenmuseum was Anil Ramdas, journalist, tv-presentator en sinds kort lid van de Raad voor Cultuur. Hij wilde echter per se niet naar het Tropenmuseum: ‘Dat museum gaat over de gekoloniseerden, niet over de kolonisators. Daarvoor moet je naar het Scheepvaartmuseum.’ Daar ging Ramdas dus naar toe. Hij kwam er oog in oog te staan met de hoogleraar Zeegeschiedenis van Leiden, J.R. Bruijn. De enige hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis die Nederland rijk is, Jan Bank (te Leiden), moest uiteraard naar het Rijksmuseum. Hij bekeek er de collectie samen met Judith Belinfante, Tweede-Kamerlid voor de PvdA met cultuurbeleid in haar portefeuille en voormalig directeur van het Joods Historisch Museum.
Meer iets voor Frankrijk
Een Nationaal Historisch Museum? Het was voor sommige gastconservatoren even slikken. Eddy Houwaart: ‘Bij het woord “nationaal museum” krijg ik een ongemakkelijk gevoel.’ Waarom? ‘Nou ja… Wat je die Serviërs hoort zeggen, hè, I’m proud to be a Serb, dat vind ik verschrikkelijk.’ Veel gastconservatoren waren niet zo bang voor de combinatie Nederland en nationalisme. De zeevaarthistoricus Bruijn: ‘Nationalisme, daar hebben Nederlanders niet zo’n last van, behalve misschien bij sportevenementen.’ Volgens hem had Nederland daarom ook geen Nationaal Historisch Museum. Sytze van der Zee: ‘Ik vind een nationaal museum niet zo belangrijk. Het is meer iets voor Frankrijk, daar hebben ze veel meer affiniteit met dit soort prestigieuze projecten.’
Fel tegen een nationaal museum toonden zich de gastconservatoren bij het Rijksmuseum, Jan Bank en Judith Belinfante. Bank, de ideoloog van de twee: ‘Een slechte gedachte, de natiestaat is een negentiende-eeuws idee. Toen werd er van alles gedaan om het nationale element naar voren te halen. Ik zou daar nu geen voorstander van zijn.’ Ton Anbeek, enthousiast over het plan voor een nationaal museum, had zo’n reactie als van Bank al zien aankomen. ‘En? Hoeveel van de anderen vonden het een negentiende-eeuws idee? Nederlanders zijn tegenwoordig herkenbaar als het enige volk dat niet tot een volk wil behoren. Mijn collega Herman Pleij heeft eens gezegd dat er behalve Nederland geen enkel land ter wereld is waar de uitdrukking ‘on’ met betrekking tot het eigen land als positief geldt. On-Amerikaans is in de Verenigde Staten verschrikkelijk negatief.’ Anbeek zou in een nationaal historisch museum een aantal ‘eigenheden’ willen tonen waar de Nederlander zich niet voor hoeft te schamen: de overlegcultuur, het poldermodel.
‘Nationalisme? Het herbeleven van de geschiedenis is juist een verweer tegen goedkoop nationalisme’, zei Anil Ramdas in het Scheepvaartmuseum. Een Nationaal Historisch Museum vond hij een ‘spannend idee’. ‘Ik vind het belangrijk om de hele Nederlandse geschiedenis in één gebouw te concentreren. Het gaat mij om het geschiedverhaal als geheel. De Nederlander moet zich kunnen vereenzelvigen met het hele verleden, niet alleen de mooie dingen, ook de schaduwzijden.’
De gastconservatoren hadden nog meer bezwaren. Bank: ‘Zo’n museum is veel te duur.’ Hans Blom: ‘We hebben al genoeg musea in Nederland, waarom moet daar nog eentje bij?’ K. Schippers vond de versplintering in museaal Nederland wel prettig. ‘Wie een nationaal museum wil moet de auto maar nemen. Je kan al die Nederlandse musea toch als één museum zien? En zie de autosnelwegen gewoon als de gangen van de ene afdeling van het nationale museum naar de andere. Zo! Probleem opgelost!’
Bah! Allemaal van die topdingen
Bij de meeste gastconservatoren verdwenen de reserves toen ze van de ‘theorie’ van het Nationaal Historisch Museum over mochten stappen naar de praktijk: zelf een museum samenstellen. Tijs Goldschmidt: ‘Bij zo’n museum had ik me een rijtje voorgesteld van 1600, Slag bij Nieuwpoort, en zo verder, alleen maar oorlogen en vredes. Zoiets als het Rijksmuseum, een verzameling mijlpalen. Slaapverwekkend. Ik heb meer belangstelling voor alledaagse dingen. Met de voorselectie van de staf van het Museum Boerhaave kan ik aardig uit de voeten.’
Goldschmidt en Eddy Houwaart zochten in Museum Boerhaave vooral naar objecten met een internationale uitstraling. Houwaart: ‘Dat is het leuke van de geneeskunde en de natuurwetenschappen. Die waren beide al vroeg grensoverschrijdend.’
Net als Goldschmidt was K. Schippers bang dat een nationaal museum ‘zo’n verzameling hoogtepunten’ zou inhouden.’ ‘Bah! Allemaal van die door de Vereniging van Huisvrouwen goedgekeurde topdingen.’ Toen we hem vertelden dat hij naast De Nachtwacht gerust De Avonden mocht hangen, klaarde zijn humeur meteen op. ‘Aha, dat plaatst De Nachtwachteindelijk in proporties. De Avonden is natuurlijk stukken beter. Echt, De Nachtwacht vind ik een vervelend schilderij.’
De gastconservatoren in het Openluchtmuseum waren van meet af aan enthousiast over een nationaal museum. Wil van Noort: ‘Zo’n museum moet verhalen vertellen over de mensen die in Nederland hebben gewerkt en gewoond.’ Gerard Rooijakkers: ‘Ik ben heel erg tegen de versplintering van musea. Dat zegt meer over hoe wij de wereld zien dan over hoe die wereld vroeger in elkaar stak.’ Rooijakkers pleitte voor een spannend museum: ‘Je moet uitgaan van emotie en beleving, anders kun je net zo goed een antiekbeurs beginnen.’
Een opvatting die werd gedeeld door de bezoekers van het Tropenmuseum Gert Oostindie en Adriaan van Dis. Van Dis tegen de conservator: ‘Hebben jullie niet iets waar je je heel erg voor schaamt? In Spanje is er een museum met een opgezette neger.’ Het was een geschikt moment om te bezien hoe multicultureel het Nationaal Historisch Museum moet zijn. Oostindie: ‘De geschiedenis van de Turken en Marokkanen is tot de jaren zestig vrijwel niet met de onze verweven. Voor mensen uit Nederlands-Indië en Surinamers ligt dit anders. Voor die groepen toon je in een nationaal museum een veel langere geschiedenis. Niet alleen ten dienste van die groepen, maar ook omdat dat belangrijk is voor de Nederlandse geschiedenis.’
Veel gastconservatoren hielden een pleidooi voor terughoudendheid. Rooijakkers: ‘We moeten niet geforceerd doen. Er worden uit politieke correctheid tentoonstellingen gemaakt over migranten, waar migranten zelf niet naar komen kijken.’
Mooi!, prachtig!
In het Scheepvaartmuseum was voor het eerst een lichte irritatie merkbaar tussen de gastconservatoren. J.R. Bruijn onderbrak een lange monoloog van Anil Ramdas over kolonialisme en de schuldvraag: ‘Uw motieven zijn heel honorabel. Ikzelf voel geen enkele schuld. Het valt me trouwens op dat u zo gefocust bent op het koloniale aspect van de scheepvaart. Dat is toch slechts één onderdeel van de Nederlandse geschiedenis?’
De tocht door het Catharijneconvent verliep in uitstekende harmonie. ‘Mooi!’, ‘prachtig!’, riepen Van Deursen en Oosterhuis vaak in koor over de objecten die de conservator had geselecteerd: uitsluitend spektakelstukken. Achteraf bekenden Van Deursen en Oosterhuis dat ze liever ook enkele gewone dingen hadden willen zien. Van Deursen: ‘Een statenbijbel, niet eens een mooie, of een kerkstoof.’ Oosterhuis: ‘Een kruis zoals vroeger in elke katholieke huiskamer hing.’
De gastconservatoren in Paleis Het Loo waren juist op zoek naar spektakelstukken. Wilma Nanninga: ‘Een nationaal museum? Prima plan. Mag het in het Paleis op de Dam? Een fictief paleis is ook goed. Het koningshuis is een beetje een sprookje. Laat dat maar zien. Is het erg als ik de koninklijke rijtuigen uit het Spoorwegmuseum kies?’ Uiteindelijk koos Nanninga voor een object uit het Rijksmuseum. Dat vonden we goed. Naast de keuze van Jaap van Osta, een stadhouderszetel, plaatste Nanninga de troon van Willem III. Nanninga: ‘Ik wil die hermelijnen mantel erbij.’ De conservator: ‘Maar mevrouw, dat is privé-bezit van de koningin.’ Nanninga: ‘Je kunt ‘m toch namaken!’
Ook Hans Blom, samen met Sytze van der Zee in het Verzetsmuseum, had een voorkeur voor een object van elders. Omdat Van der Zee iets over de illegale pers koos, wilde Blom iets over de jodenvervolging. Het meest aangrijpende object, wist hij, ligt in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Topstuk van het Verzetsmuseum vond Blom de typemachine van Coba Veltman. Hierop werd het pamflet Staakt!, Staakt! Staakt! van de Februaristaking getypt.
Anders dan de andere gastconservatoren wilden Jan Bank en Judith Belinfante maar niet enthousiast worden. Zelfs de mooie objecten van Peter Sigmond, hoofd van de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksuseum, konden hen niet vermurwen. Ze kozen er ook niet uit. Ze wilden De Nachtwacht. Een weinig verhulde steunbetuiging aan het plan van De Leeuw om kunst en geschiedenis in het Rijksmuseum te integreren. Belinfante: ‘We zullen hierop wel worden aangesproken.’
Nationaal Historisch Museum
U heeft vast al het Nationaal Historisch Museum bekeken dat de achttien gastconservatoren voor ons samenstelden. Het is natuurlijk niet meer dan een aanzetje voor een echt museum. Belangrijke periodes, gebeurtenissen en thema’s ontbreken. En toch valt hiermee al een tocht te ondernemen door de Nederlandse geschiedenis vanaf de vroege Middeleeuwen.
Qua thematiek is het veel breder dan de afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum. Anders dan in het Rijksmuseum zijn er ook alledaagse voorwerpen en het bestrijkt, zij het spaarzaam, ook de twintigste eeuw.
Het voldoet aan twee voorwaarden waaraan een Nationaal Historisch Museum volgens onze gastconservatoren op zijn minst moet voldoen: Het toont een aantal ‘eigenheden’ van de Nederlanders en het toont de hele geschiedenis: de licht- én de schaduwzijden van ons verleden.
Hoe komen we nou aan een Nationaal Historisch Museum? De Raad voor Cultuur zou de regering het volgende kunnen adviseren: Wij van de Raad voor Cultuur vinden de suggestie die Ronald de Leeuw in Londen deed om de afdeling Nederlandse Geschiedenis af te stoten beter dan zijn ‘masterplan’ voor het Rijksmuseum. Plaats de collectie van de afdeling Nederlandse Geschiedenis in een afzonderlijk gebouw en gebruik die als basis voor een Nationaal Historisch Museum. Vraag de andere historische musea in Nederland objecten in bruikleen te geven aan het Nationaal Historisch Museum. De staatssecretaris voor Cultuur zal hier niets tegen hebben: hij is voor intensief ruilverkeer tussen de musea en vindt dat de objecten in de stampvolle depots vaker getoond moeten worden. Draag het Nationaal Historisch Museum op collecties te werven over de twintigste én de eenentwintigste eeuw.
Wij van de Raad voor Cultuur zijn net als de gastconservatoren van het Historisch Nieuwsblad voorstander van avontuurlijke exposities. Wij willen geen vaste opstelling die tientallen jaren mee moet. De presentatie zou in een vorm kunnen geschieden als in de Kunsthal te Rotterdam. Relatief kortlopende exposities, liefst samengesteld door gastconservatoren. Immers: niets verandert zo snel als onze kijk op de geschiedenis en bovendien zijn over de geschiedenis verschillende verhalen mogelijk.
Wij hebben ook al een gebouw in gedachten. Komt straks niet New Metropolis vrij? Een mooi gebouw in het hart van de hoofdstad. Wellicht is de eigenaar van De Nachtwacht, de gemeente Amsterdam, dan bereid dit schilderij een tijd naast De Avonden te hangen.
De museumbezoeken werden begeleid door: Machiel Bosman (Letterkundig Museum en Museum Boerhaave), Marchien den Hertog (Tropenmuseum), Bas Kromhout (Catharijneconvent en Scheepvaartmuseum), Erika Kuijpers (Tropenmuseum), Frank van Mil (Paleis Het Loo), Hinke Piersma (Verzetsmuseum) en Stef Severt (Rijksmuseum en Nederlands Openluchtmuseum).
Met dank aan alle museummedewerkers die zich hebben ingespand om dit artikel te realiseren.
Een Nationaal Historisch Museum
Achttien gastconservatoren stellen voor het Historisch Nieuwsblad een Nationaal Historisch Museum samen. Hun keuze is naar de chronologie van de objecten geordend: een tocht door de Nederlandse geschiedenis vanaf de vroege Middeleeuwen.
1.
Evangeliarium van Lebuïnus, ca. 825
Liturgisch boekwerk uit de Utrechtse Domkerk, waarin de vier evangeliën op muziek staan gesteld.
(Catharijneconvent)
Keuze Huub Oosterhuis: ‘Ik wil wel in het Nationaal Historisch Museum bij dit object gaan staan en het uitleggen. De problemen waar de Reformatie uit voortkwam kan ik ermee toelichten: de hiërarchie en het klassekarakter van het christendom. Het evangeliarium werd in processies door de priester meegevoerd: het boek fonkelde en het volk vergaapte zich eraan. Tegelijkertijd staat het voor de ongelofelijke liturgische cultuur van het vroege Europa: de muzikaliteit, de showbizz van de Katholieke Kerk.’
2.
Drieluik met het lijden en de opstanding van Christus door Jan van Scorel, ca. 1530
(Catharijneconvent)
Keuze A.Th. van Deursen: ‘Het kruis is in het christendom het meest universeel. Vandaar dit kruisigingsdrieluik. Het verenigt de talrijke christelijke stromingen die Nederland kent. Kerkgeschiedenis moet per se in het Nationaal Historisch Museum aan bod komen. Nederland is historisch gezien altijd een christelijk land geweest. Ik had naast de keuze van Oosterhuis (zie 1) ook wel graag een statenbijbel gelegd. Een sobere protestantse statenbijbel naast een opgesmukt rooms-katholiek evangeliarium als uitbeelding van het hele Nederlandse christelijke verleden.’
3.
De Nachtwacht door Rembrandt van Rijn, 1642
(Rijksmuseum)
Keuze Jan Bank en Judith Belinfante: Belinfante: ‘Verdorie, ik wil zo’n museum niet. Als ik dan toch moet kiezen… Er hoort in het Nationaal Historisch Museum op zijn minst een Rembrandt te hangen en dan een van zijn schilderijen met een historische betekenis. De Staalmeesters? Het portret van Uytenbogaert? Nee, doe gewoon de Nachtwacht maar. De welvaart van de Gouden Eeuw kun je het beste aflezen aan de kunst uit die tijd.’ Bank: ‘Ik ben het helemaal met Judith eens. Ha, ha, die Nachtwacht komt vast het Rijksmuseum niet uit.’
4.
Grafkruis van een walvisvaarder, 1670
Opschrift: ‘Begraven Joan Ton geboren van Wesgradijk out (…) jaren is in den Heere en op het schip (…) 10 juli 1670.’ Afkomstig van Amsterdameiland bij Spitsbergen.
(Nederlands Scheepvaartmuseum)
Keuze J.R. Bruijn: ‘Ik wil een aspect van de Nederlandse identiteit tonen: de relatie tot het water. Het kruis is een symbool voor alle Nederlanders die uitgevaren zijn en die hun vaderland nooit meer terugzagen. Het komt van Spitsbergen, maar het had evengoed in het Middellandse Zee-gebied, Curaçao of St.-Petersburg kunnen staan. Een zeer menselijk object. Het leven van de begravene werd door zijn medeopvarenden zo waardevol gevonden dat zij dit kruis voor hem oprichtten.
5.
Microscoop van Antoni van Leeuwenhoek, ca. 1700
Van Leeuwenhoek (1632-1723) was de bekendste microscopist van zijn tijd. De microscopen waarmee hij zijn baanbrekende ontdekkingen deed waren onooglijke instrumentjes ter grootte van een lucifersdoosje. Van de honderden die hij eigenhandig heeft vervaardigd zijn er maar tien bewaard.
(Museum Boerhaave)
Keuze Tijs Goldschmidt: ‘Van Leeuwenhoek is de eerste die sperma goed bekeken heeft. Dat moet een idiote ontdekking zijn geweest. Ik heb niet veel moeite met een Nationaal Historisch Museum als daar allerlei apparaten in staan die hebben geleid tot het ontdekken van universele wetten. Je kunt laten zien dat niet alleen maar Amerikanen van alles uitvinden. Ik vind dit een mooi apparaatje, echt een huis-tuin-en-keukending. Het staat nog dicht bij de menselijke ervaring. Van Leeuwenhoek probeert te zien wat je net niet kunt zien. Hij wil een klein stapje verder komen. Voor mij zit dit apparaatje heel dicht tegen poëzie aan.’
6.
Model van West-Indiëvaarder D’Keulse Galy, 1747
Vermoedelijk een schip van de Middelburgse Commercie Compagnie.
(Nederlands Scheepvaartmuseum)
Keuze Anil Ramdas: ‘Dit object zegt iets over het ontstaan van de multiculturele samenleving. In de schoolboeken staat een hoofdstuk over de Gouden Eeuw met vaak alleen de culturele en militaire hoogtepunten. De slavernij vind je achterin eventjes genoemd, als het gaat over kolonialisme in de negentiende eeuw. D’Keulse Galy staat model voor de Nederlandse slavenhandel en -transport. Deze geschiedenis mogen de Nederlanders niet negeren. Een schuldgevoel wekken is niet nodig. Wel moet een land zich vereenzelvigen met het hele verleden. Eigenlijk is het scheepsmodel te mooi. Je krijgt geen indruk van de verschrikkingen die zich in de buik van het schip afspeelden.’
7.
Stadhoudersstoel van Kampen, ca. 1750
De voetenbank ontbreekt. Op de rugleuning is het wapen van Overijssel geborduurd. Sedert 1750 namen de stadhouders deel aan het gewestelijke bestuur. Een speciale stadhoudersstoel gaf daar blijk van. Ook in de andere provincies kwamen dergelijke stadhouderstronen voor.
(Paleis Het Loo)
Keuze Jaap van Osta: ‘Deze stoel moet naast de troon van Wilma Nanninga staan (zie 10). Je kunt er een eigenaardigheid van de Nederlanders mee laten zien: Eerst hebben ze een republiek, die ruilen ze in voor een monarchie. Bij de stadhoudersstoel hoort als onderschrift: “De stadhouder komt op bezoek bij zijn bazen en mag in de mooiste stoel zitten.” De twee stoelen tezamen zeggen natuurlijk iets over de rol van de Oranje’s in de Nederlandse geschiedenis. Ze zijn er altijd geweest.’
8.
Beschilderd houten bord dat boven de ingang hing van de plantage Rust en Werk aan de Commewijne, Suriname ca. 1760
(Tropenmuseum)
Keuze Gert Oostindie: ‘Een aardige variatie op arbeid adelt. Dit bord gaat over de Surinaamse èn de Nederlandse geschiedenis. De Nederlandse inpolderingstechniek werd in de achttiende eeuw overgebracht naar de Surinaamse plantages. Suikermolens draaiden op getijde-energie. Dat was een heel bijzondere innovatie. Een Fransman merkte jaloers op: “Het is de Nederlanders ook weer in de Nieuwe Wereld gelukt om de oceaan te temmen.” Gevolg van het poldermodel: de slaven moesten heel hard werken om op tijd te oogsten en te malen. Het verklaart de hardheid van de Surinaamse slavernij.’
9.
Kaaspers, ca. 1800
Rijk versierd omdat het een bruidsschat was. Als de pers niet gebruikt werd stond hij in de pronkstal opgesteld als statussymbool.
(Nederlands Openluchtmuseum)
Keuze Wil van Noort: ‘Ongelofelijk dat een gewoon gebruiksvoorwerp er zo prachtig uit kan zien. Geweldig, de trots die de boeren ermee wilden uitstralen: “Dit ben ik en dit is mijn bezit.” Het is echt de Mercedes onder de kaaspersen. Tegenwoordig heeft de landbouw een negatief stempel: een probleemsector met mestoverschotten. Maar de landbouw is ontzettend belangrijk geweest voor de Nederlandse samenleving. In het Nationaal Historisch Museum mag een object uit de agrarische cultuur zeker niet ontbreken.’
10.
Troon gebruikt door Willem III bij zijn inhuldiging als koning, 1849
Dit was de favoriete stoel van Willem II. Voor de inhuldigingsplechtigheid van Willem III werd de stoel verfraaid met de gouden leeuwen, de kroon en het gouden onderstel. Bij de inhuldiging van Wilhelmina in 1898 werd de troon opnieuw gebruikt. Jarenlang stond dit object in de troonzaal van het Paleis op de Dam.
(Rijksmuseum)
Keuze Wilma Nanninga: ‘Nederland, dat is Oranje. Als Privé het koningshuis op de cover zet, vliegen de nummers de winkels uit. Je moet de mensen bij hun kraag pakken. Het Grote Voelen, daar gaat het om. Vandaar de troon. De troon laat zien dat we een echte koning kregen. Die bleek een echt mens, een soort opper-Nederlander.’
11.
Snaargalvanometer van Willem Einthoven, 1911
Met dit apparaat werd het eerste werkelijk betrouwbare elektrocardiogram opgetekend. Einthoven ontdekte ook nog de verklaring voor de curve die geregistreerd werd. Deze ontdekking werd beloond met de Nobelprijs voor geneeskunde in 1924.
(Museum Boerhave)
Keuze Eddy Houwaart: ‘Dit laat iets zien van de typische Nederlandse creativiteit. Een fysisch idee wordt door Einthoven op onvoorstelbaar ingenieuze wijze omgezet in een medisch instrument. Het apparaat toont het ontstaan van de moderne medische wetenschap. Dokters in ziekenhuizen gaan vanaf nu met technieken en instrumenten werken. De patiënt wordt aangesloten op apparaten. De snaargalvanometer is een icoon van moderniteit: mooi en wreed tegelijkertijd.’
12.
T.b.c.-lighuisje, ca. 1920
Op een draaischijf zodat patiënten naar de zon gedraaid konden worden. Afkomstig uit Olst.
(Nederlands Openluchtmuseum)
Keuze Gerard Rooijakkers: ‘Als een soort leproos buitengesloten… We zullen onze Jan eens op de wind zetten!, ha, ha. Serieus: De volksgezondheid verdient absoluut een plaats in het Nationaal Historisch Museum. Gezondheid is zo belangrijk voor mensen. Vaak wordt gezondheid getoond vanuit een gemedicaliseerd perspectief. Maar hier zie je wat het betekent om T.b.c.-patiënt te zijn. Je was getekend.’
13.
Willem Kloos door Anton van Welie, 1934
(Letterkundig Museum)
Keuze Ton Anbeek: ‘Prachtige kitsch. Je ziet op de achtergrond de zee. Een verwijzing naar: “De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining.” Een beroemde dichtregel van Kloos. Het schilderij is een verbeelding van de mythe van de romantische dichter. De dichter, voor zijn papier zittend, kijkt naar boven, het hogere. Het antieke beeldje op de tafel is zijn inspiratie. Die inspiratie heeft een religieus tintje. Poëzie vervangt de godsdienst, vonden de Tachtigers. De dichter was voorheen een ambachtsman. Je had domineedichters die kunst als kunde beschouwden. De Tachtigers maakten van de kunstenaar een uitzonderlijk en bevlogen persoon. Er ontstond een enorme scheiding tussen de burger en de kunstenaar, die een bohémien-bestaan leidde. Kloos en de Tachtigers zijn enorm invloedrijk geweest. Nog steeds neemt de kunstenaar een uitzonderlijke positie in.’
14.
Afscheidsbrief van Arie Addicks geschreven op de achterkant van het huisreglement van de Scheveningse gevangenis, 1941
(Verzetsmuseum)
Keuze Sytze van der Zee: ‘Ik kies voor drama. Er zijn talloze gewone gebruiksvoorwerpen uit de oorlog. De brief, die gaat over leven en dood. Arie Addicks was een hoofdverspreider van het illegale Parool, een man van groot belang. Je leest de laatste woorden die hij heeft opgeschreven. Heel aangrijpend.’
15.
Bord met tekst Westerbork-Auschwitz, hing op de buitenkant van de trein met bestemming vernietigingskamp Auschwitz, ca. 1943
Westerbork was de verzamelplaats van alle in Nederland wonende joden. Van hieruit gingen ze naar de vernietigingskampen. In 93 treinen deporteerden de Duitsers in twee jaar tijd bijna 106.000 joden. Van hen kwamen nog geen vijfduizend weer terug.
(Herinneringscentrum Kamp Westerbork)
Keuze Hans Blom: ‘Op dit moment is de jodenvervolging het item van de Tweede Wereldoorlog. Het bord is het meest indrukwekkende wat ik ooit over de jodenvervolging heb gezien.’
16.
Drie vroege versies van De Avonden, getypt en voorzien van aantekeningen en doorhalingen door Gerard Reve, 1947
(Letterkundig Museum)
Keuze K. Schippers: ‘Er hoort een portret van Reve bij. Hij is leuk, heeft een goeie kop. Een groots boek, De Avonden. Je ziet dat het eerst De Winteravonden heette. In het begin ouwehoeren mensen over slecht weer enzo. Die passage heeft Reve niet in de uiteindelijke versie opgenomen. Dit boek maakt deel uit van mijn bestaan, het heeft een enorme invloed op me gehad.’
17.
Zielenprauw van de koppensnellende Asmat, zuidkust Irian Jaya, ca. 1950
De prauw werd gebruikt tijdens de initiatie van de Asmat-jongens. De dierenfiguren stellen de zielen voor van de dorpsgenoten die een gewelddadige dood zijn gestorven. Hierdoor werd de stam verzwakt. Door een bloedoffer van de jongens, die liggend op de prauw werden getatoeëerd, werd de kracht van de stam weer vergroot.
(Tropenmuseum)
Keuze Adriaan van Dis: ‘Tsja, maak ik een politieke keuze, een historische of kies ik gewoon voor het mooiste. Het laatste maar. Ik had een tante, die stuurde mij postzegels met paradijsvogels erop. Die vogels hadden een heel lange staart, daarom waren die postzegels zo groot. Wij hadden een zielig zegeltje met de koningin erop. Wie woonde dan niet liever in Nieuw Guinea. Hebben wij Nederlanders die mensen daar nou veel geboden? Ik dacht het niet. Maar het is fantastisch dat deze prauw er is. Dit soort spullen is niet meegenomen uit verachting, maar uit liefde, ook een beetje uit hebzucht natuurlijk, maar toch vooral uit liefde.’