Toen twintigste-eeuwse conflicten zich ontwikkelden tot totale oorlogen, waarin hele samenlevingen tegenover elkaar kwamen te staan, werd het een normaal verschijnsel de vijandelijke productiekrachten aan te vallen. Waarom wel soldaten en geen arbeiders beschieten als het werk van arbeiders voor de oorlogvoering net zo belangrijk is? Scherpe wetgeving tegen trading with the enemy hoorde er daarom net zo bij als duikbootoorlogen, blokkades, bombardementen van steden en de atoombom.
Zulke wetgeving was nodig omdat economische contacten nooit zo intens waren als vlak vóór 1914. Pas sinds het einde van de Koude Oorlog bestaat er in de wereld weer een economische verwevenheid als in 1913. Als de pers over globalisering schrijft, zou de term ‘normalisering’ dan ook veelal volstaan. Niet alleen in tijd van oorlog, ook tijdens de nasleep of in perioden van dreiging – kortom, gedurende bijna de hele twintigste eeuw – werd handel onderdrukt en de wereldeconomie ondermijnd.
De landsverdediging vereiste dat elk land zichzelf voorzag van de zaken die nodig waren voor de strijd. Economische afhankelijkheid was daarom ongewenst. Voor Amerika was dat geen punt. Door haar continentale omvang is de Amerikaanse economie zelfs vandaag nog weinig open. Voor Europese landen was dit problematischer. Vandaar dat de Duitse economie zelfs gedurende de wereldoorlogen haar contacten niet opgaf.
In Operatie Safehaven beschrijft medewerker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie Gerard Aalders hoe de Verenigde Staten in het kader van de economische oorlogvoering vanaf 1944 probeerden te voorkomen dat Duitse bedrijven hun buitenlandse investeringen beschermden tegen confiscatie, door ze te camoufleren als neutraal bezit.
Na de Eerste Wereldoorlog werden Nederlandse en Scandinavische dochterondernemingen of stromannen gebruikt om bedrijven en patenten uit handen van de overwinnaars te houden. Door zo het eigendom te verhullen konden Duitse firma’s – die zich volgens Versailles niet mochten inlaten met de productie van wapens, vliegtuigen of ander oorlogstuig – hun technische kennis op peil houden. Dat het Duitse leger na 1933 snel weer op poten stond, had voor een deel hiermee te maken.
Toen SS-Gruppenführer Friedrich Scheid in 1944 enige topindustriëlen mededeelde dat de oorlog verloren was en het zaak werd bedrijven en patenten in het buitenland te verbergen, opdat er als rijk en partij zouden herleven een Vierde Rijk kon worden gesticht, hadden die captains of industry deze aanmoediging nauwelijks nodig. Zij deden er al alles aan hun bezit te camoufleren. Bij een enkeling speelden daarbij patriottische motieven een rol, maar zelfbescherming zal wel doorslaggevend zijn geweest.
Niet alleen Duitsland, ook Duitse bedrijven – vooral giganten als Krupp, IG Farben of AEG – hadden een slechte naam. Zij hadden in de oorlog gebruikgemaakt van gedwongen arbeid, maar bovendien heerste het idee dat de Duitse kartels met het Pruisisch militarisme aan de wieg hadden gestaan van beide wereldoorlogen. Met de nazi’s hadden ze opnieuw een oorlogszuchtig regime in het zadel geholpen, zo was de simplistische gedachte die vooral in Amerika leefde.
Bovendien hadden ze via Direct Foreign Investments en octrooien industriële sectoren overal ter wereld naar hun hand gezet, om de economieën van Duitslands vijanden te ondermijnen. Vandaar dat de Verenigde Staten, met hun traditionele anti-kartelopvattingen, hun troepen naar Europa stuurden met het voornemen Europa van zijn ketterse vorm van kapitalisme – gekenmerkt door corporatisme en kartels – terug te voeren naar de zuivere liberale leer. In bezet Duitsland verboden ze kartels en werden vele andere maatregelen op stapel gezet. De Koude Oorlog brak deze ontwikkeling echter af.
Aalders heeft in Operatie Safehaven een interessant thema aangesneden, maar wil soms te veel. Waarom al die verhalen die slechts zijdelings met het onderwerp te maken hebben, waardoor pas op bladzijde 153 de Amerikaanse plannen om het camoufleren van Duitse bedrijven tegen te werken aan de orde komen? Het is zeker geen gebrek aan inzet, gezien het imposante archiefonderzoek en de vele verhalen die hij uit de archieven heeft opgediept.
Vermoedelijk is Aalders iets te veel verteller, waardoor zijn verhalen soms met hem op de loop gaan. Er is dan ook veel moois en spannends in zijn boek te vinden. Een grote lijn valt echter moeilijk te ontdekken.
Hein A.M. Klemann is hoogleraar economische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en auteur van Nederland 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (2002).