In de Nederlandse Republiek bestond in de achttiende eeuw geen slavernij, zo bepaalde het gewoonterecht. In de koloniën werkten mensen als slaven, maar wie voet op Nederlandse bodem zette, zou automatisch vrij zijn. In de praktijk lag de zaak een stuk lastiger.
In tijdschrift BMGN vertelt rechtshistoricus Tim van Polanen het verhaal van slaaf Claas, die in 1735 uit Curaçao richting Amsterdam was gevlucht. Zijn (voormalige) meesteres Paulina Heijer wilde hem terug en liet Claas daarom voor de rechtbank brengen. Daar deed hij een beroep op het gewoonterecht, dat slavernij op Nederlandse bodem verbood.
Volgens Amsterdamse bronnen sloeg het verbod op alle slaven ‘die naar de stad kwamen of gebracht worden’. Over die laatste woorden ontstond in Claas’ zaak onenigheid: sloeg het verbod op alle slaven, of alleen op slaven die met hun meester mee waren gekomen? In dat laatste geval ging de regel niet op voor de gevluchte Claas.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Bovendien achtte een deel van de betrokken Hollanders het belang van slavernij groot: zonder slaven konden de koloniën niet in cultuur worden gebracht. Het was dus niet de bedoeling dat slaven op eigen houtje deze kant op kwamen.
Onder andere vanwege deze argumenten werd Claas na één keer vrijspraak in twee hoger beroepen veroordeeld en moest hij als slaaf terugkeren naar Curaçao. Of dat ook echt gebeurd is vertellen de bronnen niet.